(summacatholica.blogspot.nl) - Sinds Innocentius IV (1243-1254) geldt dat voor een heiligverklaring [d:53] een wonder vereist is. Het wonder dient als bevestiging vanuit de hemel van de heiligheid van de persoon. In het monumentale werk van Prospero Lambertini (Paus Benedictus XIV 1740-1748) citeert hij Thomas van Aquino die schrijft dat doorheen een wonder God werkt voor het voordeel van de mens en dit op twee manieren: ter bevestiging van een verkondigde waarheid en ter bewijsvoering van de heiligheid van een mens die God verlangt aan de mensen als voorbeeld aan te bevelen. vgl: II-II, q. 178, a. 2 [[[835]]]
Daarnaast spreekt Paus Lambertini over de mogelijkheid van een “equivalente canonisatie”. Hiervoor zijn drie voorwaarden noodzakelijk:
een oude traditie van verering, de constante en
algemene bevestiging door geloofwaardige historici van de deugden of het martelaarschap en
de ononderbroken faam van wonderen.
Indien deze voorwaarden vervuld zijn dan kan de Paus de verering van een nieuwe heilige voor de hele Kerk toestaan zonder voorafgaand proces en dus zonder vaststelling van een wonder en zonder een definitieve formele uitspraak. Paus Lambertini geeft twaalf voorbeelden van zulke equivalente canonisatie voor zijn eigen pontificaat: Romualdus (canonisatie in 1595), Norbertus (1621), Bruno (1623), Peter Nolasco (1655), Raymond Nonnatus (1681), Stephanus van Hongarije (1686), Margareta van Schotland (1691), Johannes van Matha en Felix van Valois (1694), Gregorius VII (1728), Wenceslaus van Bohemia (1729), Gertrudis van Helfta (1738).
In de periode nadien zijn er de volgende gevallen: Petrus Damianus en de martelaar Bonifatius (canonisatie in 1828); Cyrillus en Methodius (1880); Cyrillus van Alexandria, Cyrillus van Jerusalem, Justinus de Martelaar en Augustinus van Canterbury (1882); Johannes Damascenus en abt Sylvester (1890); Beda Venerabilis (1899); Ephrem de Syriër (1920); Albertus Magnus (1931); Margareta van Hongarije (1943); Gregorius Barbarigo (1960); John of Avila and Nicola Taveli en drie gezellen martelaren (1970); Marko Krizin, István Pongrácz en Melchior Grodziecki (1995) en tot slot Hildegard van Bingen (2010). (Bron)
In deze laatste reeks valt op dat Leo XIII (1878-1903) er twintig jaar voor nodig heeft voor elf gevallen, Pius X (1903-1914) dit niet toepast, Benedictus XV (1914-1922) slechts éénmaal, Pius XI (1922-1939) ook slechts éénmaal, Pius XII (1939-1958) ook slechts eenmaal, Johannes XXIII (1958-1963) ook slechts eenmaal, Paulus VI ook slechts eenmaal, Johannes Paulus I dit niet toepast en dat zelfs in het lange pontificaat van Johannes Paulus II (1978-2005) dit slechts éénmaal gebeurt en dat dit laatste ook geldt voor Benedictus XVI (2005-2013). Bovendien gaat het in nagenoeg de meeste gevallen over heiligen uit het eerste millennium of de middeleeuwen.
Grondig anders is het bij Paus Franciscus. De lijst van equivalente canonisaties is op nauwelijks méér dan 1 jaar pontificaat als volgt:
Angela da Foligno (1248-1309, canonisatie 9 oktober 2013),
Petrus Faber SJ (1506-1546, canonisatie 17 december 2013),
José de Anchieta SJ (1534-1597, canonisatie 3 april 2014),
Maria van de Incarnatie (geboren Marie Guyart, 1599-1672, canonisatie 3 april 2014 ),
bisschop François de Montmorency-Laval (1623-1708, canonisatie 3 april 2014) en tot slot
Paus Johannes XIII (1881-1963, canonisatie 27 april 2014).
Kortom, op iets meer dan 1 jaar pontificaat zijn er zes nieuwe heiligen zonder dat er sprake is van een wonder.
(Aanvullingen van decreten later in het Pontificaat, laatste aanvulling 05-07-2019)
Michele Giedroj, Laico professo dell’Ordine di Sant’Agostino (Litauen 1420 - Krakau (Polen) 4 mei 1485, decreet 07-11-2018)
Bartholomeus van Braga (Lissabon 3 mei 1514 - Vaina do Castelo 16 juli 1590), Paus Gregorius XIV 23-05-1840 Eerbiedwaardig, Paus Johannes Paulus II 04-11-2001 Zaligverklaring, Paus Franciscus decreet 05-07-2019 equivalente Heiligverklaring)
(voortzetting oorspronkelijk artikel) De Paus geldt als opperste wetgever en de voorwaarden voor een canonisatie vallen niet onder de goddelijke wet en kunnen dus door de opperste wetgever veranderd of afgeschaft worden. Niettemin, in een leerstellige nota [1709] uit 1989, ondertekend door de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], kardinaal Ratzinger worden heiligverklaringen beschouwd als waarheden waarvan gezegd wordt: “Iedere gelovige echter moet vast en definitief instemmen met deze waarheden steunend op het geloof in de bijstand die de heilige Geest schenkt aan het leergezag van de Kerk en op de katholieke leer omtrent de onfeilbaarheid van het leergezag in deze zaken.” Een heiligverklaring dient “definitief gehouden te worden”. Op dezelfde lijn plaatst de nota waarheden als wat de Kerk zegt over euthanasie, prostitutie, ontucht, de legitimiteit van een Pauskeuze, de ongeldigheid van de Anglicaanse wijdingen, etc.
Het gebruik van Paus Franciscus is dus een ernstige aangelegenheid. Volgende bemerkingen kunnen gemaakt worden.
Indien de Kerk verder aan de voorwaarde van een wonder wil vasthouden maar bij sommigen een uitzondering maakt dan valt een negatief licht op deze heiligen door equivalente canonisatie want de geschiedschrijving zal steeds de uitzondering van de algemene regel vermelden.
Wanneer tot nog toe in nagenoeg alle gevallen een wonder als bevestiging vanuit de hemel gold, dan kan een uitblijven van een wonder als een uitblijven van deze bevestiging beschouwd worden.
Niet in alle gevallen lijken de voorwaarden voor een equivalente canonisatie (een oude traditie van verering, de constante en algemene bevestiging door geloofwaardige historici van de deugden of het martelaarschap en de ononderbroken faam van wonderen) vervuld.
Centraal in het katholieke geloof staat het vertrouwen in de kracht van de voorspraak van de heiligen. Het geloof in wonderen is bij de individuele Christen een individuele en private aangelegenheid en berust op subjectieve zekerheid. Maar, zoals Leo Scheffczyk schrijft: "Op de duur kan zulk een privaat geloof aan het wonder, afgeroepen op voorspraak van de heiligen, niet houdbaar zijn indien het niet door objectieve bewijzen ondersteund wordt, d.w.z. door een kerkelijke bevestiging. Leo Scheffczyk Wunder und.. Leo Scheffczyk Wunder und Heiligsprechung, MThZ 32 (1981), p. 296
Riskeert deze praktijk, wanneer excessief toegepast, niet twee klassen van canonisaties en dus twee klassen van heiligen te bewerkstelligen, nl. zij waarvan de Kerk een wonder op voorspraak erkend heeft en zij waarvan er geen bevestiging van de heiligheid en de kracht van de voorspraak gekomen is?
Wordt aan Paus Johannes XXIII en aan het Concilie dat hij opende wel de terechte eer gebracht wanneer de mogelijkheid blijft bestaan te wijzen op de uitzondering, d.w.z. op het uitblijven van de bevestiging vanuit de hemel voor diens heiligheid door middel van een wonder?
Hoe onderscheidt men tussen een legitieme uitzondering en een niet-legitieme willekeur?
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.