Zelfs de relatie met het geschapen universum en de menselijke activiteit die gericht is op het verzorgen en transformeren van dit universum — een activiteit die dagelijks wordt bedreigd door de menselijke trots en zijn ontregelde zelfliefde — moeten worden gezuiverd en vervolmaakt door het kruis en de opstanding van Christus. “Door Christus immers verlost en in de heilige Geest een nieuw schepsel geworden, kan en moet de mens juist het door God geschapene beminnen. Van God immers ontvangt hij het en hij heeft er respect en eerbied voor, omdat het als uit Gods hand voortvloeit. Zijn Weldoener ervoor dankend en van het geschapene in armoede en vrijheid van geest gebruik makend en genietend, geraakt hij in het waarachtige bezit van de wereld, alsof hij niets heeft en toch alles bezit, ‘want... alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God’ (1 Kor. 3, 22-23)” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 37.