Rescriptum "ex Audientia SS.mi" - waarmee de Instructie over de geheimhouding bij juridische procedures wordt gepromulgeerd

Zijne Heiligheid Paus Franciscus, in de audiëntie verleend aan Zijne Excellentie Aartsbisschop Edgar Peña Parra, plaatsvervanger voor Algemene Zaken van het Staatssecretariaat, op 4 december 2019, heeft besloten de Instructie over de geheimhouding bij juridische procedures uit te vaardigen, die bij dit Rescriptum is gevoegd en waarvan het een integraal onderdeel vormt.

De Heilige Vader heeft bepaald dat het Rescriptum stevig en stabiel zal worden toegepast met onmiddellijke ingang, niettegenstaande het tegendeel, ook al is het een speciale vermelding waard, dat het zal worden afgekondigd door publicatie in L'Osservatore Romano, en vervolgens zal worden gepubliceerd in het officiële commentaar Acta Apostolicae Sedis.

Vanuit het Vaticaan, 6 december 2019

PIËTRO Kard. PAROLIN
staatssecretaris

Het pauselijk geheim is niet van toepassing op beschuldigingen, processen en beslissingen met betrekking tot de genoemde strafbare feiten:

1. Artikel 1 [7369|1] van het Motu proprio " Vos Estis Lux Mundi (ad experimentum) [7369]" (7 mei 2019);
2. Artikel 6 [3651|6] van de Normae de gravioribus delictis [3651], voorbehouden aan het oordeel van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], overeenkomstig het Motu proprio " Sacramentorum sanctitatis tutela [3501]" van de Heilige Johannes Paulus II (30 april 2001), en latere wijzigingen.

Het pauselijk geheim is evenmin van toepassing wanneer dergelijke misdrijven in samenhang met andere misdrijven zijn gepleegd.

In de in punt 1 [al:1] bedoelde gevallen wordt de informatie op zodanige wijze behandeld dat de veiligheid, integriteit en vertrouwelijkheid ervan worden gewaarborgd overeenkomstig de canons 471, 2° CIC [30|471] en 244 §2, 2° CCEO [574|(244)], teneinde de goede reputatie, het imago en de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen te beschermen.

Het beroepsgeheim belet niet dat de verplichtingen die in de nationale wetgeving zijn vastgelegd, met inbegrip van eventuele meldingsverplichtingen, worden nagekomen en dat afdwingbare verzoeken van civielrechtelijke instanties ten uitvoer worden gelegd.

Er mag geen zwijgplicht met betrekking tot de feiten van de zaak worden opgelegd aan de persoon die de aangifte doet, de persoon die beweert beledigd te zijn en de getuigen.