Die op de avond voor zijn lijden en dood, dat is op deze avond, het brood in zijn handen heeft genomen
x
Informatie over dit document
Die op de avond voor zijn lijden en dood, dat is op deze avond, het brood in zijn handen heeft genomen
Heilige Mis ter viering van de instelling van de H. Eucharistie, van het Sacrament van het Priesterschap en van het gebod van de naastenliefde (Witte Donderdag) in de Basiliek St. Jan van Lateranen
Paus Benedictus XVI
9 april 2009
Pauselijke geschriften - Homilieën
2009, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Christi Sorores; alineaverdeling en -nummering: redactie
Vert.: Christi Sorores; alineaverdeling en -nummering: redactie
9 april 2009
15 maart 2010
2924
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
“Die op de avond voor zijn lijden en dood, dat is op deze avond,
het brood in zijn handen heeft genomen ,
en zijn ogen opgeslagen heeft naar U, God, zijn almachtige Vader,
de zegen uitgesproken heeft,
het brood gebroken en aan zijn leerlingen gegeven
met de woorden:
Neemt en eet hiervan, gij allen, want dit is mijn Lichaam
dat voor u gegeven wordt.
Zo nam Hij ook, toen zij gegeten hadden, de beker in zijn handen,
Hij sprak de zegen en het dankgebed, reikte hem over aan zijn leerlingen en zei:
Neemt deze beker en drinkt hier allen uit want dit is de beker
van het nieuwe, altijddurende verbond, dit is mijn bloed
dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden.
Blijft dit doen om Mij te gedenken.”
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
"Qui, pridie quam pro nostra omniumque salute pateretur, hoc est hodie, accepit panem”: dat zullen wij vandaag zeggen in de Canon van de Mis. “Hoc est hodie” – de liturgie van Witte Donderdag last in het Eucharistisch gebed “op deze avond” in en benadrukt zo de bijzondere waardigheid van deze dag. Vandaag (op deze avond), heeft Hij het gedaan: voor altijd heeft Hij zichzelf aan ons gegeven in het Sacrament van Zijn Lichaam en Zijn Bloed. Dit “vandaag” is vooreerst de gedachtenis van het Pasen van toen. Maar het is nog meer. Met de Canon treden wij in dit “vandaag” binnen. Ons “vandaag” voegt zich bij Zijn “vandaag”. Hij doet dat nu. Door het woord “vandaag (op deze avond)” wil de liturgie van de Kerk grote innerlijke aandacht in ons opwekken voor het mysterie van deze dag, voor de woorden waarin het uitgedrukt wordt. Proberen wij dus op een nieuwe manier naar het instellingsverhaal te luisteren, zoals de Kerk het op basis van de Schrift verwoord heeft, terwijl we heel en al de Heer aanschouwen.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
In de eerste plaats is het treffend dat het instellingsverhaal geen autonome zin is, maar begint met een betrekkelijk voornaamwoord: “qui pridie” (“die ... nam”). Dit “qui” (“die”) knoopt het hele verhaal vast aan de voorafgaande woorden van het gebed, “... dat zij voor ons het lichaam worden en het bloed van Jezus Christus, Uw beminde Zoon”. Op die manier is het instellingsverhaal in het geheel van de Canon verbonden aan het vorige gebed en wordt het zelf een gebed. Het is niet zo maar een verhaal dat hier tussen gelast werd en het zijn evenmin woorden met een onafhankelijke autoriteit die het gebed zouden komen onderbreken. Het is één gebed. Alleen in gebed voltrekt zich de priesterlijke handeling van de consecratie die transformatie wordt, transsubstantiatie van onze gaven van brood en wijn in het Lichaam en het Bloed van Christus. Door het gebed is de Kerk op dit centrale ogenblik in volledige overeenstemming met het gebeuren in het Cenakel, aangezien het handelen van Jezus met deze woorden beschreven wordt: “gratias agens benedixit” – bij de consecratie van het brood: “de zegen uitgesproken heeft”, bij de consecratie van de wijn: “Hij sprak de zegen en het dankgebed”. Met deze woorden verkondigt de Romeinse liturgie in twee woorden wat in het Hebreeuwse “berakha” slechts één woord is en wat in het Grieks met twee woorden wordt weergegeven: “Eucharistie” en “eulogie”. De Heer dankt. Door te danken erkennen wij dat het een gave is die wij van iemand anders ontvangen. De Heer dankt en zo geeft Hij God het brood, “vrucht van de aarde, het werk van onze handen” om het opnieuw van Hem te ontvangen. Danken wordt zegenen. Wat in Gods handen gelegd werd, wordt ons door Hem teruggegeven, gezegend en getransformeerd. De Romeinse liturgie heeft dus gelijk wanneer zij ons gebed op dit sacraal moment interpreteert als “wij bieden U aan”, “wij smeken U”, “wil aanvaarden”, “zegen deze gaven”. Dat alles is bevat in het woord “Eucharistie”.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Er is een andere bijzonderheid in het instellingsverhaal dat in de Romeinse Canon staat en dat wij nu willen overwegen. De biddende Kerk kijkt naar de handen en de ogen van de Heer. Zij wil Hem als het ware observeren, zij wil het gebaar van Zijn gebed en Zijn handelen in dit unieke uur waarnemen, zij wil Jezus’ gelaat ontmoeten, als het ware zelfs met haar zintuigen. “die het brood in zijn handen heeft genomen ...”. Kijken wij naar die handen waarmee Hij de mensen genas; handen waarmee Hij kinderen zegende; handen die Hij de mensen oplegde; handen die aan het kruis genageld werden en die voor altijd de stigmata zullen dragen als tekens van Zijn liefde die tot sterven bereid is. Nu hebben wij de opdracht te doen wat Hij gedaan heeft: in onze handen het brood te nemen opdat het door het Eucharistisch Gebed zou getransformeerd worden. In de priesterwijding hebben onze handen de zalving ontvangen opdat zij handen ter zegening zouden worden. Bidden wij de Heer opdat onze handen steeds meer het heil zouden dienen, zegen zouden brengen, Zijn goedheid zouden aanwezig brengen!
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Van de inleiding op het priesterlijk gebed van Jezus (Joh. 17, 1) [[b:Joh. 17, 1]] neemt de Canon de volgende woorden over: “die ... zijn ogen opgeslagen heeft naar U, God, zijn almachtige Vader ...”. De Heer leert ons de ogen en vooral het hart ten hemel te verheffen. De blik te verheffen, door hem van wereldse dingen los te maken, door ons op God te oriënteren in het gebed en ons zo te verheffen. In een hymne uit het brevier vragen wij de Heer onze ogen te bewaken opdat zij geen “vanitates” – ijdelheden, onbeduidendheden, schijn – zouden zien en in ons binnenlaten. Wij bidden opdat langs onze ogen het kwaad niet in ons zou binnenkomen en zo ons wezen zou vervalsen en besmetten. Maar wij willen vooral bidden om ogen die alles zien wat waar is, lichtend en goed; zodat wij in staat worden Gods aanwezigheid in de wereld te zien. Wij bidden opdat wij de wereld met ogen van liefde zouden zien, met de ogen van Jezus, en zo de broeders en zusters zouden herkennen die ons nodig hebben, die een woord en een daad verwachten.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Terwijl Hij zegende, brak de Heer vervolgens het brood en gaf het aan Zijn leerlingen. Het brood breken is het gebaar van de huisvader die bezorgd is voor de zijnen en hen geeft wat zij nodig hebben om te leven. Maar het is ook het gebaar van de gastvrijheid waardoor de vreemdeling, de gast in het gezin opgenomen wordt en in het gezinsleven wordt betrokken. Delen – delen met, is zich verenigen. Door het feit van te delen ontstaat gemeenschap. In het gebroken brood deelt de Heer zichzelf uit. Het gebaar van het breken verwijst ook mysterieus naar Zijn dood, naar Zijn liefde tot de dood. Hij deelt zichzelf uit, het ware “brood voor het leven van de wereld” (Joh. 6, 51) [[b:Joh. 6, 51]]. Het voedsel dat de mens in het diepste van zichzelf nodig heeft, is de gemeenschap met God zelf. Dankend en zegenend transformeert Jezus het brood, Hij geeft niet langer het aardse brood maar de gemeenschap met zichzelf. Deze transformatie wil echter de aanzet zijn voor de transformatie van de wereld. Opdat ze een wereld van de verrijzenis zou worden, een wereld van God. Ja, het gaat om transformatie. Van de nieuwe mens en de nieuwe wereld die hun aanvang nemen in het geconsacreerde, getransformeerde, getranssubstantieerde brood.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Wij zeiden dat het breken van het brood een gebaar is van gemeenschap, van eenheid door het feit van het delen. Zo wordt in het gebaar zelf reeds gewezen op de diepe natuur van de Eucharistie: zij is “agape”, zij is liefde die lichaam geworden is. In het woord “agape” doordringen de betekenis van Eucharistie en die van liefde elkaar. In het gebaar van Jezus die het brood breekt, vindt de liefde waaraan wij deelhebben zijn uiterste radicaliteit: Jezus laat zich breken als levend brood. In het uitgedeelde brood erkennen wij het mysterie van de graankorrel die sterft en zo vrucht draagt. Wij erkennen de nieuwe vermenigvuldiging van de broden, die voortkomt uit het sterven van de graankorrel en voortduurt tot aan het einde der tijden. Tezelfdertijd zien wij dat de Eucharistie nooit slechts een liturgische handeling kan zijn. Zij is pas volledig indien de liturgische “agape” liefde wordt in het dagelijks leven. In de christelijke eredienst worden de twee dingen één – het feit door de Heer vervuld te worden in de handeling van de eredienst, en de eredienst van de liefde voor de naaste. Vragen wij de Heer op dit ogenblik de genade het mysterie van de Eucharistie steeds beter te beleven zodat de transformatie van de wereld kan beginnen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Na het brood nam Jezus de beker, gevuld met wijn. De Romeinse Canon noemt de beker die de Heer aan Zijn leerlingen geeft, “praeclarus calix” (de heerlijke, overvloeiende beker) en verwijst zo naar Psalm 22 (23), de Psalm die spreekt over God als machtige en goede Herder. Men leest er: “Een tafel richt Gij mij aan in het aangezicht van mijn belagers ... Mijn beker vloeit over” – “calix praeclarus”. (PS. 23, 6) [b:PS. 23, 6] De Romeinse Canon interpreteert deze woorden van de Psalm als een profetie die in de Eucharistie verwezenlijkt wordt: ja, de Heer bereidt voor ons de tafel te midden van de bedreigingen van deze wereld, en Hij geeft ons de heerlijke, overvloeiende beker – de beker van de grote vreugde, van het ware festijn, waarnaar wij allemaal vurig verlangen – de beker gevuld met de wijn van Zijn liefde. De beker impliceert het huwelijk: nu is “het uur” gekomen waarop de bruiloft van Kana op mysterieuze wijze allusie maakte. Ja, de Eucharistie is meer dan een feestmaal, het is het festijn van een bruiloft. En deze bruiloft vloeit samen met de zelfgave van God tot de dood. In de woorden van het Laatste Avondmaal van Jezus en in de Canon van de Kerk, verbergt het plechtige mysterie van de bruiloft zich in de uitdrukking “novum Testamentum”. Deze beker is het Nieuwe Testament – “het nieuwe verbond in mijn bloed”, zoals Paulus Jezus’ woorden over de beker weergeeft in de tweede lezing van vandaag (1 Kor. 11, 25) [b:1 Kor. 11, 25]. De Romeinse Canon voegt eraan toe: “van het nieuwe, altijddurende verbond” om de onverbreekbaarheid uit te drukken van de huwelijksband tussen God en de mensheid. De reden waarom de oude Bijbelvertalingen niet spreken over Verbond maar over Testament ligt in het feit dat het geen twee gelijkwaardige contractanten zijn die elkaar hier ontmoeten want hier is de oneindige afstand tussen God en de mens in het geding. Wat wij Oud en Nieuw Verbond noemen is niet een daad van verstandhouding tussen twee gelijke partijen maar eenvoudigweg de gave van God die ons Zijn liefde– zichzelf - nalaat. Zeker, door deze gave van Zijn liefde die iedere afstand opheft, maakt Hij ons tenslotte werkelijk tot “partner” en realiseert zich het huwelijksmysterie van de liefde.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Om te kunnen begrijpen wat daar ten diepste gebeurt, moeten wij nog aandachtiger luisteren naar de woorden van de Bijbel en naar hun oorspronkelijke betekenis. Wetenschappers zeggen ons dat in de verre tijden waarover de geschiedenis van de aartsvaders van Israël spreekt, “een verbond sluiten” betekende “met anderen een band aangaan, gefundeerd op het bloed, of eerder nog de andere in zijn eigen bond opnemen en zo onderling een gemeenschap van rechten aangaan”. Zo schept men een reële bloedverwantschap als is die niet materieel. De partners worden als het ware “broeders van hetzelfde vlees en hetzelfde gebeente”. Het verbond realiseert een geheel dat vrede betekent Vgl. ThWNT II, 105,137 Vgl. ThWNT II, 105,137. Misschien kunnen wij ons nu een idee vormen van wat in het uur van het Laatste Avondmaal gebeurde, dat zich sindsdien telkens hernieuwt wanneer wij Eucharistie vieren? God, de levende God sticht een gemeenschap van vrede met ons, of meer nog, Hij schept “bloedverwantschap” tussen Hem en ons. Door de menswording van Jezus, door het bloed dat Hij vergoot, werden wij in een zeer reëel bloedverwantschap met Jezus en dus met God zelf binnen gebracht. Het bloed van Jezus is Zijn liefde, waarin het Goddelijk leven en het menselijk leven één geworden zijn. Bidden wij de Heer opdat wij de grootheid van dit mysterie steeds beter zouden begrijpen! Opdat Hij Zijn transformerende kracht in ons innerlijk leven tot ontplooiing zou brengen zodat wij werkelijk bloedverwanten worden van Jezus, doordrongen van Zijn vrede en ook in gemeenschap met elkaar.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Nu stelt zich nog een andere vraag. In het Cenakel heeft Christus Zijn Lichaam en Zijn Bloed aan de leerlingen gegeven, dat betekent zichzelf in de totaliteit van Zijn Persoon. Maar kon Hij dat doen? Hij is nog lichamelijk in hun midden aanwezig, Hij staat voor hun ogen! Het antwoord is: in dit uur verwezenlijkt Jezus wat Hij voordien had aangekondigd in de rede over de Goede Herder: “Niemand neemt het (Mijn leven) Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen ...” (Joh. 10, 18) [b:Joh. 10, 18]. Niemand kan Hem het leven ontnemen: Hij geeft het door een vrije beslissing. In dit uur loopt Hij vooruit op de kruisiging en de verrijzenis. Wat zich daar lichamelijk aan Hem gebeurt, doet Hij reeds op voorhand in de vrijheid van Zijn liefde. Hij geeft Zijn leven en neemt het terug in de verrijzenis, om het voor altijd te kunnen uitdelen.
Heer, vandaag geeft Gij ons Uw leven, Gij geeft Uzelf aan ons. Doordring ons met Uw liefde. Laat ons leven in Uw “vandaag”. Maak ons tot instrumenten van Uw vrede! Amen.
Heer, vandaag geeft Gij ons Uw leven, Gij geeft Uzelf aan ons. Doordring ons met Uw liefde. Laat ons leven in Uw “vandaag”. Maak ons tot instrumenten van Uw vrede! Amen.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/2924-die-op-de-avond-voor-zijn-lijden-en-dood-dat-is-op-deze-avond-het-nl