Radioboodschap aan het episcopaat, de clerus en de overige gelovigen
x
Informatie over dit document
Radioboodschap aan het episcopaat, de clerus en de overige gelovigen
Kerst 1967
Paus Paulus VI
23 december 1967
Pauselijke geschriften - Radiotoespraken
1968, Katholiek Archief jrg 23, nr. 1
23 december 1967
12 november 2018
864
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Staat ons toe, broeders, om in onze kerstwens nog eens de wens te herhalen die van de hemel is neergedaald in die gehe.imnisvolle nacht waarin Jezus Christus onder ons is geboren, op de grond van dit atoom van het heelal dat de aarde is en op dat bepaalde ogenblik van het duizendjarig patroon van de eeuwen dat onze geschiedenis uitmaakt.
Aan ons mensen, bevoorrechte wezens van de kosmos, omdat wij immers gemerkt zijn met de sublieme gelijkenis op God, is de vrede aangekondigd als de gave die de bekroning vormt van alle gaven die wij met ons leven hebben ontvangen en die aan het leven zijn waarde geeft, die het zinvol maakt, dat het in waardigheid en geluk wordt geleefd. Vrede aan u allen, broeders, die het voorwerp bent van Gods scheppende en verlossende welwillendheid. Vrede op deze gezegende dag, die, omdat hij aan de geboorte van het Leven, het leven van Christus, 'Eerstgeborene van heel de schepping' (Kol. 1, 15) [b:Kol. 1, 15] en voorafbeelding van de mensheid, is opgedragen, in zijn licht elke dag van onze tijd, elk lid van het menselijk geslacht wil omvormen. Vrede, vrede aan u, mensen, aan allen en iedereen die wij in Christus liefhebben; in het bijzonder aan u die door het geloof en de liefde toebehoort aan dat volk dat een zeer aangenaam en zeer ernstig gebod ons verplicht lief te hebben, ja ons in zekere mate ook werkelijk als ons volk doet liefhebben en als christenvolk doet leiden. Vrede, ja, vrede aan allen!
Broeders, zonen, vrienden, u allen, mensen van goede wil!Het kerstfeest roept ons nog een keer op tot bezinning op het thema van de vrede; en de boodschap die deze gelukzalige verjaardag ons voor u, voor de wereld op de lippen legt, kan niet stilzwijgend voorbijgaan aan de vredewens die door Christus op deze aarde is gebracht, die zo'n groot verlangen, zo'n grote behoefte heeft aan vrede, maar die zovele, steeds ernstiger en geduchter hindernissen en bedreigingen kent die haar in gevaar schijnen te brengen.
Staat ons toe, broeders, om in onze kerstwens nog eens de wens te herhalen die van de hemel is neergedaald in die gehe.imnisvolle nacht waarin Jezus Christus onder ons is geboren, op de grond van dit atoom van het heelal dat de aarde is en op dat bepaalde ogenblik van het duizendjarig patroon van de eeuwen dat onze geschiedenis uitmaakt.
Aan ons mensen, bevoorrechte wezens van de kosmos, omdat wij immers gemerkt zijn met de sublieme gelijkenis op God, is de vrede aangekondigd als de gave die de bekroning vormt van alle gaven die wij met ons leven hebben ontvangen en die aan het leven zijn waarde geeft, die het zinvol maakt, dat het in waardigheid en geluk wordt geleefd. Vrede aan u allen, broeders, die het voorwerp bent van Gods scheppende en verlossende welwillendheid. Vrede op deze gezegende dag, die, omdat hij aan de geboorte van het Leven, het leven van Christus, 'Eerstgeborene van heel de schepping' (Kol. 1, 15) [b:Kol. 1, 15] en voorafbeelding van de mensheid, is opgedragen, in zijn licht elke dag van onze tijd, elk lid van het menselijk geslacht wil omvormen. Vrede, vrede aan u, mensen, aan allen en iedereen die wij in Christus liefhebben; in het bijzonder aan u die door het geloof en de liefde toebehoort aan dat volk dat een zeer aangenaam en zeer ernstig gebod ons verplicht lief te hebben, ja ons in zekere mate ook werkelijk als ons volk doet liefhebben en als christenvolk doet leiden. Vrede, ja, vrede aan allen!
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Bedoelingen en verlangens van de hedendaagse beschaving
En terwijl deze zo eenvoudige en zo betekenisvolle wens uit ons hart opwelt, schijnt een reeks vragen die verre van licht en gemakkelijk zijn hem te komen verstoren: wat is dat dan, vrede? En als zij zozeer aan de volmaaktheid van ons bestaan is gebonden, waarom heeft zij het dan nodig voortdurend te worden verlangd als een element dat ontbreekt of onaf blijft? Is een woord van wens voldoende om de vrede in onze bestaanservaring te doen ontspringen, of vereist zij niet veeleer, zoals wij allen weten, om werkelijk en duurzaam te zijn, heel andere omstandigheden dan schone en beminnelijke woorden? En hoe haar dan te verkrijgen, hoe haar te handhaven, hoe er een blijvend en kenmerkend sieraad van te maken van een beschaving als deze moderne, die er aanspraak op maakt de beschaving van vooruitgang en rijpheid te zijn?
Wij stellen deze vragen om op de feestdag van de vrede aan de bezinning de plaats te kunnen geven die haar toekomt, zelfs wanneer deze overdenking zou kunnen leiden tot een bittere gevolgtrekking - waartoe ongelukkig genoeg zoveel mensen instinctief of langs logische weg komen -, dat het namelijk onmogelijk zou zijn om de vrede te bereiken en nog meer om haar te bewaren en haar in voortdurend betere omstandigheden tot bloei te brengen. Als het er zo voorstond, zouden goede wensen belachelijk zijn en bijna een uitdaging tot pessimisme en wanhoop betekenen.
Maar vandaag is de gevolgtrekking wel heel verschillend, omdat de Verlosser, Christus 'onze Vrede' (Ef. 2, 14) [b:Ef. 2, 14], op de wereld is gekomen om ons zijn vrede te geven (Joh. 14, 27) [[b:Joh. 14, 27]], om in ons zijn Geest uit te storten waarvan de vrede juist de eerste vrucht is (Gal. 5, 22) [[b:Gal. 5, 22]]: daar waar Christus is, is de vrede des harten. Dat is de wens van de apostel Paulus: 'Laat de vrede van Christus heersen in uw hart' (Kol. 3, 15) [b:Kol. 3, 15]. Waar zijn blijde boodschap wordt aanvaard, wordt de innerlijke vrede minstens virtueel gevestigd; niet alleen als een afkondiging in beginsel, maar ook als een geheimnisvolle kracht die deze zielevrede opwekt, die haar doet ontstaan, die haar van behoefte in verplichting verandert, van verlangen in gave en in wijsheid, in staat om haar voort te brengen en ervan te genieten.
En terwijl deze zo eenvoudige en zo betekenisvolle wens uit ons hart opwelt, schijnt een reeks vragen die verre van licht en gemakkelijk zijn hem te komen verstoren: wat is dat dan, vrede? En als zij zozeer aan de volmaaktheid van ons bestaan is gebonden, waarom heeft zij het dan nodig voortdurend te worden verlangd als een element dat ontbreekt of onaf blijft? Is een woord van wens voldoende om de vrede in onze bestaanservaring te doen ontspringen, of vereist zij niet veeleer, zoals wij allen weten, om werkelijk en duurzaam te zijn, heel andere omstandigheden dan schone en beminnelijke woorden? En hoe haar dan te verkrijgen, hoe haar te handhaven, hoe er een blijvend en kenmerkend sieraad van te maken van een beschaving als deze moderne, die er aanspraak op maakt de beschaving van vooruitgang en rijpheid te zijn?
Wij stellen deze vragen om op de feestdag van de vrede aan de bezinning de plaats te kunnen geven die haar toekomt, zelfs wanneer deze overdenking zou kunnen leiden tot een bittere gevolgtrekking - waartoe ongelukkig genoeg zoveel mensen instinctief of langs logische weg komen -, dat het namelijk onmogelijk zou zijn om de vrede te bereiken en nog meer om haar te bewaren en haar in voortdurend betere omstandigheden tot bloei te brengen. Als het er zo voorstond, zouden goede wensen belachelijk zijn en bijna een uitdaging tot pessimisme en wanhoop betekenen.
Maar vandaag is de gevolgtrekking wel heel verschillend, omdat de Verlosser, Christus 'onze Vrede' (Ef. 2, 14) [b:Ef. 2, 14], op de wereld is gekomen om ons zijn vrede te geven (Joh. 14, 27) [[b:Joh. 14, 27]], om in ons zijn Geest uit te storten waarvan de vrede juist de eerste vrucht is (Gal. 5, 22) [[b:Gal. 5, 22]]: daar waar Christus is, is de vrede des harten. Dat is de wens van de apostel Paulus: 'Laat de vrede van Christus heersen in uw hart' (Kol. 3, 15) [b:Kol. 3, 15]. Waar zijn blijde boodschap wordt aanvaard, wordt de innerlijke vrede minstens virtueel gevestigd; niet alleen als een afkondiging in beginsel, maar ook als een geheimnisvolle kracht die deze zielevrede opwekt, die haar doet ontstaan, die haar van behoefte in verplichting verandert, van verlangen in gave en in wijsheid, in staat om haar voort te brengen en ervan te genieten.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De noodzakelijke innerlijke vrede van elke menselijke geest
Deze eenvoudige overweging brengt in onze broederlijke kerstboodschap de gedachte binnen die haar vandaag op bijzondere wijze zal kenmerken. En wel de volgende: wij spreken vaak, heel vaak, over de vrede - wij hebben de wereld in deze dagen uitgenodigd om op de eerste dag van het burgerlijk jaar een bijzondere gedachte te wijden aan de vrede van het menselijk geslacht - (het thema verdient, dat het geregeld terugkeert, en de gevaarlijke omstandigheden van de wereld plaatsen het ieder ogenblik in het brandpunt); maar zoals ieder kan zien, spreken wij gewoonlijk over de vrede tussen de naties, tussen de sociale klassen, tussen de leden van de menselijke gemeenschap; wij spreken dan over de uitwendige vrede: de politieke, militaire, sociale, gemeenschappelijke vrede, dat wil zeggen over de vrede die het juiste evenwicht betekent in de betrekkingen tussen de mensen. Vandaag, nu de geestelijke betekenis van kerstmis ons hiertoe machtigt, willen wij u uitnodigen om een andere vrede te overwegen, die innerlijke en persoonlijke vrede die elke menselijke geest in zichzelf zou moeten of willen bezitten als het licht van zijn eigen geweten, als de beheersing van zijn eigen ve:rmogens, als de uitdrukking van een hogere synthese van zijn eigen persoonlijkheid en als de diepe en vruchtbare wortel van de uitwendige vrede.
Wij willen spreken over de vrede des harten, die ware zelfbeheersing is, ware draagster van deugd, van rust en van geluk en ware bron van elk goed en wijs woord in de meest verstandige en krachtige uitdrukking ervan. Broeders, bezitten wij de vrede des harten wel?
Het is ongetwijfeld moeilijk om op deze vraag een antwoord te geven. Wij zouden dit misschien als onbescheiden willen ontwijken; wij zouden het in discrediet willen brengen door de vrede des harten gelijk te stellen met de lijdelijke berusting van hem die in het bewustzijn van zijn eigen zwakheid en van zijn gebrek aan moed en wilskracht 'vrede brengt in zijn hart' door zich over te geven aan een soort onoverkomelijk fatalisme, een vals surrogaat voor de echte zielevrede. Er zijn hoogstaande en bedachtzame mensen die dit antwoord aan de beste stoïcijnse traditie zouden willen ontlenen en zich van de onmiddellijke ervaring van de verstorende hartstochten en de steeds verontrustende gebeurtenissen zouden willen bevrijden om zich, tegelijkertijd vrij en gebonden, naar de diepe werkelijkheid van de natuurwetten te schikken: zo wordt een moedige en onverstoorbare ongevoeligheid met betrekking tot de onaangenaamheden van het toeval gelijkgesteld met de vrede des harten. Vervolgens bestaat er in het moderne leven een geweldige schaal aan vormen van onechte vrede des harten: men wil de innerlijke eisen van het denken, uit teleurstelling dat men de waarheid niet bereikt, en van de liefde, uit teleurstelling dat men niet tot het ware geluk komt, sussen door onverschilligheid voor het geestelijk leven of door het verdovingsmiddel van een subtiel scepticisme, of door de mens in een koortsachtige en louter uitwendige werkzaamheid te storten die elke bezinning op de werkelijke bestemming van de mens nutteloos vindt, of - ongelukkig genoeg - door de zucht naar verfijnde vermaakservaringen, of door een onbeschaamde minachting voor elke vorm van sociaal en beschaafd leven aan de dag te leggen.
Deze eenvoudige overweging brengt in onze broederlijke kerstboodschap de gedachte binnen die haar vandaag op bijzondere wijze zal kenmerken. En wel de volgende: wij spreken vaak, heel vaak, over de vrede - wij hebben de wereld in deze dagen uitgenodigd om op de eerste dag van het burgerlijk jaar een bijzondere gedachte te wijden aan de vrede van het menselijk geslacht - (het thema verdient, dat het geregeld terugkeert, en de gevaarlijke omstandigheden van de wereld plaatsen het ieder ogenblik in het brandpunt); maar zoals ieder kan zien, spreken wij gewoonlijk over de vrede tussen de naties, tussen de sociale klassen, tussen de leden van de menselijke gemeenschap; wij spreken dan over de uitwendige vrede: de politieke, militaire, sociale, gemeenschappelijke vrede, dat wil zeggen over de vrede die het juiste evenwicht betekent in de betrekkingen tussen de mensen. Vandaag, nu de geestelijke betekenis van kerstmis ons hiertoe machtigt, willen wij u uitnodigen om een andere vrede te overwegen, die innerlijke en persoonlijke vrede die elke menselijke geest in zichzelf zou moeten of willen bezitten als het licht van zijn eigen geweten, als de beheersing van zijn eigen ve:rmogens, als de uitdrukking van een hogere synthese van zijn eigen persoonlijkheid en als de diepe en vruchtbare wortel van de uitwendige vrede.
Wij willen spreken over de vrede des harten, die ware zelfbeheersing is, ware draagster van deugd, van rust en van geluk en ware bron van elk goed en wijs woord in de meest verstandige en krachtige uitdrukking ervan. Broeders, bezitten wij de vrede des harten wel?
Het is ongetwijfeld moeilijk om op deze vraag een antwoord te geven. Wij zouden dit misschien als onbescheiden willen ontwijken; wij zouden het in discrediet willen brengen door de vrede des harten gelijk te stellen met de lijdelijke berusting van hem die in het bewustzijn van zijn eigen zwakheid en van zijn gebrek aan moed en wilskracht 'vrede brengt in zijn hart' door zich over te geven aan een soort onoverkomelijk fatalisme, een vals surrogaat voor de echte zielevrede. Er zijn hoogstaande en bedachtzame mensen die dit antwoord aan de beste stoïcijnse traditie zouden willen ontlenen en zich van de onmiddellijke ervaring van de verstorende hartstochten en de steeds verontrustende gebeurtenissen zouden willen bevrijden om zich, tegelijkertijd vrij en gebonden, naar de diepe werkelijkheid van de natuurwetten te schikken: zo wordt een moedige en onverstoorbare ongevoeligheid met betrekking tot de onaangenaamheden van het toeval gelijkgesteld met de vrede des harten. Vervolgens bestaat er in het moderne leven een geweldige schaal aan vormen van onechte vrede des harten: men wil de innerlijke eisen van het denken, uit teleurstelling dat men de waarheid niet bereikt, en van de liefde, uit teleurstelling dat men niet tot het ware geluk komt, sussen door onverschilligheid voor het geestelijk leven of door het verdovingsmiddel van een subtiel scepticisme, of door de mens in een koortsachtige en louter uitwendige werkzaamheid te storten die elke bezinning op de werkelijke bestemming van de mens nutteloos vindt, of - ongelukkig genoeg - door de zucht naar verfijnde vermaakservaringen, of door een onbeschaamde minachting voor elke vorm van sociaal en beschaafd leven aan de dag te leggen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Allen, vooral degenen die lijden, voelen het verlangen naar de grote gave
Is dát de vrede des harten? Helaas moeten wij antwoorden: nee! In het algemeen kent de moderne mens de ware innerlijke vrede niet.
Maar Christus vraagt van ons een dergelijke achting en liefde jegens elke mens, dat wij steeds willen veronderstellen, dat in iedere ziel een diepe en aangeboren hang, een heimwee, een verwachting ligt verborgen om eenmaal de ware vrede des harten te kunnen smaken, de echte, nieuwe vrede, de vrede die ons van onze gezamenlijke ellende bevrijdt, die ons het gevoel geeft mensen en kinderen van God te zijn.
En zonder verder uit te weiden over de uitleg hiervan die het kerstfeest trouwens duidelijk maakt, zouden wij luidop, of beter met een zachte en overredende stem die uit de grond van het hart komt, willen verkondigen, dat de vrede des harten bestaat, dat zij mogelijk is, dat zij nabij is en dat zij ons vandaag als de grote kerstgave wordt aangeboden. Ja, dat is onze wens en onze boodschap op deze dag.
Wie zal haar horen? Tot wie in het bijzonder zullen wij haar richten? Wij willen zeggen: vrede aan u die lijdt, omdat u kunt worden getroost. Vrede aan u die hongert naar brood en naar gerechtigheid, omdat de mensen door Christus tot broeders zijn verklaard (Mt. 23, 8) [[b:Mt. 23, 8]] en allen die daartoe in staat zijn u het materiële en morele voedsel verschuldigd zijn dat u nodig hebt. Vrede aan u die nadenkt en studeert, omdat de waarheid bestaat en het drama van uw onophoudelijk onderzoek kan uitlopen op een wonderbare oplossing: alles komt van het Woord en alles is minstens in zekere mate begrijpelijk. Vrede aan u die de zorg draagt voor een goed bestuur van de wereld, want wij hopen niet tevergeefs, dat de mensen tenslotte zullen ontdekken, dat zij elkaar kunnen en moeten liefhebben en dat zij zich niet meer moeten bewapenen met het uiteindelijk risico van een noodlottige dwaasheid, dat zij elkaar niet meer moeten bevechten, niet meer moeten doden. Hier ziet u, broeders, een eenvoudig en wonderbaar feit verschijnen: dat de uitwendige vrede namelijk voor een groot deel voortkomt uit en afhangt van de innerlijke vrede. De vrede moet in het hart zijn, voordat en opdat zij vervolgens in de menselijke instellingen en in de gebeurtenissen van de geschiedenis tot stand kan komen. De weg daarheen kan lang zijn, want de wegen van het hart zijn lang en vaak moeilijk en ingewikkeld; het is waar, dat zij individueel zijn, dat zij veranderlijk zijn; maar dat maakt deel uit van het menselijk drama dat het kerstfeest juist komt verrijken met positieve krachten die vanuit zichzelf naar een oplossing vermogen te leiden.
Zo ligt de zaak, omdat de vrede een orde is en orde volmaaktheid van betrekkingen veronderstelt. Onder al de betrekkingen die het menselijk bestaan nodig heeft, is er de - eerste en onmisbare - betrekking met God. Wij weten, dat wij hiermee een waarheid bevestigen die veel mensen van vandaag weigeren aan te nemen. Wij leven goed, zeggen zij, wij leven zelfs beter zonder de godsdienst die zo geheimzinnig blijft, die uiterst ingewikkelde vraagstukken voorlegt en die de vrede aan de menselijke geest ontneemt in plaats van haar te geven. En toch, broeders, zo is het niet. Wij hebben een onverzadelijke behoefte aan God. Wij vermogen niets zonder Hem. Ons leven is tot in de wortel aan Hem gebonden. God vergeten betekent het licht in ons leven uitdoven. Zonder Hem wordt alles duister. God is onmisbaar voor de menselijke geest. God is onze gelukzaligheid. God is het leven. Met Hem zijn verenigd, verzoend zijn met Hem, binnen zijn wil staan is de eerste stap naar innerlijke vrede. 'Er is geen vrede voor de goddelozen', zegt de Schrift (Jes. 48, 22; Jes. 57, 21) [[b:Jes. 48, 22; Jes. 57, 21]]; terwijl de vrede juist bestaat voor wie is binnengetreden in de baan van de goddelijke wilsbeschikkingen. 'In zijn wil ligt onze vrede', zegt Dante zo heerlijk en waar aan het begin van zijn (1067||Paradijs). ((1067||Paradijs, III, 85)) Wij weten, hoezeer deze eerste grondslag van de innerlijke en bijgevolg ook van de uitwendige vrede heden ten dage wordt aangevochten. Men ontzegt het burgerrecht aan de godsdienst, in haar positieve en actieve betekenis, niet alleen op het gebied van de keizer, waar de keizer soeverein is en waar de laïciteit een juiste erkenning kan betekenen van de grenzen van het tijdelijk bestuur ten opzichte van de grenzen van het terrein van God; maar men wijst haar ook af op het gebied van de geest, waar de godsdienst is geroepen om haar eigen soevereiniteit te bevestigen, bron van innerlijke en bijgevolg van uitwendige vrede.
Is dát de vrede des harten? Helaas moeten wij antwoorden: nee! In het algemeen kent de moderne mens de ware innerlijke vrede niet.
Maar Christus vraagt van ons een dergelijke achting en liefde jegens elke mens, dat wij steeds willen veronderstellen, dat in iedere ziel een diepe en aangeboren hang, een heimwee, een verwachting ligt verborgen om eenmaal de ware vrede des harten te kunnen smaken, de echte, nieuwe vrede, de vrede die ons van onze gezamenlijke ellende bevrijdt, die ons het gevoel geeft mensen en kinderen van God te zijn.
En zonder verder uit te weiden over de uitleg hiervan die het kerstfeest trouwens duidelijk maakt, zouden wij luidop, of beter met een zachte en overredende stem die uit de grond van het hart komt, willen verkondigen, dat de vrede des harten bestaat, dat zij mogelijk is, dat zij nabij is en dat zij ons vandaag als de grote kerstgave wordt aangeboden. Ja, dat is onze wens en onze boodschap op deze dag.
Wie zal haar horen? Tot wie in het bijzonder zullen wij haar richten? Wij willen zeggen: vrede aan u die lijdt, omdat u kunt worden getroost. Vrede aan u die hongert naar brood en naar gerechtigheid, omdat de mensen door Christus tot broeders zijn verklaard (Mt. 23, 8) [[b:Mt. 23, 8]] en allen die daartoe in staat zijn u het materiële en morele voedsel verschuldigd zijn dat u nodig hebt. Vrede aan u die nadenkt en studeert, omdat de waarheid bestaat en het drama van uw onophoudelijk onderzoek kan uitlopen op een wonderbare oplossing: alles komt van het Woord en alles is minstens in zekere mate begrijpelijk. Vrede aan u die de zorg draagt voor een goed bestuur van de wereld, want wij hopen niet tevergeefs, dat de mensen tenslotte zullen ontdekken, dat zij elkaar kunnen en moeten liefhebben en dat zij zich niet meer moeten bewapenen met het uiteindelijk risico van een noodlottige dwaasheid, dat zij elkaar niet meer moeten bevechten, niet meer moeten doden. Hier ziet u, broeders, een eenvoudig en wonderbaar feit verschijnen: dat de uitwendige vrede namelijk voor een groot deel voortkomt uit en afhangt van de innerlijke vrede. De vrede moet in het hart zijn, voordat en opdat zij vervolgens in de menselijke instellingen en in de gebeurtenissen van de geschiedenis tot stand kan komen. De weg daarheen kan lang zijn, want de wegen van het hart zijn lang en vaak moeilijk en ingewikkeld; het is waar, dat zij individueel zijn, dat zij veranderlijk zijn; maar dat maakt deel uit van het menselijk drama dat het kerstfeest juist komt verrijken met positieve krachten die vanuit zichzelf naar een oplossing vermogen te leiden.
Zo ligt de zaak, omdat de vrede een orde is en orde volmaaktheid van betrekkingen veronderstelt. Onder al de betrekkingen die het menselijk bestaan nodig heeft, is er de - eerste en onmisbare - betrekking met God. Wij weten, dat wij hiermee een waarheid bevestigen die veel mensen van vandaag weigeren aan te nemen. Wij leven goed, zeggen zij, wij leven zelfs beter zonder de godsdienst die zo geheimzinnig blijft, die uiterst ingewikkelde vraagstukken voorlegt en die de vrede aan de menselijke geest ontneemt in plaats van haar te geven. En toch, broeders, zo is het niet. Wij hebben een onverzadelijke behoefte aan God. Wij vermogen niets zonder Hem. Ons leven is tot in de wortel aan Hem gebonden. God vergeten betekent het licht in ons leven uitdoven. Zonder Hem wordt alles duister. God is onmisbaar voor de menselijke geest. God is onze gelukzaligheid. God is het leven. Met Hem zijn verenigd, verzoend zijn met Hem, binnen zijn wil staan is de eerste stap naar innerlijke vrede. 'Er is geen vrede voor de goddelozen', zegt de Schrift (Jes. 48, 22; Jes. 57, 21) [[b:Jes. 48, 22; Jes. 57, 21]]; terwijl de vrede juist bestaat voor wie is binnengetreden in de baan van de goddelijke wilsbeschikkingen. 'In zijn wil ligt onze vrede', zegt Dante zo heerlijk en waar aan het begin van zijn (1067||Paradijs). ((1067||Paradijs, III, 85)) Wij weten, hoezeer deze eerste grondslag van de innerlijke en bijgevolg ook van de uitwendige vrede heden ten dage wordt aangevochten. Men ontzegt het burgerrecht aan de godsdienst, in haar positieve en actieve betekenis, niet alleen op het gebied van de keizer, waar de keizer soeverein is en waar de laïciteit een juiste erkenning kan betekenen van de grenzen van het tijdelijk bestuur ten opzichte van de grenzen van het terrein van God; maar men wijst haar ook af op het gebied van de geest, waar de godsdienst is geroepen om haar eigen soevereiniteit te bevestigen, bron van innerlijke en bijgevolg van uitwendige vrede.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De internationale orde moet steunen op de persoonlijke en morele orde
Hoe kan men aan een sociale en internationale orde denken zonder een beroep te doen op een persoonlijke en morele orde bij de mensen die de wereld leiden en haar samenstellen? En hoe kan deze persoonlijke en morele orde echt, zeker en duurzaam zijn, als zij zich niet beroept op de absolute en transcendente beginselen die alleen door de godsdienst worden ingegeven en gewaarborgd? De vrede met God is de bron van die morele kracht, van die moedige rechtschapenheid, van die wezenlijke wijsheid waaruit de vrede onder de mensen kan voortvloeien. Hoe de kunst te vinden om de mensen tot overeenstemming te brengen, wanneer in de politiek de menselijke broederschap niet op de eerste plaats komt en wanneer men de vergiffenis van het geleden of wederkerig onrecht niet als een beginsel beschouwt dat in staat is ieder menselijke conflict op te lossen? Liggen daar voor de vrede op aarde geen fundamentele maatstaven, gegrondvest op leerstelsels die enkel in het kader van de godsdienst kunnen ontstaan en kunnen worden ontwikkeld? Wij zouden willen spreken over de godsdienst van Christus, laten wij zeggen die van kerstmis. Maar wij zullen er niet meer over zeggen, omdat ons woord vandaag geen uiteenzetting wil zijn, maar alleen een boodschap met wensen. God geve, dat zij dubbel profetisch mag zijn: dat eenmaal onze schamele stem, smekende echo van de kerstboodschap, mag worden gehoord en vreugde en nieuw leven mag brengen aan de wereld die dichter bij Christus is gekomen; en dat al vanaf vandaag goede en gelovige mensen, die reeds van Christus' Geest zijn vervuld, de onuitsprekelijke troost van zijn innerlijke vrede mogen ervaren, dat zij tot zichzelf zeggen en voor hun broeders ervan getuigen, hoe waar en blij en vol beloften de vrede is die Christus ons heeft gebracht en die de wereld zonder Hem niet volledig zou kunnen bereiken (Joh. 14, 27) [[b:Joh. 14, 27]].
Hoe kan men aan een sociale en internationale orde denken zonder een beroep te doen op een persoonlijke en morele orde bij de mensen die de wereld leiden en haar samenstellen? En hoe kan deze persoonlijke en morele orde echt, zeker en duurzaam zijn, als zij zich niet beroept op de absolute en transcendente beginselen die alleen door de godsdienst worden ingegeven en gewaarborgd? De vrede met God is de bron van die morele kracht, van die moedige rechtschapenheid, van die wezenlijke wijsheid waaruit de vrede onder de mensen kan voortvloeien. Hoe de kunst te vinden om de mensen tot overeenstemming te brengen, wanneer in de politiek de menselijke broederschap niet op de eerste plaats komt en wanneer men de vergiffenis van het geleden of wederkerig onrecht niet als een beginsel beschouwt dat in staat is ieder menselijke conflict op te lossen? Liggen daar voor de vrede op aarde geen fundamentele maatstaven, gegrondvest op leerstelsels die enkel in het kader van de godsdienst kunnen ontstaan en kunnen worden ontwikkeld? Wij zouden willen spreken over de godsdienst van Christus, laten wij zeggen die van kerstmis. Maar wij zullen er niet meer over zeggen, omdat ons woord vandaag geen uiteenzetting wil zijn, maar alleen een boodschap met wensen. God geve, dat zij dubbel profetisch mag zijn: dat eenmaal onze schamele stem, smekende echo van de kerstboodschap, mag worden gehoord en vreugde en nieuw leven mag brengen aan de wereld die dichter bij Christus is gekomen; en dat al vanaf vandaag goede en gelovige mensen, die reeds van Christus' Geest zijn vervuld, de onuitsprekelijke troost van zijn innerlijke vrede mogen ervaren, dat zij tot zichzelf zeggen en voor hun broeders ervan getuigen, hoe waar en blij en vol beloften de vrede is die Christus ons heeft gebracht en die de wereld zonder Hem niet volledig zou kunnen bereiken (Joh. 14, 27) [[b:Joh. 14, 27]].
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Aan u dus, broeders, aan u, zeer geliefde zonen, aan u, alle mensen van goede wil, richten wij op dit kerstfeest de wens, dat u moge vinden deze innerlijke vrede 'van God, die alle begrip te boven gaat. Laat zij uw harten en uw gedachten in Christus Jezus behoeden' (Fil. 4, 7) [[b:Fil. 4, 7]], in wiens naam wij u van ganser harte zegenen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/864-radioboodschap-aan-het-episcopaat-de-clerus-en-de-overige-gelovigen-nl