De Bijbelse kleine kudde, die het Koninkrijk krijgt geschonken. Dat was de slotconclusie van paus Benedictus XVI over het Magnificat tijdens de algemene audiëntie op 15 februari. Wij zijn aan het eind van de reeks, die mijn geliefde voorganger Johannes Paulus II vijf jaar geleden begon. Hij wilde in zijn catecheses de psalmen en cantieken [d:62] doorlopen, die het weefsel vormen van het gebed van de Liturgie van de Lauden en de Vespers. Aan het eind van deze pelgrimstocht, geven wij nu ruimte aan de lofzang, die elke vespersviering afsluit: het Magnificat (Lc. 1, 46-55) [b:Lc. 1, 46-55].
In het eerste deel van deze mariale lofzang (Lc. 1, 46-50) [b:Lc. 1, 46-50] verheft een solostem zich ten hemel tot bij de Heer. Opvallend is hoe dikwijls de eerste persoon wordt gebruikt: mijn ziel... mijn geest... mijn Verlosser... prijst mij zalig... wonderbaar is het wat Hij mij deed... De ziel van het gebed is dus het vieren van de goddelijke genade, die het hart en bestaan van Maria overstroomt en haar tot Moeder van de Heer maakt. De innerlijke structuur van haar biddend gezang bestaat uit lofprijzing, dankzegging, dankbare vreugde. Maar deze persoonlijke getuigenis is geen solitaire, want de Maagd-Moeder is zich ervan bewust, dat zij een opdracht heeft te vervullen voor de mensheid en weet dat haar leven is geplaatst in het innerlijke van de geschiedenis van de verlossing: Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen (Lc. 1, 50) [b:Lc. 1, 50].
Op dit punt ontwikkelt zich het poëtische en spirituele tweede deel van het Magnificat (Lc. 1, 51-55) [b:Lc. 1, 51-55]. Het heeft de idee van een koor, als willen de stemmen van heel de gemeenschap van gelovigen zich aansluiten bij die van Maria om de verrassende beslissingen van God te bezingen. Zeven begrippen duiden de daden, waarmee de Heer actief is in de geschiedenis: met kracht zich doen gelden... vermetelen uiteendrijven... machtigen van hun troon halen... eenvoudigen tot aanzien brengen... behoeftigen overvloed schenken... rijken wegsturen... zijn dienaar Israël zich aantrekken.
In deze zeven goddelijke werken wordt de ‘stijl’ duidelijk waarop de Heer van de geschiedenis zich inspireert: Hij stelt zich aan de kant van de meest geringen. Dikwijls blijft zijn project verborgen onder de duisternis van het menselijke doen en laten, waarin vermetelen, machtigen en rijken triomferen. Wanneer zich ten slotte zijn geheime kracht manifesteert, is dat om aan te geven wie de ware uitverkorenen van God zijn. Het zijn de aan zijn woorden getrouwen, de nederigen, de hongerigen, zijn dienaar Israël. Dat betekent de gemeenschap van het volk van God, dat - zoals Maria - bestaat uit de armen, zuiveren en eenvoudigen van hart. Zij vormen de kleine kudde, die uitgenodigd is niet bevreesd te zijn, omdat de Vader het heeft behaagd hun zijn Koninkrijk te schenken (Lc. 12, 32) [b:Lc. 12, 32].
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.