
H. Paus Johannes Paulus II - 5 oktober 1995
Een voorwaarde voor de andere rechten van een natie is zeker haar recht van bestaan: niemand - noch een staat, noch een andere natie, noch een internationale organisatie - heeft dus ooit het recht van mening te zijn, dat een bepaalde natie niet waard is te bestaan. Voor dit fundamentele recht van bestaan is niet noodzakelijkerwijze een soevereiniteit van de staat nodig, omdat er immers verschillende vormen van een rechtmatige vereniging tussen verschillende naties mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij bondsstaten, confederaties of bij staten, die worden gekenmerkt door een verregaande regionale autonomie. Er kunnen historische omstandigheden bestaan, waaronder het zelfs raadzaam kan zijn, tot verschillende vormen van vereniging onder die ene soevereiniteit van de staat te komen, vooropgesteld, dat dat gebeurt in een atmosfeer van werkelijke vrijheid, die wordt gegarandeerd door de praktische zelfbeschikking van de volkeren. Bij het recht van bestaan is voor elke natie natuurlijk ook het recht op eigen taal en cultuur inbegrepen, waarin een volk zich uitdrukt en waarmee datgene bevorderd wordt, wat ik zou willen noemen de geestelijke 'soevereiniteit', die dat volk eigen is. De geschiedenis laat zien, dat het onder extreme omstandigheden (zoals die, die er in mijn geboorteland hebben geheerst) juist de eigen cultuur is die het voor een natie mogelijk maakt te overleven bij het verlies van haar politieke en economische onafhankelijkheid. Elke natie heeft dus ook het recht haar leven volgens de eigen overleveringen vorm te geven, met uitzondering natuurlijk van elke vorm van schending van de fundamentele mensenrechten en in het bijzonder de onderdrukking van minderheden. Elke natie heeft het recht haar eigen toekomst op te bouwen en te zorgen voor een passende opleiding van haar jongere generaties.
Als echter de 'rechten van de naties' de vitale voorwaarden van het 'particularisme' tot uitdrukking brengen, dan is het minstens zo belangrijk, de eisen van de universaliteit te onderstrepen door een sterk bewustzijn met betrekking tot de plichten, die de naties hebben tegenover de andere naties en de gehele mensheid. De eerste van die plichten bestaat natuurlijk uit het leven met andere naties in een geest van vrede, respect en solidariteit. Op deze wijze bevordert de uitoefening van de rechten van de naties, in evenwicht met de erkenning en de inachtneming van de plichten, een vruchtbare 'uitwisseling van gaven', die de eenheid versterkt onder alle mensen.