Fausto Gasparroni, dell’Ansa: Onlangs heeft de Kerk in Italië begrip geuit voor de nieuwe politiek van de regering om vertrek van vluchtelingen uit Libië te beperken en bijgevolg de kwestie van de scheepslandingen. Er werd hierover ook geschreven dat u Gentiloni ontmoet heeft, de president van de Raad. Wij zouden willen weten of deze ontmoeting plaatshad en of deze kwestie aan bod kwam. En vooral, wat denkt u over deze politiek om het vertrek van migranten tegen te houden, aangezien de zij dan in Libië blijven - wat uit onderzoekingen blijkt - en in onmenselijke situaties, in werkelijk zeer zorgelijke toestanden leven.
Paus Franciscus: Vooreerst, de ontmoeting met eerste minister Gentiloni was een persoonlijke ontmoeting en ging niet over deze kwestie. Ze had plaats enkele weken voor dit probleem naar boven zou komen …
Ten tweede, voel ik mij tot dankbaarheid verplicht tegenover Italië en Griekenland omdat zij hun hart geopend hebben voor de migranten. Maar het volstaat niet zijn hart te openen. Het probleem van de migranten is: ten eerste, een open hart, altijd, onder meer omdat het een gebod van God is, opvangen, want “gij waart slaven”, migranten “in Egypte”. Maar een regering moet dit probleem beheren met de deugd die eigen is aan een bestuurder, namelijk voorzichtigheid. Wat betekent dat? Vooreerst, hoeveel plaats heb ik? Ten tweede, niet alleen opvangen, maar ook integreren. Ik heb hier in Italië voorbeelden gezien van heel mooie integratie. Ik ben naar de universiteit
Roma Tre geweest, waar vier studenten mij vragen stelden. Ik keek naar één van hen, de laatste, en dacht: dat gezicht, dat ken ik. Zij was een studente die nog geen jaar geleden met mij op het vliegtuig uit Lesbos zat, zij heeft de taal geleerd, had biologie gestudeerd in haar vaderland, zij heeft een gelijkstelling van studies behaald en doet nu verder. Dat heet integratie. Op een andere vlucht, naar Zweden, sprak ik over de integratiepolitiek van dat land als een voorbeeld. Maar ook Zweden spreekt voorzichtige taal: tot hier gaan we, verder niet.
Ten derde, er is een humanitair probleem, zoals u zegt. Is de mensheid zich bewust van die kampen, die levensomstandigheden in de woestijn? Ik heb foto’s gezien van de uitbuiters. Ik geloof, ik heb de indruk dat de Italiaanse regering alles doet, door humanitaire werkzaamheden, om zelfs problemen op te lossen die zij niet op zich kan nemen. Maar steeds met een open hart, voorzichtig en integrerend, en menselijk nabij.
En er is een laatste zaak die ik zou willen zeggen en die vooral voor Afrika geldt. Er bestaat in ons collectief onderbewustzijn, een leuze, een principe: Afrika moet geëxploiteerd worden. Vandaag hebben wij in Cartagena een voorbeeld van exploitatie gezien – humaan, in dit geval. Hierover zei een regeringsleider een zeer mooie waarheid: wie voor oorlog vlucht, dat is een ander probleem; maar waar velen vluchten voor de honger, laat ons daar investeren zodat zij zich kunnen ontwikkelen. Maar in het collectief onderbewustzijn leeft het feit dat wanneer een ontwikkeld land naar Afrika gaat, het is om te exploiteren. Dat moeten wij omkeren. Afrika is een vriendin en ze moet geholpen worden om te groeien.