Bij de Bisschopswijding van o.a. Johannes Willebrands
x
Informatie over dit document
Bij de Bisschopswijding van o.a. Johannes Willebrands
Paus Paulus VI
28 juni 1964
Pauselijke geschriften - Homilieën
1964, Katholiek Archief, 19e jrg. nr. 30/3, 827-836
augustus 1964
Katholiek Archief
13 september 2022
279
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Heren Kardinalen! Eerbiedwaardige medebroeders en dierbare zonen! Laten we een ogenblik stilstaan, zoals de reiziger die met moeite bovenop de heuvel gekomen is, stilstaat, ademhaalt en kijkt. Hier zouden we ons oponthoud kunnen voortzetten. Zoveel wijdheid en rijkdom ontvouwt zich voor onze ogen dat wij de verzuchtingen van de apostelen op de Thabor tot de onze zouden kunnen maken ".... het is ons goed hier te zijn" (Mt. 17, 4) [b:Mt. 17, 4].
Wij zouden met onze overwegingen over wat zich zojuist heeft afgespeeld kunnen voortgaan, zonder er verzadigd of vermoeid van te worden, maar veeleer met blij en vurig te verlangen alles beter te begrijpen en er meer van te genieten. Een enkel ogenblik is ons voldoende om de unieke en sublieme ervaring van deze ritus onder woorden te brengen, om door een volledig bewuste akt de Heer te eren, wiens mysteries wij zo innig hebben gevierd, om tussen zo'n grote rijkdom aan akten en teksten een gave van genade en waarheid te kiezen, waaraan wij, evenals aan andere niet minder kostbare, in de komende dagen de herinnering bewaren, om de weldaad van dit gezegend uur te continueren en actueel te maken.
Wat zullen Wij kiezen? Het Bisschopsambt, waarmee Onze Broeders zo juist bekleed zijn, vertegenwoordigt bepaalde direct waarneembare aspecten, waardoor Wij de onmetelijke leer die hierop betrekking heeft, kunnen samenvatten. Kiezen we het eerste van deze aspecten: de waardigheid van de Bisschop. We weten dat de waardering die gewoonlijk t.a.v. het Bisschopsambt geldt, speciaal vandaag en meer nog in de omstandigheden die ons nu bezighouden, d.w.z. het commentaar op de zo juist beëindigde ritus, zich bij voorkeur op andere aspecten van het Bisschopsambt richt:
Het Bisschopsambt is geen losstaande eer; het draagt het karakter van een bijzondere dienst, d.w.z. een waardigheid die een dienst voor het welzijn van de ander begeleidt en steunt; we weten heel goed dat het geen promotie is die haar doel in zichzelf vindt, maar dat het voor het welzijn van de Kerk is. Daarom ook zegt St. Augustinus van de Bisschop "Nomen est operis, non honoris", en dat hij niet iemand is die "praeesse dilexerit, sed prodesse", d.w.z. dat een Bisschop niet meer mag houden van de eer dan van de last, dat hij niet de voorkeur mag geven aan het voorzitten boven het dienen 9, 19; P.L. 41, 647 [[857]]; en Gregorius de Grote zal met St. Benedictus herhalen 64, 8 [[934 |+ 891 ]]: "Oportet magis prodesse, quam praeesse". 11, 6 [[1065]]
Maar het feit blijft bestaan dat de Bisschop, zelfs voordat hij bedienaar van de eredienst, herder van de gelovigen, leraar van de gemeenschap is, een man is die uit de mensen is genomen en voor de mensen is aangesteld (Hebr. 5, 1) [[b:Hebr. 5, 1]], een uitverkorene. De grote meerderheid der theologen verzekert ons, en missehien zal het Concilie dit binnenkort bevestigen, dat volgens de oudste en meest verspreide traditie, de bisschopswijding sacramentele waarde heeft, en bijgevolg een bron van genade, een goddelijke gave, een geestelijke rijkdom, een verheven heiligheid is. De ritus die we zo juist hebben beëindigd, is, hoe plechtig de viering ervan ook is, geen eenvoudige overdracht van liturgische, didactische en juridische faculteiten; zij is een vervolmaking die aan de ziel van iedere gewijde geschonken wordt, die immers zelf een geheiligde is, voordat hij anderen heiligt.
Bovendien weten we dat het werk van de Heilige Geest in de sacramentele wijding niet alleen bestaat in het meedelen van de genade aan degene die het sacrament ontvangt, maar ook in het indrukken van een karakter dat de ziel van de gewijde doet gelijken op het priesterschap van Christus, en wel in de hoogste graad, in volledige volheid voor eenieder aan wie de Heilige Bisschopswijding is beloofd. En ook al kan het gebeuren dat die genade tengevolge van een tegenspoed van de menselijke broosheid uitdooft, dan blijft nog het sacramentele merkteken; de geschiktheid om instrument van Christus te zijn, verdwijnt niet, evenals de geldigheid van de bedienaar niet afhangt van zijn heiligheid, omdat Christus zich voortaan aan de bedienaar heeft toegevoegd, zodat deze als Zijn vervanger effectief oorzakelijk kan zijn. Denken we nog eens terug aan de woorden van St. Augustinus: "Petrus doopt, maar het is Christus die doopt; Paulus doopt, maar het is Christus die doopt; Judas doopt, maar het is Christus die doopt" vgl: Tract. 6, 1; PL 35, 1428 [[[859]]]. Maar ook die volledige suprematie van Christus' handelen in de bedienaar die het sacramentele karakter van de heilige wijding ondergaan heeft, straalt van waardigheid, macht, mysterie. De gewijde man bekleedt een representatieve functie die hem tot alter Christus maakt; hij handelt, zoals St. Thomas ons leert: in persona Christi, cujus vicem... gerit per ordinis potestatem" iiia q. 82 a. 7 ad 3 [[t:iiia q. 82 a. 7 ad 3]], hij treedt op voor rekening van Christus, wiens plaats hij bekleedt dank zij de Wijding.
Deze waarheden heeft Onze vereerde Voorganger gelukzaliger gedachtenis Johannes XXIII in deze zelfde Vaticaanse Basiliek voorgehouden, toen hij in mei 1960, na de wijding van 14 nieuwe bisschoppen zei:
Moeten we onze blik niet een ogenblik laten rusten op die transfiguratie van de mens en in de getransfigureerde mens het werk van God zien? Zonder dat het katholiek Priesterschap zich in de plaats van Christus stelt, verpersoonlijkt het Hem; het introduceert geen nieuw middelaarschap tussen God en mensheid, maar verwerkelijkt het enige middelaarschap van Christus; het geeft niet alleen aan anderen de heiligheid door, maar maakt zelf mede tot het kanaal, waarlangs de heiligheid toevloeit; als dit waar is, moeten we dan niet de waardigheid, grootheid en verhevenheid van de man, die op dit punt doordrongen wordt van de Heilige Geest, overwegen en vieren? Vroegen wij kort geleden niet aan God, juist in de wijdingshandeling, om deze uitverkorenen, die met de versieringen van alle glorle zijn bekleed, te heiligen?. Pontificale Romanum Pontificale Romanum Worden onder onze ogen in deze nieuwe Bisschoppen niet de woorden van St. Paulus verwerkelijkt, die hij tot de bedienaars van het Evangelie richtte: "Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en zo herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem, want het is de Geest des Heren die dit bewerkt"? (2 Kor. 3, 18) [b:2 Kor. 3, 18].
Wij, mensen van deze tijd, spreken het woord slechts met moeite uit, het woord "glorie" toegepast op menselijke wezens. Wij zijn er bang voor als voor een trotse en ijdele term, die zou worden gebruikt voor een held, een wijze, voor een kampioen om te voldoen aan onze onuitblusbare behoefte om ons te beroepen op het idee van de volmaakte mens, op het werkelijke type van de ideale mens. Inderdaad, zodra wij de roem van de uitzonderlijke mens hebben bezongen, geven wij ons rekenschap van zijn grenzen, ellende, leegte en van zijn masker. Wij geloven niet in de grote mens, in de roemvolle mens. En tenslotte halen wij de heilige zelf neer naar het niveau van onze middelmatigheid. En toch is het woord "glorie" een woord dat de H. Schrift voortdurend door ons laat uitspreken niet alleen met betrekking tot God, maar ook tot de mens. Weliswaar gaat het dan niet over de mens op zich, maar over de mens waarvan Gods licht uitstraalt: "Signatum est super nos lumen vultus tui, Domine; dedisti laetitiam in corde meo; Gij laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, Heer, gij hebt mijn hart van vreugd vervuld" (Ps. 4, 7) [b:Ps. 4, 7] zeggen wij met de psalmist.
Wij zouden met onze overwegingen over wat zich zojuist heeft afgespeeld kunnen voortgaan, zonder er verzadigd of vermoeid van te worden, maar veeleer met blij en vurig te verlangen alles beter te begrijpen en er meer van te genieten. Een enkel ogenblik is ons voldoende om de unieke en sublieme ervaring van deze ritus onder woorden te brengen, om door een volledig bewuste akt de Heer te eren, wiens mysteries wij zo innig hebben gevierd, om tussen zo'n grote rijkdom aan akten en teksten een gave van genade en waarheid te kiezen, waaraan wij, evenals aan andere niet minder kostbare, in de komende dagen de herinnering bewaren, om de weldaad van dit gezegend uur te continueren en actueel te maken.
Wat zullen Wij kiezen? Het Bisschopsambt, waarmee Onze Broeders zo juist bekleed zijn, vertegenwoordigt bepaalde direct waarneembare aspecten, waardoor Wij de onmetelijke leer die hierop betrekking heeft, kunnen samenvatten. Kiezen we het eerste van deze aspecten: de waardigheid van de Bisschop. We weten dat de waardering die gewoonlijk t.a.v. het Bisschopsambt geldt, speciaal vandaag en meer nog in de omstandigheden die ons nu bezighouden, d.w.z. het commentaar op de zo juist beëindigde ritus, zich bij voorkeur op andere aspecten van het Bisschopsambt richt:
- op de macht, bijvoorbeeld, die door de wijding wordt verleend;
- op de inlijving van de pas gewijden in het bisschoppencorps;
- op de bediening en de dienst waaraan de Bisschop zich wijdt;
- zijn ministerie als priester, leraar, herder;
- op de heiligheid tenslotte waarop hij zich ambtshalve moet toeleggen en waarvan hij het voorbeeld moet geven.
Het Bisschopsambt is geen losstaande eer; het draagt het karakter van een bijzondere dienst, d.w.z. een waardigheid die een dienst voor het welzijn van de ander begeleidt en steunt; we weten heel goed dat het geen promotie is die haar doel in zichzelf vindt, maar dat het voor het welzijn van de Kerk is. Daarom ook zegt St. Augustinus van de Bisschop "Nomen est operis, non honoris", en dat hij niet iemand is die "praeesse dilexerit, sed prodesse", d.w.z. dat een Bisschop niet meer mag houden van de eer dan van de last, dat hij niet de voorkeur mag geven aan het voorzitten boven het dienen 9, 19; P.L. 41, 647 [[857]]; en Gregorius de Grote zal met St. Benedictus herhalen 64, 8 [[934 |+ 891 ]]: "Oportet magis prodesse, quam praeesse". 11, 6 [[1065]]
Maar het feit blijft bestaan dat de Bisschop, zelfs voordat hij bedienaar van de eredienst, herder van de gelovigen, leraar van de gemeenschap is, een man is die uit de mensen is genomen en voor de mensen is aangesteld (Hebr. 5, 1) [[b:Hebr. 5, 1]], een uitverkorene. De grote meerderheid der theologen verzekert ons, en missehien zal het Concilie dit binnenkort bevestigen, dat volgens de oudste en meest verspreide traditie, de bisschopswijding sacramentele waarde heeft, en bijgevolg een bron van genade, een goddelijke gave, een geestelijke rijkdom, een verheven heiligheid is. De ritus die we zo juist hebben beëindigd, is, hoe plechtig de viering ervan ook is, geen eenvoudige overdracht van liturgische, didactische en juridische faculteiten; zij is een vervolmaking die aan de ziel van iedere gewijde geschonken wordt, die immers zelf een geheiligde is, voordat hij anderen heiligt.
Bovendien weten we dat het werk van de Heilige Geest in de sacramentele wijding niet alleen bestaat in het meedelen van de genade aan degene die het sacrament ontvangt, maar ook in het indrukken van een karakter dat de ziel van de gewijde doet gelijken op het priesterschap van Christus, en wel in de hoogste graad, in volledige volheid voor eenieder aan wie de Heilige Bisschopswijding is beloofd. En ook al kan het gebeuren dat die genade tengevolge van een tegenspoed van de menselijke broosheid uitdooft, dan blijft nog het sacramentele merkteken; de geschiktheid om instrument van Christus te zijn, verdwijnt niet, evenals de geldigheid van de bedienaar niet afhangt van zijn heiligheid, omdat Christus zich voortaan aan de bedienaar heeft toegevoegd, zodat deze als Zijn vervanger effectief oorzakelijk kan zijn. Denken we nog eens terug aan de woorden van St. Augustinus: "Petrus doopt, maar het is Christus die doopt; Paulus doopt, maar het is Christus die doopt; Judas doopt, maar het is Christus die doopt" vgl: Tract. 6, 1; PL 35, 1428 [[[859]]]. Maar ook die volledige suprematie van Christus' handelen in de bedienaar die het sacramentele karakter van de heilige wijding ondergaan heeft, straalt van waardigheid, macht, mysterie. De gewijde man bekleedt een representatieve functie die hem tot alter Christus maakt; hij handelt, zoals St. Thomas ons leert: in persona Christi, cujus vicem... gerit per ordinis potestatem" iiia q. 82 a. 7 ad 3 [[t:iiia q. 82 a. 7 ad 3]], hij treedt op voor rekening van Christus, wiens plaats hij bekleedt dank zij de Wijding.
Deze waarheden heeft Onze vereerde Voorganger gelukzaliger gedachtenis Johannes XXIII in deze zelfde Vaticaanse Basiliek voorgehouden, toen hij in mei 1960, na de wijding van 14 nieuwe bisschoppen zei:
"De nederige opvolger van Petrus, omringd door de oudsten der Kerk, herhaalt, zij het dan met andere woorden, deze oorspronkelijke opwekking, hij herhaalt het gebaar waarmede het bisschoppelijk kenmerk en de speciale genade wordt overgedragen". KA XV (1960) 633 [[4462]]
Moeten we onze blik niet een ogenblik laten rusten op die transfiguratie van de mens en in de getransfigureerde mens het werk van God zien? Zonder dat het katholiek Priesterschap zich in de plaats van Christus stelt, verpersoonlijkt het Hem; het introduceert geen nieuw middelaarschap tussen God en mensheid, maar verwerkelijkt het enige middelaarschap van Christus; het geeft niet alleen aan anderen de heiligheid door, maar maakt zelf mede tot het kanaal, waarlangs de heiligheid toevloeit; als dit waar is, moeten we dan niet de waardigheid, grootheid en verhevenheid van de man, die op dit punt doordrongen wordt van de Heilige Geest, overwegen en vieren? Vroegen wij kort geleden niet aan God, juist in de wijdingshandeling, om deze uitverkorenen, die met de versieringen van alle glorle zijn bekleed, te heiligen?. Pontificale Romanum Pontificale Romanum Worden onder onze ogen in deze nieuwe Bisschoppen niet de woorden van St. Paulus verwerkelijkt, die hij tot de bedienaars van het Evangelie richtte: "Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en zo herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem, want het is de Geest des Heren die dit bewerkt"? (2 Kor. 3, 18) [b:2 Kor. 3, 18].
Wij, mensen van deze tijd, spreken het woord slechts met moeite uit, het woord "glorie" toegepast op menselijke wezens. Wij zijn er bang voor als voor een trotse en ijdele term, die zou worden gebruikt voor een held, een wijze, voor een kampioen om te voldoen aan onze onuitblusbare behoefte om ons te beroepen op het idee van de volmaakte mens, op het werkelijke type van de ideale mens. Inderdaad, zodra wij de roem van de uitzonderlijke mens hebben bezongen, geven wij ons rekenschap van zijn grenzen, ellende, leegte en van zijn masker. Wij geloven niet in de grote mens, in de roemvolle mens. En tenslotte halen wij de heilige zelf neer naar het niveau van onze middelmatigheid. En toch is het woord "glorie" een woord dat de H. Schrift voortdurend door ons laat uitspreken niet alleen met betrekking tot God, maar ook tot de mens. Weliswaar gaat het dan niet over de mens op zich, maar over de mens waarvan Gods licht uitstraalt: "Signatum est super nos lumen vultus tui, Domine; dedisti laetitiam in corde meo; Gij laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, Heer, gij hebt mijn hart van vreugd vervuld" (Ps. 4, 7) [b:Ps. 4, 7] zeggen wij met de psalmist.
- Wij zeggen dit uit blijdschap om dit gebeuren, een van de mooiste, grootste, vruchtbaarste die wij in ons menselijk bestaan kunnen meemaken; een gebeuren vol genade en blijdschap; laten wij de Heer zegenen! Haec est dies quam fecit Dominus! Dit is een dag die de Heer werkelijk gemaakt heeft!
- Wij zeggen dit om in ons heel dat begrip van het priesterschap van Christus te verlevendigen, een begrip dat we alleen maar onder woorden kunnen brengen met woorden als verhevenheid, waardigheid en blijdschap.
- Wij zeggen dit tenslotte om aan Christus heel de betekenis van de pas beëindigde ritus toe te schrijven, iedere weerspiegeling die terugkaatst op degene die in de Kerk de titel van Bisschop voert en dit ambt uitoefent, iedere verwachting die aan de Kerk wordt ontleend bij de levende viering van de apostolische opvolging; Wij zeggen dit, terwijl we nog één keer denken aan het verheven en synthetische woord van St. Paulus: "Zij zijn de Apostelen van de Kerken, zij zijn de glorie van Christus! Apostoli ecelesiarum, gloria Christi" (2 Kor. 8, 23) [b:2 Kor. 8, 23].
Hierna richtte de Paus zich tot de vijf nieuwe bisschoppen afzonderlijk. Tot Mgr. Willebrands zei de Paus:
"Wij richten Ons oor tot u, Jan Willebrands, dierbare Broeder, die de toenadering zocht der christelijke broeders welke nog van Ons gescheiden zijn, maar die met Ons reeds verenigd zijn in de hoop, verwachten Wij, dat uw ambt om de weg te banen voor de zo verhoopte hereniging, moge slagen tot roem van Christus en vreugde voor heel de Kerk".
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/279-bij-de-bisschopswijding-van-o-a-johannes-willebrands-nl