
26 oktober 2004
Deze subjectiviteit verleent aan de arbeid zijn particuliere waardigheid, die verhindert dat hij wordt beschouwd als simpele koopwaar of als een onpersoonlijk element van het productieapparaat. Onafhankelijk van zijn min of meer grote objectieve waarde, is de arbeid een essentiële uitdrukking van de persoon; hij is een "actus personae". Elke vorm van materialisme of van economisme dat probeert om de arbeider te herleiden tot een zuiver instrument voor productie, tot een simpele arbeidskracht met een exclusief materiële waarde, zou neerkomen op een onherstelbare ontaarding van de essentie van de arbeid en op een ontdoen van zijn meest edele en fundamentele menselijke doelstelling. De menselijke persoon is de maatstaf van de waardigheid van de arbeid: "In feite bestaat er geen enkele twijfel over de ethische waarde van de menselijke arbeid, die zonder tussenschakel, rechtstreeks verbonden blijft met het feit dat degene die hem verricht een persoon is" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 6.
De subjectieve dimensie van de arbeid moet voorrang hebben op de objectieve dimensie, want zij is de dimensie van de persoon zelf die de arbeid verricht, door de kwaliteit en de hoogste waarde ervan te bepalen. Indien dit inzicht ontbreekt of indien men ervoor kiest om deze waarheid niet te erkennen, dan verliest arbeid zijn meest waarachtige en meest diepe betekenis. In dergelijke gevallen - die jammer genoeg maar al te frequent voorkomen en wijdverbreid zijn - worden het verrichten van de arbeid en zelfs de technieken die worden gebruikt, belangrijker dan de persoon zelf en worden zij tezelfdertijd omgevormd van bondgenoten tot vijanden van zijn waardigheid.