
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Zo ontsluiten de zedelijke normen, en op de eerste plaats de negatieve, die het doen van kwaad verbieden, hun betekenis en de tegelijkertijd persoonlijke en sociale kracht: doordat ze de onvoorwaardelijke persoonlijke waardigheid van elke mens beschermen, dienen ze het behoud van de menselijke sociale netwerken en de juiste en vruchtbare ontwikkeling hiervan. Vooral de geboden van de tweede tafel van de Decaloog, waar Jezus de jongeman uit het evangelie aan herinnert Vgl. Mt. 19, 18 vormen de grondregels van elk maatschappelijk leven.
Deze geboden worden in algemene bewoordingen geformuleerd. Maar het feit dat "begin, draagster en doel van alle maatschappelijke instituten de menselijke persoon is en ook zijn moet" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 25 staat toe en maakt het mogelijk een precisering en verklaring te geven in een uitvoerige gedragscodex. In deze zin zijn de zedelijke grondregels van het maatschappelijke leven met bepaalde eisen verbonden, die zowel de publieke machten als de burgers moeten navolgen. Ongeacht de soms goede bedoelingen en de vaak moeilijke omstandigheden zijn deze ambtsdragers en de afzonderlijke individuen nooit bevoegd, de onvervreemdbare grondrechten van de menselijke persoon te schenden. Alleen een moraal, die normen erkent, die altijd en voor allen zonder uitzondering gelden, kan daarom het ethische fundament voor het maatschappelijke samenleven zowel op nationaal als internationaal niveau garanderen.