Zich tooien met het bruiloftskleed van de Heer
x
Informatie over dit document
Zich tooien met het bruiloftskleed van de Heer
Tijdens de Chrismamis in de St. Pietersbasiliek op Witte Donderdag 2007
Paus Benedictus XVI
5 april 2007
Pauselijke geschriften - Homilieën
2007, Libreria Editrice Vaticana / © 2017, Stg. InterKerk
Vertaling, alineaverdeling en -nummering: redactie
Vertaling, alineaverdeling en -nummering: redactie
5 april 2007
15 april 2017
5890
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
De Russische auteur Leo Tolstoi schrijft in een klein verhaald over een strenge heerser die zijn priesters en wijzen de vraag stelde om hem God te tonen, zodat hij Hem zien kon. De wijzen waren echter niet in staat aan zijn vraag te voldoen. Maar juist op dat moment kwam er een herder van het veld terug die de opdracht van de priesters en wijzen overnam. De koning leerde dat zijn eigen niet in staat zijn om God te zien. Daarop wilde hij in ieder geval weten: wat God dan doet. “Opdat ik daar een antwoord op kan geven,” zo zei de herder tot de heerser, “moeten we kleding wisselen.” Twijfelend, maar toch nieuwsgierig naar het antwoord, stemde de heerser ermee in, gaf zijn koninklijke kledij aan de boeren en trok het eenvoudige kleed van een arme man aan. En nu kwam het antwoord: “Dat doet God”.
Inderdaad – de Zoon van God, ware God van ware God, heeft zijn goddelijke glans verlaten: ”Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangeno¬men. Hij is aan de mensen gelijk geworden … tot de dood aan een kruis.” (Fil. 2, 7-8) [b:Fil. 2, 7-8] God heeft, zoals de Vaders zeggen, het ‘sacrum commercium’ – ‘de heilige wisseling’ voltrokken: het onze aangenomen, opdat we het Zijne ontvangen kunnen, gelijk aan God te worden.
Inderdaad – de Zoon van God, ware God van ware God, heeft zijn goddelijke glans verlaten: ”Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangeno¬men. Hij is aan de mensen gelijk geworden … tot de dood aan een kruis.” (Fil. 2, 7-8) [b:Fil. 2, 7-8] God heeft, zoals de Vaders zeggen, het ‘sacrum commercium’ – ‘de heilige wisseling’ voltrokken: het onze aangenomen, opdat we het Zijne ontvangen kunnen, gelijk aan God te worden.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De heilige Paulus gebruikt uitdrukkelijk het beeld van het kleed om aan te duiden wat er in de Doop gebeurd: “Want gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed.” (Gal. 3, 27) [b:Gal. 3, 27] Dat gebeurt er in de Doop: wij trekken Christus aan, Hij schenkt ons Zijn kleding en dat is niet iets uiterlijks. Ze betekenen, dat we in een zijns-gemeenschap met Hem treden, waarbij zijn en ons bestaan in elkaar over gaan, zich wederzijds doordringen. “Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20] zo schrijft Paulus zelf in de brief aan de Galaten over de gebeurtenis in de Doop. Christus heeft ons kleed aangetrokken: de pijn en de vreugde van het mens-zijn, de honger, de dorst, de vermoeidheid, de hoop en teleurstellingen, de angst voor het sterven, al onze nood tot in de dood. En Hij heeft ons Zijn “kleed” gegeven. Wat Paulus in de Brief aan de Galaten als het eenvoudige “is” van de Doop omschrijft – het geschenk van het nieuwe zijn -, dat toont hij ons in de Brief aan de Efesiërs als een blijvende opdracht: “Leg de oude mens af … verander uw vroegere levenswandel…! Bekleedt u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid. Daarom, doet de leugen weg en laat ieder met zijn naaste de waarheid spreken, want wij zijn elkanders ledematen. Wordt toornig maar zondigt niet… (Ef. 4, 22-26) [b:Ef. 4, 22-26]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De theologie van de Doop keert op een nieuwe manier, met een nieuwe doordringendheid, terug in de priesterwijding. Zoals bij de Doop een “verwisselen van kleding”, een lotswisseling, een nieuwe zijnsgemeenschap met Christus geeft, zo betekent het priesterschap, dat de priester nu bij de toedienen van de Sacramenten als een “in persona Christi” handelt en spreekt. Hij staat bij de heilige Geheimen er niet als zichzelf en spreekt niet vanuit zichzelf, maar als de ander – als Christus. In de Sacramenten wordt daarbij op dramatische wijze zichtbaar, wat priester-zijn überhaupt betekent; wat met ons “Adsum” – “ik ben bereid” bij de priesterwijding uitgedrukt hebben: ik ben er, opdat U over mij kunt beslissen. We stellen ons Hem ter beschikking “die voor allen is gestorven, opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven.” (2 Kor. 5, 15) [b:2 Kor. 5, 15] Zich beschikbaar stellen aan Christus betekent, dat wij ons in Zijn “voor allen” binnen laten trekken: met Hem te zijn kunnen we werkelijk “voor allen” er zijn.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
“In persona Christi” – op het ogenblik van de priesterwijding heeft ons de Kerk deze nieuwe realiteit van de “nieuwe gewaden” daardoor ook uiterlijk zichtbaar en grijpbaar gemaakt, dat wij nieuw ingekleed worden met de liturgische gewaden. In dit uiterlijke gebaar wil zij ons de innerlijke weg en Zijn opdracht aan ons duidelijk maken: Christus aantrekken; zich aan Hem geven, zoals Hij zich ons gegeven heeft. Deze weg, het “bekleden met Christus”, wordt bij iedere Heilige Mis door het zich bekleden met de liturgische gewaden steeds weer opnieuw tegenwoordig gesteld. Zich ermee bekleden moet meer zijn dan een uiterlijk vertoon: het is steeds opnieuw nieuw binnentreden in het “ja” van onze opdracht – in het “ik, maar niet meer ik” van de Doop, dat de priesterwijding ons op een nieuwe manier tegelijk schenkt en vraagt. Dat wij met de liturgische gewaden aan het altaar staan, moet ons en de aanwezigen ook manifest zichtbaar gemaakt worden, dat wij “in de persoon van een Ander” daar staan. De priesterlijke gewaden, zoals deze zich in de loop van de tijd ontwikkeld heeft, zijn een diepgaande symbolische uitdrukking van datgene, wat het priesterschap betekent. Zo wil ik, dierbare medebroeders, op deze Witte Donderdag het wezen van onze priesterlijke dienst uitleggen, doordat ik de liturgische gewaden aanduidt, die namelijk ieder aangeven wat het betekent “zich met Christus te bekleden”, in persona Christi te spreken en te handelen.
Het zich bekleden met de priesterlijke gewaden werd vroeger begeleid door gebeden, die ons helpen, de diverse elementen van de priesterlijke dienst dieper te begrijpen. Beginnen we met de schouderdoek. Het werd vroeger – zoals ook nu nog door de monniken – als een soort kap over het hoofd getrokken en werd daarmee een zinbeeld voor het temmen van de zintuigen en het denken, dat nodig is voor een juiste viering van de Heilige Mis. De gedachten moeten niet her en der heengaan van onze zorgen en verwachtingen van alledag; de zintuigen niet laten verleiden door wat er zich toevallig voordoet voor ogen en oren in de kerkruimte. Mijn hart moet gehoorzaam zijn aan het Woord van God, geconcentreerd op het bidden van de Kerk, zodat mijn denken de richting van de woorden van de verkondiging en het gebed daarvan ontvangt. En de blik van mijn hart moet naar de Heer gaan, Die in ons midden is: dat is “ars celebrandi” – de juiste wijze van vieren. Wanneer ik bij de Heer ben, dan trek ik met mijn horen, spreken en handelen ook de mensen in die gemeenschap met Hem binnen.
Het zich bekleden met de priesterlijke gewaden werd vroeger begeleid door gebeden, die ons helpen, de diverse elementen van de priesterlijke dienst dieper te begrijpen. Beginnen we met de schouderdoek. Het werd vroeger – zoals ook nu nog door de monniken – als een soort kap over het hoofd getrokken en werd daarmee een zinbeeld voor het temmen van de zintuigen en het denken, dat nodig is voor een juiste viering van de Heilige Mis. De gedachten moeten niet her en der heengaan van onze zorgen en verwachtingen van alledag; de zintuigen niet laten verleiden door wat er zich toevallig voordoet voor ogen en oren in de kerkruimte. Mijn hart moet gehoorzaam zijn aan het Woord van God, geconcentreerd op het bidden van de Kerk, zodat mijn denken de richting van de woorden van de verkondiging en het gebed daarvan ontvangt. En de blik van mijn hart moet naar de Heer gaan, Die in ons midden is: dat is “ars celebrandi” – de juiste wijze van vieren. Wanneer ik bij de Heer ben, dan trek ik met mijn horen, spreken en handelen ook de mensen in die gemeenschap met Hem binnen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De gebedsteksten, die verwijzen naar de albe en de stola, gaan beide in dezelfde richting. Zij herinneren ons aan het feestgewaad, dat de in lompen geklede en vervuilde thuisgekomen verloren zoon door de vader geschonken werd. Wanneer wij in de liturgie binnentreden, om in de persoon van Christus te handelen, weten wij toch allen, hoever wij van Hem verwijderd zijn: hoeveel bevuiling is er niet in ons leven. Alleen Hijzelf kan ons het feestgewaad schenken, ons waardig maken, voorzitter te zijn aan Zijn tafel, in Zijn dienst te staan. Zo herinneren de gebeden ook aan het woord uit de Openbaring, dat de gewaden van de 144.000 uitverkorenen niet uit zichzelf waardig waren voor God. De Openbaring zegt daarover, dat hun gewaden in het Bloed van het Lam gewassen waren en zij zo wit, zo lichtgevend waren geworden. (Openb. 7, 14) [[b:Openb. 7, 14]] Al een lange tijd terug heb ik me afgevraagd: wanneer men iets in bloed wast, dan wordt het toch niet wit? Het antwoord luidt: Het “Bloed van het Lam” is de liefde van de gekruisigde Christus. Deze liefde is het, die onze smerige kleren wit maakt; onze donkere geest waar en helder maakt; ons zelf met al onze duisternis tot “Licht van de Heer” maakt. Wanneer wij de albe aantrekken, moeten we denken: Hij heeft voor ons geleden. En alleen omdat Zijn Liefde groter is dan al mijn zonden, kan ik voor Hem staan en getuige van Zijn Licht zijn.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Maar we mogen bij het gewaad van het Licht, dat de Heer ons in de Doop en op een nieuwe wijze bij de priesterwijding geschonken heeft, ook denken aan de bruidskleding, waarvan Hij ons in de gelijkenis over het feestmaal van God spreekt. In de homilieën van Gregorius de Grote heb ik daartoe een opvallende opmerking gevonden. Gregorius onderscheid tussen de versie bij Lucas en die bij Matteus over deze gelijkenis. Hij is tot de overtuiging gekomen, dat de parabel bij Lucas gaat over het bruiloftsmaal van de eeuwigheid, terwijl na hem die Matteus overgeleverde vorm duidt op de verwachting van dit bruiloftsmaal in de liturgie en in het leven van de Kerk. Want bij Matteus en alleen bij Matteus komt de koning in de gevulde zaal, om zijn gasten te ontmoeten. Daartussen vindt hij dan ook degene die niet gekleed is voor de bruiloft en die hij in de duisternis buiten werpt. Welnu vraagt Gregorius: Wat is het dan voor een gewaad, dat er ontbrak? Allen, die in de Kerk bijeen zijn, hebben het nieuwe kleed van de Doop en het geloof ontvangen. Want anders was men toch niet in de Kerk gekomen. Wat ontbreekt er dan nog? Welk bruiloftskleed moet er dan nog aan toegevoegd worden? De Paus antwoordt: het kleed van de liefde. En jammergenoeg vindt de koning onder zijn gasten, die hij het nieuwe kleed, het witte kleed van de wedergeboorte geschonken had, enkele, die het purperen kleed van de dubbele liefde van God en de naaste niet dragen. “In welke toestand zullen wij binnentreden bij het feest in de hemel, wanneer wij het bruiloftskleed niet dragen – de liefde namelijk, die alleen ons mooi zou kunnen maken?” vraagt hij. Een mens zonder liefde is innerlijk donker. vgl: 38, 8-13 [[[967]]] Het uiterlijke donkere waarvan het Evangelie spreekt, is niet in overeenstemming met de innerlijk blindheid van het hart. Wanneer wij nu binnentreden in de Heilige Mis, moeten we ons afvragen, of wij deze bruiloftskleren van de liefde wel dragen.
Wij vragen de Heer, dat Hij alle vijandigheid uit ons verdrijft, alle zelfgerechtigheid van ons neemt en ons waarlijk in het kleed van de liefde kleedt, waarmee wij heldere mensen zijn en niet meer het donker toebehoren.
Wij vragen de Heer, dat Hij alle vijandigheid uit ons verdrijft, alle zelfgerechtigheid van ons neemt en ons waarlijk in het kleed van de liefde kleedt, waarmee wij heldere mensen zijn en niet meer het donker toebehoren.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Tenslotte nog een woord over de casula. Het traditionele gebed bij zich bekleden met het kazuifel ziet daarin het opleggen van het juk van de Heer, dat ons allen, priesters, is opgelegd. Het herinnert ons daarbij aan het woord van Jezus, Die ons uitnodigt Zijn juk te dragen en van Hem te leren, “Ik ben zachtmoe¬dig en nederig van hart.” (Mt. 11, 29) [b:Mt. 11, 29]. Het juk van de Heer dragen betekent vooreerst dus: van Hem leren. Steeds bereid zijn, in Zijn school in te gaan. Van Hem moeten we Zijn goedheid en deemoed leren – de deemoed van God, die zich in Zijn menszijn toont. De heilige Gregorius van Nazianze heeft zich een keer afgevraagd: Waarom eigenlijk wilde God mens worden? Het belangrijkste, dat mij het meest heeft geraakt, uit zijn antwoord is: “God wilde rekenschap geven wat de gehoorzaamheid voor de mens betekent en alles aan Zijn lijden spiegelen, deze uitvinding van Zijn Liefde. Zo kan Hij dat, wat wij ondergaan, door Zichzelf leren – hoeveel Hij van ons verlangd heeft, hoeveel verdraagzaamheid we verdienen, wanneer hij Zijn lijden afmeet aan onze zwakte.” vgl: 30 [[[1174]]] vgl: IV, 6 [[[903]]] Vaak willen we tot Jezus zeggen: Heer, Uw juk is helemaal niet zo licht. Hij is zelfs verschrikkelijk zwaar in deze wereld. Maar wanneer we naar U kijken, Die alles gedragen heeft – Die zelf de gehoorzaamheid, de zwakheid, de pijn, alle donkerte beproefd heeft, dan verstomt ons klagen. Zijn juk is het, met Hem lief te hebben. En des temeer we Hem liefhebben en met Hem Liefde worden, des te lichter wordt ons schijnbaar zware juk zijn.
Vragen we Hem, dat Hij ons helpt, met Liefde te worden en zo steeds meer te ervaren, hoe mooi het is, zijn juk te dragen.
Vragen we Hem, dat Hij ons helpt, met Liefde te worden en zo steeds meer te ervaren, hoe mooi het is, zijn juk te dragen.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/5890-zich-tooien-met-het-bruiloftskleed-van-de-heer-nl