Eerbiedwaardige broeders in het bisschopsambt,
De grote dag nadert, waarop wij, samen met onze broeders in het priesterschap de liturgie van vierend, zullen overwegen, hoe groot die gave is, waarvan wij, door de weldaad van Christus de eeuwige priester, deelgenoten zijn geworden. Op die dag zullen wij ons, voordat wij de heilige liturgie van de Maaltijd des Heren vieren, naar de kathedrale kerken begeven, om aan Hem, die voor ons 'gehoorzaam werd tot de dood' en zichzelf geheel voor de Kerk, zijn bruid, offert, de gave van onszelf aan te bieden door ons geheel te wijden aan de dienst van Christus in diezelfde Kerk.
De heilige liturgie van deze dag voert ons binnen in de zaal van het Avondmaal, bereid om dankbaar de woorden te aanhoren van de goddelijke Meester. Woorden, die vol zorg zijn voor iedere nieuwe generatie van bisschoppen in ieder tijdperk, na de apostelen geroepen om zorg te dragen voor de Kerk, de kudde, voor de roeping van het gehele volk van God, voor de verkondiging van het woord, voor de gehele bediening van de sacramenten en voor de christelijke levenszeden, voor de roepingen van priesters en religieuzen en voor de broederlijke geest in heel de gemeenschap.
Christus zegt immers: 'Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer tot u terug'. Dit heilige Triduüm van het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus wekt in ons weer krachtig op niet enkel de herinnering van zijn heengaan, maar ook het geloof in zijn wederkomst en in zijn voortdurend komen. Want wat anders betekenen deze woorden van Christus: 'Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld'?
In de geest van dit geloof welke dit Triduüm bezielt, wens ik dat wij, vereerde en geliefde broeders, krachtens onze bisschoppelijke roeping en dienst in dit jaar - het eerste van ons pausschap - ons van die eenheid bewust zijn, waarin de twaalf apostelen mochten delen, toen zij samen met de Heer voor het laatst in de zaal van het Avond maal bijeen waren. Daar hoorden zij de woorden, die de hoogste eer, maar ook de grootste verantwoordelijkheid inhielden: 'Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb u vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord. Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn'.
Kan aan deze woorden nog iets worden toegevoegd? Zullen wij niet veeleer, bij de beschouwing van de grootheid van het mysterie dat wij zullen vieren, nederig en dankbaar bij deze woorden stil blijven staan? Want zo zal meer en meer in ons doordringen het bewustzijn van de gave, die wij van de Heer door de bisschopsroeping en -wijding hebben ontvangen. Want de gave van de sacramentele volheid gaat zonder twijfel alle moeiten en alle lijden die aan de pastorale dienst van het bisschopsambt verbonden zijn, te boven.
Het heeft ons eraan herinnerd en ons duidelijk uitgelegd, dat wij deze dienst, hoewel eigen aan ieder van ons persoonlijk, terecht vervullen in de broederlijke gemeenschap van het gehele college of 'lichaam' van de bisschoppen van de Kerk. Terecht spreken wij ieder mens en des te meer ieder Christen aan als broeder en zuster. Toch ontvangt dit woord 'broeder' een bijzondere betekenis voor ons bisschoppen en voor onze onderlinge betrekkingen. Dit komt in zekere zin rechtstreeks voort uit die broederschap welke de apostelen bij Christus gebracht heeft, uit die vriendschap welke de Meester hen geschonken heeft, zoals de hier aangehaalde evangeliewoorden zo treffend getuigen.
Het moet derhalve onze wens zijn, eerbiedwaardige en beminde broeders, vooral op deze dag, dat hetgeen het Tweede Vaticaans Concilie op zo bijzondere wijze in ons bewustzijn vernieuwd heeft, werkelijk leidt tot een steeds rijpere collegiale gestalte. Dit betreft zowel de grondslag van onze gemeenschappelijke arbeid (wat werkzame collegialiteit wordt genoemd) als het teken van broederlijke verbondenheid (wat affectieve collegialiteit wordt genoemd). En dit alles tot opbouw van het mystieke lichaam van Christus en tot diepere eenwording van geheel het volk van God.
Wanneer gij in uw kathedrale kerken samenkomt met uw diocesane en religieuze priesters, die het presbyterium vormen van uw particuliere kerken of bisdommen, zullen zij - zoals is vastgesteld - de beloften vernieuwen, weleer bij hun priesterwijding uitgesproken en als het ware in de handen van de bisschoppen neergelegd. Daarom heb ik hen een eigen brief geschreven, die - naar wij vertrouwen - u en hen ertoe zal brengen, nog dieper te leven vanuit deze eenheid, namelijk vanuit deze geheimvolle band waardoor wij met elkaar verbonden zijn in het unieke priesterschap van Christus. Hij heeft dit voltooid door het offer van het kruis, waardoor Hij in 'het heiligdom" verdiende binnen te gaan.
Ik hoop vurig, eerbiedwaardige broeders, dat deze woorden, bij het begin van mijn bediening op de zetel van Petrus tot de priesters gericht, ook u zullen helpen om die gemeenschap en eenheid van alle priesters6 welke berust op onze collegiale gemeenschap en op de eenheid van de Kerk, meer en meer te bevestigen.
Moge zich ook vernieuwen uw liefde voor de priesters, die de Heilige Geest u gegeven en toevertrouwd heeft als meest nabije deelgenoten in uw pastorale taak. Zorgt voor hen als voor uw meest geliefde kinderen, broeders en vrienden. Hebt aandacht voor al hun noden. Weest vooral bezorgd voor hun geestelijke groei en voor hun volharding in de genade van het priesterlijk sacrament.
In uw handen leggen zij de priesterlijke beloften af, vooral de plicht die behoort tot het celibaat. Jaarlijks vernieuwen zij dit. Zorgt er dus voor, dat zij dit volbrengen, zoals de overlevering van de heilige Kerk, voortkomend uit de geest zelf van het Evangelie, dit vraagt.
Gelijke zorg als voor onze broeders in de priesterlijke bediening moeten wij hebben voor de kerkelijke seminaries die voor de gehele Kerk en alle afzonderlijke delen hiervan. de levenskracht en de geestelijke vruchtbaarheid tonen welke voor de vreugdevolle dienst aan God en de zielen tot uiting komen. Alles wat mogelijk is, moet nu opnieuw ondernomen worden, om roepingen te wekken en nieuwe generaties van priesterkandidaten, toekomstige priesters te vormen. Dit moet geschieden met een evangelische geest, en met een juiste kennis van de tekenen van de tijd, waarop het Tweede Vaticaans Concilie zo scherp de aandacht vestigt. Een volledig herstel in geheel de Kerk van het leven van de seminaries zal de best mogelijke aanwijzing zijn van de daadwerkelijke vernieuwing waarop het Concilie de Kerk heeft gericht.
Eerbiedwaardige en geliefde broeders! Dit alles, wat ik u schrijf, terwijl wij ons zo innig mogelijk voorbereiden op de beleving van de heilige dag van de Maaltijd van de Heer, 'het feest van de priesters', wil ik nauw verbinden met de zegewens die de apostelen op die dag uit de mond van de beminde Meester gehoord hebben: 'dat gij op tocht gaat en vruchten voortbrengt die blijvend mogen zijn' Wij zullen deze vrucht alleen maar in Hem, aan de wijnstok , kunnen voortbrengen. Hij heeft dit gezegd. toen zijn Pasen naderde, in het gebed dat Hij uitsprak bij zijn heengaan: 'Wie in Mij blijft. zoals Ik in hem. die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets'. Wat zou ik u meer toewensen, beminde broeders, en wat zouden wij elkander meer kunnen toewensen dan juist dit: dat wij mogen blijven in Hem, Jezus Christus, en dat wij vrucht. en wel blijvende vrucht voortbrengen.
Ontvangt deze wensen. Streven wij ernaar onze eenheid steeds meer te versterken; trachten wij vanuit dit heilige Triduum van het Pasen van de Heer Jezus Christus vuriger te leven.
Vanuit het Vaticaan, 8 april 1979, Palmzondag. in het eerste jaar van mijn pontificaat.
PAUS JOANNES PAULUS II