Nel Ritrovarci
x
Informatie over dit document
Nel Ritrovarci
Over de natuurwet - Tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen
Paus Pius XII
8 februari 1948
Pauselijke geschriften - Toespraken
1957, Ecclesia Docens 0771, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 12-27
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R., Dr. J. Kahmann C.s.R.
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R., Dr. J. Kahmann C.s.R.
8 februari 1948
29 maart 2019
7319
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Artikel 1 Speculatieve wetenschappen en praktische wetenschappen
1
Nu wij ons weer in uw midden bevinden, heren leden van de academie, bij de opening van het nieuwe jaar van deze pauselijke academie van wetenschappen, gaan onze gedachten van zelf nog eens terug naar onze onvergetelijke en onvergelijkelijke voorganger, de stichter van dit illuster wetenschappelijk instituut. En wij stellen hem ons voor in dat wit gewaad; van zijn vaderlijke hoogheid schenen een voorteken en een aanduiding de blanke sneeuwtoppen van de Alpen, die hij eertijds met zulk een moed en zulk een durf beklom en waarbij hij gevaren, afgronden en stormen overwon, begerig als hij was niet alleen de toppen van de bergen van de natuur te bestijgen, maar ook de hoogten van de speculatieve en praktische waarheid. Naarmate hij steeg leek het hem, alsof de bergen met hem hoger werden en de velden daalden: „De bergen rezen en de dalen zonken" (Ps. 104, 8) [b:Ps. 104, 8]; en als hij afdaalde bewonderde hij in de blanke dom van zijn Milaan als het ware een alp, stralend met wonderbare spitsen, oprijzend te midden van de Lombardijse vlakte. Ook gij hebt de alpen van de wetenschap bestegen, de bergen van de speculatieve wetenschappen, van de berekeningen, van de sterrenkunde en van de banen van sterren en nevelvlekken; en gij zijt afgedaald naar de vlakten van de praktische wetenschappen onder duizenden vormen van kunst, techniek en experiment; want groot is het vermogen van het speculatieve menselijk verstand om te handelen en praktisch verstand te worden door de onveranderlijke wetten en de stof van de natuur te maken tot een gids en een steun voor zijn activiteit, altijd geregeld en geleid door het bestuur en de voorzienigheid van God.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Begrip en objectieve waarde van de natuurwetten
2
Maar in onze wereld, voor onze ogen verschijnt de mens als heer en meester over alle levende wezens van de natuur. God droeg hem op, zich te vermenigvuldigen, de aarde te bevolken en door zijn arbeid het levensonderhoud te winnen; het is dus geen wonder, dat de grote filosoof van Stagira, Aristoteles, de geest van de mens vergeleek met de hand, het orgaan der organen. 1. 3, c. 8 [[5206]] Inderdaad, aan de hand is alles te danken: steden en versterkingen, monumenten, handschriften van wetenschap, van kennis, van kunst en van poëzie, de nalatenschap en het erfdeel van de bibliotheken en van de menselijke beschaving. Op eenzelfde wijze, om zo te zeggen, werd aan de mens ter vervanging van alle naturen der dingen de ziel gegeven om in zekere zin alle dingen te kunnen worden, in zover als onze ziel door zintuigen en verstand alle vormen of beelden van de dingen zelf ontvangt. Wij mogen dus wel de hand en het intellect bewonderen van u, die leerlingen zijt van de natuur, in uw scholen, in uw laboratoria, in uw fabrieken, in uw werkplaatsen en in uw arsenalen. Maar gij zijt tevens leermeesters en gij onderwijst en projecteert buiten u niet de zintuigelijke en verstandelijke beelden van uw geest, maar door middel daarvan datgene, wat de natuur in uw kenvermogens heeft bewerkt en geprojecteerd. In uw verbeelding en geest schept en ontwerpt en bouwt gij bewonderenswaardige beelden en plannen voor toestellen, instrumenten, telescopen, microscopen, spectroscopen en duizend andere middelen van allerlei soort om de natuurkrachten te beteugelen, te onderwerpen en te leiden; doch uw wetenschap schept de stof niet, die gij bewerkt, maar door uw wijze kunstvaardigheid wijzigt gij haar slechts en regelt gij haar werking volgens de wetten door u ontdekt, doordat gij uw praktische en technische kennis van de werkelijkheid der dingen met uw speculatieve kennis van diezelfde reële dingen verbindt en met haar in overeenstemming brengt.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Zo is de echte natuurwet, die de geleerde na geduldige en nauwgezette waarneming in zijn laboratorium formuleert, veel meer en waardevoller dan een loutere beschrijving of verstandelijke berekening, die alleen maar let op de verschijnselen en niet op de werkelijke substanties met hun wezenseigenschappen. Zij blijft niet staan bij de uiterlijke verschijningsvorm en de zintuigelijke beelden en stelt zich daarmee niet tevreden, maar dringt door tot in de diepte van de werkelijkheid, zoekt en ontdekt de diepste verborgen krachten van de verschijnselen en doet haar werking kennen en haar samenhang. Daarom is het licht te begrijpen, dat de kennis van de natuurwetten het de mens mogelijk maakt, de natuurkrachten te beheersen en ze door de grote vooruitgang van de moderne techniek in zijn dienst te stellen. Zo alleen kan het menselijk denken er toe komen te begrijpen, hoe de regelmaat van de spectraallijnen, die de natuurkundige in zijn laboratorium vandaag waarneemt en onderscheidt, morgen misschien voor de astrofysicus een dieper inzicht en kennis opent in de mysteries van de samenstelling en ontwikkeling van de hemellichamen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Uitgaande van het fundament van de natuurwet, van de machtige steun van de moderne techniek, van de positieve en juiste kennis van de interne gerichtheden van de elementen en hun uitwerking op de natuurverschijnselen, komt de geleerde ondanks alle moeilijkheden en beletselen, door standvastig en geduldig te onderzoeken, tot nieuwe ontdekkingen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Het atoomtijdperk
5
Het meest grootse voorbeeld van de resultaten van deze intense arbeid schijnt wel te liggen in het feit, dat het aan de onvermoeide inspanningen van de mens ten slotte is gelukt, tot een diepere kennis te komen van de wetten met betrekking tot de samenstelling en splitsing van het atoom en aldus tot op zekere hoogte experimenteel de vrijmaking van de geweldige energie te beheersen, die in vele dergelijke processen loskomt, en dat niet in submicroscopische hoeveelheid, maar in een mate, die werkelijk reusachtig is. Het gebruik van een groot deel van de innerlijke energie van de uraniumkern, waarover wij in onze toespraak van 21 Februari 1943 tot deze academie spraken [7344] met verwijzing naar een geschrift van de onlangs overleden grote natuurkundige Max Planck, is werkelijkheid geworden en heeft toepassing gevonden in de samenstelling van de „atoombom" of „bom met kernenergie", het verschrikkelijkste wapen tot hiertoe door de menselijke geest uitgedacht.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Bij deze gelegenheid kunnen wij niet nalaten een gedachte uit te spreken, die zwaar drukt op ons en op allen, die werkelijk menselijk voelen. Met betrekking tot dit onderwerp herinneren wij ons de woorden van de H. Augustinus in zijn werk De Civitate Dei [857] over de verschrikkingen van de oorlog, ook van een rechtvaardige oorlog:
„Als ik van deze rampen" - schrijft hij - „op de juiste wijze zou willen vertellen, hoe talrijke en veelvuldige verwoestingen, hoe hard en wreed leed zij voortbrengen, ofschoon ik het niet zou kunnen zoals het onderwerp dat eist, waar zou dan het einde zijn van zo'n uitvoerige uiteenzetting? ... Alwie, smartelijk getroffen, de verschrikkelijke en noodlottige gevolgen van dit kwaad overweegt, moet toegeven, dat het een ramp is; maar wie ze duldt en er aan denkt zonder smartelijk getroffen te zijn, waant zich op een veel verschrikkelijker manier gelukkig, omdat hij ook het menselijk gevoel heeft verloren." L. 19; c. 7 (P.L. 41, 634) [[857]]Als de oorlogen van toen reeds een zo streng oordeel van de grote leraar rechtvaardigen, hoe moeten wij dan tegenwoordig de oorlogen beoordelen, die onze generaties hebben getroffen en die een veel meer ontwikkelde techniek in dienst hebben gesteld van hun werk van vernietiging en verdelging? Welke rampen moet dan de mensheid niet verwachten van een toekomstige oorlog, als het onmogelijk zou blijken, het gebruik van altijd nieuwe en altijd meer verrassende wetenschappelijke uitvindingen te stuiten of te beteugelen.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Maar als wij voor het ogenblik afzien van het gebruik van atoomenergie voor oorlogsdoeleinden en vertrouwvol hopen, dat zij integendeel enkel voor werken van de vrede zal worden gebruikt, dan moeten wij haar als een werkelijk geniale ontdekking en toepassing beschouwen van de natuurwetten, die het diepste wezen en de activiteit van de anorganische materie regelen.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Eigenlijk gezegd gaat het hier in werkelijkheid enkel en alleen om één grote natuurwet, die vooral uitkomt in het zg. „periodiek systeem van de elementen". Lothar Meijer en Dmitrij Mendelejew hebben reeds in 1869 op grond van de schaarse chemische gegevens van toen op geniale wijze dit systeem doorzien en er zijn eerste provisorische voren aan gegeven. Het systeem had echter nog vele leemten en gebreken in zijn samenhang, zijn diepe betekenis was nog niet duidelijk, maar het deed een innerlijke affiniteit vermoeden van de chemische elementen en een uniforme atoomstructuur uit gelijke sub-atomische deeltjes. Daarna werd het beeld van jaar tot jaar scherper, de gebreken en onvolmaaktheden verdwenen en de diepere betekenis kwam aan het licht. Wij willen ons hier beperken met in het kort enkele van de gewichtigste étappes op deze weg in herinnering te brengen: de ontdekking van de radioactieve elementen door het echtpaar Curie; het atoommodel van Rutherford en de wetten, die het regelen, voor het eerst voorgesteld door Bohr; de ontdekking van de isotopie door Francis William Aston; de eerste kernsplitsingen door natuurlijke alphastralen, en kort daarop de samenstelling van nieuwe zware kernen door een bombardement met langzame neutronen; de ontdekking van de transuranen, door Fermi reeds vermoed, en de productie van transuraanelementen in weegbare hoeveelheid, en wel op de eerste plaats van plutonium, dat het actieve deel vormt van de bom en in de reusachtige „uraniumzuilen" wordt verkregen; in één woord, een volkomen sluitende ontwikkeling en vervolmaking van het natuurlijke systeem van de chemische elementen in breedte en diepte!
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Als wij nu het resultaat van deze wonderbare onderzoekingen met één blik samenvatten, dan zien wij, dat het niet zozeer een conclusie betekent als veeleer de aanloop tot nieuwe kennis en het begin van wat men het „atoomtijdperk" noemt. Tot voor kort hadden de chemische wetenschap en techniek zich bijna uitsluitend beziggehouden met de problemen omtrent samenstelling en splitsing van moleculen en van de chemische verbindingen, tegenwoordig echter concentreert zich de belangstelling op de splitsing en samenstelling van het atoom en zijn kern. Maar vooral, de geleerden zullen met hun arbeid niet rusten, vóórdat zij een gemakkelijk en veilig middel hebben gevonden om het proces van de splitsing van de atoomkern zo te beheersen, dat zij deze rijke energiebronnen dienstbaar kunnen maken aan de voortgangvan de beschaving.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Wonderbare veroveringen van het menselijk verstand, dat de natuurwetten doorvorst en naspeurt en de mensheid met zich mee sleept naar nieuwe wegen! Bestaat er edeler opvatting?
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 De natuurwet een deelname aan de eeuwige wet van God
11
Maar wat betekent orde en universele wet betekent orde zowel in grote als in kleine dingen. Het is een orde, die uw verstand en hand ontdekken als onmiddellijk voortvloeiend uit de diepste krachten, die in de natuurdingen gelegen zijn; een orde, die geen enkel ding zich uit zichzelf kan scheppen of geven, gelijk het zich ook niet het bestaan kan geven; een orde, die wijst op een ordenend Verstand in één Geest, die het heelal heeft geschapen en van wie „de hemel en heel de natuur afhankelijk is" Paradiso, canto 28, v. 42 [[1076]]; een orde, die deze krachten en energieën tegelijk met hun bestaan hebben ontvangen en waarmee beide meewerken tot een goed geordende wereld. Wat is dit wonderbaar geheel van de natuurwetten, dat de menselijke geest dank aan onvermoeide waarneming en nauwgezette studie heeft ontdekt en dat gij altijd verder blijft navorsen en waarbij gij de éne overwinning na de andere behaalt op de verborgen weerstand van de natuurkrachten, anders dan een bleek en onvolmaakt beeld van de grote idee en het grote goddelijke plan, dat van eeuwigheid in het verstand van God als wet van dit heelal werd ontworpen? Toen bereidde Hij in de onuitputtelijke gedachte van Zijn wijsheid hemelen en aarde voor; en daarna gaf Hij door de schepping van het licht over de afgronden van de chaos, de wieg van het heelal, eveneens door Hem geschapen, een begin aan beweging en wenteling van tijd en eeuwen en riep Hij alle dingen naar wezenssoort en geslacht, zelfs het minst weegbare atoom, tot bestaan, leven en werken. Wat heeft ieder verstand, dat zoals het uwe de hemelen beschouwt en doordringt en sterren en aarde afweegt, toch reden zich tot God te wenden en uit te roepen: „Gij hebt alles geordend naar maat, getal en gewicht!" (Wijsh. 11, 21) [b:Wijsh. 11, 21] Voelt gij niet in uw ziel, dat het hemelgewelf, dat ons omhult, en de aardbol, die wij betreden, de glorie van God verkondigen samen met uw telescopen, microscopen, weegschalen, meetinstrumenten en uw apparaten van allerlei vorm en voor uw ogen een straal weerkaatsen van de ongeschapen wijsheid, die „met kracht zich uitstrekt van het ene eind tot het andere. Zij is het, die alles ten beste beschikt"? (Wijsh. 8, 1) [b:Wijsh. 8, 1]
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Vandaar het gesloten geheel van de natuurwetten
12
De geleerde voelt als het ware de harteklop van deze eeuwige wijsheid, wanneer zijn onderzoekingen hem openbaren, dat het heelal als uit één gietsel is gevormd in de onmetelijke smidse van tijd en ruimte. De stralende sterrenhemelen zijn niet alleen uit dezelfde elementen samengesteld, maar zij gehoorzamen in hun innerlijke werkzaamheid en in hun activiteit naar buiten aan dezelfde grote, fundamentele kosmische wetten, altijd en overal waar zij verschijnen. De ijzeratomen, door de boog of de elektrische vonk in beweging gebracht, zenden duizenden duidelijk bepaalde lijnen uit; zij zijn identiek met de lijnen, die de astrofysicus in het zogenaamde „flashspectrum" waarneemt enkele ogenblikken vóór de totale zonsverduistering. Dezelfde wetten van zwaartekracht en stralingsdruk bepalen de hoeveelheid van de massa voor de vorming van de zonnelichamen in de onmetelijkheid van het heelal tot aan de verst verwijderde nevelspiralen; dezelfde mysterieuze wetten van de atoomkern regelen door atoomcompositie en atoomsplitsing de economie van de energie van alle vaste sterren.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Eenzelfde absolute eenheid van plan en leiding als zich in de anorganische wereld openbaart, ziet gij ook in niet minder grootse vorm in de levende organismen. Beperkt uw beschouwingen slechts tot de causaliteit en ziet bewust af van de eigenlijke finaliteit, die gij bij iedere schrede in de ontwikkeling van het leven tegenkomt. Wat toch leert u een eenvoudige blik op de algemene, aan allen gemeenschappelijke samenstelling van de organismen en op de jongste ontdekkingen en conclusies van de anatomie en de vergelijkende fysiologie? Beschouwt slechts de bouw van het skelet van de hogere levende wezens met hun overeenstemmende organen en heel bijzonder de inrichting en werkwijze van de sensitieve organen, bijv. van het oog, van zijn eenvoudigste vormen tot het meest volmaakte gezichtsorgaan van de mens; beschouwt in heel de wereld van de levende wezens de fundamentele wetten van assimilatie, stofwisseling en voortplanting. Is dat alles niet een openbaring van een algemeen geldend en prachtig eenheidsbegrip, dat in onderscheiden vormen en op de meest verschillende manieren wordt verwezenlijkt en naar buiten straalt? Is dat niet de gesloten en volstrekt onveranderlijke eenheid van de natuurwetten?
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Ja, het is een eenheid, gesloten met de sleutel van die universele orde der dingen, waartegen God zelf niet kan ingaan, in zover zij afhangt van Hem, de Schepper, als eerste oorzaak; want deed Hij dit, dan zou Hij handelen tegen Zijn voorkennis of wil of goedheid; welnu, in Hem „bestaat geen verandering of schaduw van wisselvalligheid" (Jak. 1, 17) [b:Jak. 1, 17] Beschouwt men deze orde echter in zover zij afhangt van de tweede oorzaken, dan bezit God de sleutel ervan en kan Hij ze gesloten laten of openen en buiten haar om handelen. Of heeft God bij de schepping van het heelal Zich onderworpen aan de lagere tweede oorzaken?
Of is deze orde niet onderworpen aan Hem, daar zij van Hem voortkomt niet door natuurnoodzakelijkheid, maar door vrije keuze van Zijn wil? Daarom kan Hij handelen buiten de door Hem vastgestelde orde om, als Hij dat wil, bijv. door effecten van de tweede oorzaken zonder haar tot stand te brengen of door andere effecten voort te brengen, die boven haar bereik liggen. vgl: ia q. 105 a. 6 [[[t:ia q. 105 a. 6]]] Daarom schreef reeds de grote leraar St. Augustinus: „Het is niet onjuist te zeggen, dat God iets doet tegen de natuur, door iets te doen tegen datgene, wat wij in de natuur zien.. Maar tegen die hoogste wet van de natuur... handelt God evenmin als tegen Zichzelf." vgl: 1, 26, c. 3 (P.L. 42,481) [[[2087]]] Welke zijn die werken? Het zijn de werken, waarvan God alleen de sleutel heeft in Zijn binnenste en die Hij in de tijd te midden van de particuliere orde der lagere oorzaken Zich heeft voorbehouden; werken gelijk de goddelijke Dichter zong, „waartoe de natuur nooit 't ijzer kon gloeien of 't aambeeld kon slaan" Paradiso, canto 24, v. 101 (vert. A. H. J. van Delft, Bussum 1921, 99) [[1076]] Over deze werken, die ongewoon zijn of door het gebeuren zelf of door het subject, waarin zij gebeuren, of door de wijze en de orde, waarin zij voltrokken worden vgl: ia q. 105 a. 8 [[[t:ia q. 105 a. 8]]], staan het volk en de geleerde verstomd, want verwondering ontstaat, wanneer de uitwerkingen duidelijk zijn en de oorzaak verborgen. Maar het niet kennen van de verborgen oorzaak, wat de ongelovige met verbazing slaat, scherpt het oog van de gelovige en van de wijze, die binnen zekere grenzen weet en meet, tot hoever het werk van de natuur met haar wetten en krachten reikt, en boven die grenzen een hogere, verborgen en almachtige hand bespeurt, een hand, die de universele orde van de dingen schiep en in het verloop van de .particuliere ordeningen van oorzaak en gevolgt het ogenblik en de omstandigheden van Zijn wonderbaar ingrijpen vastlegde. vgl: ia q. 105 a. 7 [[[t:ia q. 105 a. 7]]]
Of is deze orde niet onderworpen aan Hem, daar zij van Hem voortkomt niet door natuurnoodzakelijkheid, maar door vrije keuze van Zijn wil? Daarom kan Hij handelen buiten de door Hem vastgestelde orde om, als Hij dat wil, bijv. door effecten van de tweede oorzaken zonder haar tot stand te brengen of door andere effecten voort te brengen, die boven haar bereik liggen. vgl: ia q. 105 a. 6 [[[t:ia q. 105 a. 6]]] Daarom schreef reeds de grote leraar St. Augustinus: „Het is niet onjuist te zeggen, dat God iets doet tegen de natuur, door iets te doen tegen datgene, wat wij in de natuur zien.. Maar tegen die hoogste wet van de natuur... handelt God evenmin als tegen Zichzelf." vgl: 1, 26, c. 3 (P.L. 42,481) [[[2087]]] Welke zijn die werken? Het zijn de werken, waarvan God alleen de sleutel heeft in Zijn binnenste en die Hij in de tijd te midden van de particuliere orde der lagere oorzaken Zich heeft voorbehouden; werken gelijk de goddelijke Dichter zong, „waartoe de natuur nooit 't ijzer kon gloeien of 't aambeeld kon slaan" Paradiso, canto 24, v. 101 (vert. A. H. J. van Delft, Bussum 1921, 99) [[1076]] Over deze werken, die ongewoon zijn of door het gebeuren zelf of door het subject, waarin zij gebeuren, of door de wijze en de orde, waarin zij voltrokken worden vgl: ia q. 105 a. 8 [[[t:ia q. 105 a. 8]]], staan het volk en de geleerde verstomd, want verwondering ontstaat, wanneer de uitwerkingen duidelijk zijn en de oorzaak verborgen. Maar het niet kennen van de verborgen oorzaak, wat de ongelovige met verbazing slaat, scherpt het oog van de gelovige en van de wijze, die binnen zekere grenzen weet en meet, tot hoever het werk van de natuur met haar wetten en krachten reikt, en boven die grenzen een hogere, verborgen en almachtige hand bespeurt, een hand, die de universele orde van de dingen schiep en in het verloop van de .particuliere ordeningen van oorzaak en gevolgt het ogenblik en de omstandigheden van Zijn wonderbaar ingrijpen vastlegde. vgl: ia q. 105 a. 7 [[[t:ia q. 105 a. 7]]]
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Dit inzicht vervult de geleerde met geestdrift ...
15
Dit goddelijk bestuur van het geschapen heelal in zijn universele orde en in de particuliere lagere ordeningen moet ongetwijfeld een gevoel van bewondering en begeestering wekken bij de geleerde, die bij zijn onderzoekingen de sporen ontdekt en herkent van de wijsheid van de Schepper en hoogste Wetgever van hemel en aarde, die met de hand van een onzichtbare stuurman alle naturen voert „naar verschillende havens - over de grote zee van het Zijn, en wel ieder - met die natuurdrift, die hun is gegeven en ze richt" Paradiso, canto 1, vv, 112-114 (vert. A. H. J. van Delft, Bussum 1921, 8) [[1076]] En toch wat zijn deze grootse wetten van de natuur anders dan een schaduw en een bleke afstraling van de diepte en onmetelijkheid van het goddelijk plan in de majestueuze tempel van het heelal? „Het grootste voorrecht van de geleerde", schreef Keppler, „is de geest van God te beschouwen en Zijn gedachte op te sporen." Vaak - men moet de menselijke zwakheid erkennen - wordt deze gedachte verduisterd en treedt zij op de achtergrond bij het zien van de dingen en van de beelden van onze zintuigen; maar als de gedachte aan God binnentreedt in het werk van de geleerde, zal hij haar niet verwarren met de bewegingen en de beelden binnen of buiten zich; en deze geestesgesteltenis om God op te sporen en te herkennen zal hem de ware bezieling geven bij zijn moeizame studie en ruime vergoeding voor alle vermoeienissen bij onderzoek en ontdekking en zij zal hem nederigheid en bescheidenheid leren en hem niet trots en hoogmoedig maken.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 ... maar ook met nederigheid
16
Inderdaad, hoe dieper de beoefenaar van de wetenschap zijn onderzoek in de wonderen van de natuur voortzet, des te meer ondervindt hij zijn eigen onmacht om de rijkdom te begrijpen en te doorgronden van het plan van de goddelijke bouw en van de wetten en normen, waardoor deze beheerst wordt; gij hoort de grote Newton met onvergelijkelijke schoonheid en nadruk verklaren: „Ik weet niet, welke indruk ik op de wereld maak, maar ik zelf heb de indruk een kind te zijn, dat speelt aan het strand van de zeeën blij is, omdat het nu en dan een mooier geslepen kiezelsteen vindt en een schelp van meer dan gewoon formaat, terwijl de majestueuze oceaan van de waarheid nog ondoorzocht voor hem ligt." Deze woorden van Newton zijn ook nu na drie eeuwen nog waar bij de tegenwoordige onrust van de physieke en natuurkundige wetenschappen, en wel meer dan ooit. Van Laplace wordt het volgende verhaald: toen hij ziek lag en zijn vrienden, die bij hem waren, hem herinnerden aan zijn grote ontdekking, antwoordde hij met een bittere glimlach: „Wat wij weten, is slechts weinig, wat wij niet weten, is onmetelijk." Niet minder treffend getuigde de beroemde Werner von Siemens, de ontdekker van het zelfontstekingsbeginsel van de dynamo, op het 59e congres van Duitse geleerden en medici: „Hoe dieper wij doordringen in de harmonische ordening van de krachten van de natuur, die door eeuwige, onveranderlijke wetten wordt bestuurd en toch zo diep versluierd ligt voor een volledige kennis onzerzijds, des te meer voelen wij ons gedrongen tot een bescheiden nederigheid, des te beperkter blijkt de omvang van onze kennis te zijn, des te levendiger wordt ons pogen om meer en meer te putten uit deze onuitputtelijke bron van kennis en kracht en des te hoger stijgt onze bewondering voor de oneindige ordenende Wijsheid, die heel de schepping doordringt."
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Ja, waarlijk, onze kennis van de natuur is bescheiden van omvang en vaak onvolmaakt van inhoud. Boven een verhandeling over de elektromagnetische theorie van het licht kon men eens de woorden lezen: „Heeft een God deze formules geschreven?" Geniaal zijn ongetwijfeld de vergelijkingen van Maxwell; en toch, gelijk bij iedere dergelijke vooruitgang van de theoretische fysica het geval is, veronderstellen en bevatten zij als het ware een vereenvoudiging en idealisering van de concrete werkelijkheid, zonder welke een vruchtbare mathematische uitwerking onmogelijk is. Hoe vaak kan men tegenwoordig slechts regels opstellen in plaats van exacte wetten, of slechts gedeeltelijke oplossingen in plaats van algemene! Waar men, op het eerste gezicht zonder bepaalde wet, een regelmaat van samenwerking ziet bij talloze particuliere verschijnselen, daar moet de geleerde zich tevreden stellen met de aard en de vorm van het gedrag der massa's aan te geven volgens waarschijnlijkheidsoverwegingen, en, onbekend als hij is met hun dynamische grondslagen in afzonderlijke gevallen, statistische wetten formuleren.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
De wetenschap gaat voortdurend vooruit. De opeenvolgende fasen van haar vooruitgang hebben weliswaar niet altijd de weg gevolgd, die van de eerste waarnemingen en ontdekkingen direct leidt tot hypothesen en van de hypothesen naar de theorie en ten slotte naar het zeker en ontwijfelbaar bereiken van de waarheid. Er zijn integendeel ook gevallen, waar het onderzoek meer een curve beschrijft, gevallen nl., waarin theorieën, die reeds de wereld veroverd schenen te hebben en de hoge top van onbetwiste leerstellingen schenen bereikt te hebben, zodat men er naam door kreeg in wetenschappelijke kringen, terugvielen tot het vlak van de hypothesen en daarna soms volledig werden verlaten.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Maar ondanks de onvermijdelijke onzekerheden en 19 dwalingen, die ieder menselijk pogen eigen zijn, kent de vooruitgang van de wetenschappen geen stilstand en geen sprongen; de vorsers van de waarheid geven de fakkel van het onderzoek aan elkander over om de bladzijden van het boek van de natuur, die vol raadsels staan, te verlichten en open te leggen. Gelijk, naar het woord van de Engelachtige Leraar, St. Thomas, in de dingen, die volgens de natuur ontstaan, een geleidelijk opgang bestaat van het onvolmaakte naar het volmaakte, zo is het ook bij de mensen wat betreft de kennis van de waarheid. Inderdaad, aanvankelijk ontdekten zij slechts een weinig van de waarheid, en later kwamen zij geleidelijk tot een vollediger kennis ervan door de oorsprong van de wereld en van de algemene dingen niet toe te schrijven aan het toeval of het lot; maar door een nauwgezetter en scherpzinniger beschouwen van de waarheid trokken zij uit duidelijke tekenen en gegevens de conclusie, dat de natuurlijke dingen door een Voorzienigheid worden bestuurd. Hoe immers zou men een constante en zekere loop in de beweging van de hemel en de sterren en in de andere werkingen van de na tuur kunnen vinden, als dit alles niet geregeerd werd door een verstand, dat boven alles staat. vgl: Proloog [[[7104]]]
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Langs nieuwe en bredere wegen gaat de mensheid voorwaarts, maar altijd als pelgrim, naar dieper kennis van de wetten van het onderzochte en nog niet onderzochte heelal, gedreven door de natuurlijke dorst naar het ware; snaar toch, ook na duizenden jaren zal de menselijke kennis van de innerlijke wetten en van de drijvende krachten van het worden en voortschrijden van de wereld en nog meer van het plan van God en Zijn stuwing, die alles doordringt, in beweging zet en leidt, een onvolmaakt en bleek beeld zijn en blijven van Gods ideeën. Tegenover de wonderen van de eeuwige Wijsheid, die in de zee van het zijn alles met onverstoorbare orde bestuurt en alles naar onbekende havens richt, worden de vorsende gedachten van de geleerden blind en stom en komen er die nederige bewondering en aanbidding, die tegenover zich voelt het wonder van de schepping, waaraan de hand van de mens geen deel had en die zij ook niet kan nabootsen, maar waarin zijn oog een onverwachte flits van Gods macht kan erkennen. Tegenover de vele onnaspeurlijke raadsels van de orde en de aaneenschakeling van de wetten van de kosmos, zo onmetelijk groot en zo onmetelijk klein, moet de geest van de mens de uitroep herhalen: „O afgrond van rijkdom en wijsheid en kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn toch Zijn raadsbesluiten, hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!" (Rom. 11, 33) [b:Rom. 11, 33] Gelukkig de geleerde, die op zijn tochten door de wijde gebieden van hemel en aarde weet te lezen in het grote boek van de natuur en haar stem weet te beluisteren, die aan de mensen het spoor openbaart door Gods schreden in de schepping en de geschiedenis van het heelal achtergelaten! De sporen van Gods voeten en de -letters, door Gods vinger geschreven, zijn onuitwisbaar; geen mensenhand is in staat ze uit te wissen; deze sporen en letters zijn de feiten, waaruit het goddelijke alle geesten tegenstraalt; en speciaal voor de wijze, onderzoekende geesten schijnen de woorden geschreven van de Leraar der volkeren: „Wat men weten kan over God, kan ook door hen worden gekend; God toch heeft het hun duidelijk gemaakt. Want Zijn onzichtbaar Wezen, Zijn eeuwige Macht en Zijn Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen." (Rom. 1, 19-20) [b:Rom. 1, 19-20] In een van de opschriften, die het graf van de grote astronoom Angelo Secchi op de dag van zijn begrafenis versierden, kon men lezen: „Van het beschouwen van de hemel tot God is een korte weg."
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Beschouwt men het heelal, dat aan Gods voeten ligt, van dit verhevener standpunt, dan is het niet moeilijk te begrijpen, dat de natuurlijke dingen onverstoorbaar en zonder uitzondering werken overeenkomstig de krachten van hun verscheiden natuur, maar dat geen enkele natuurkracht in verzet kan komen tegen de allerhoogste Schepper, Instandhouder en Bestuurder, die boven de dingen staat en boven de wetten, door Hem vastgelegd en aan de schepselen gegeven, terwijl Hij zelf vrij blijft, de uitwerkingen en de activiteit van die krachten om wijze redenen in bijzondere gevallen te verhinderen of in andere richting te sturen. Tegenover de wonderbare werkelijkheid van de kosmos, die de geleerde beschouwt, bestudeert en doorvorst, blijkt de universele geest, door Laplace uitgedacht met zijn formule die, tenminste volgens de opvatting van de materialisten, ook de verschijnselen moest omvatten, afhankelijk van de gedachte en van de vrije wil, een utopistische fictie te zijn; maar een oneindig reële waarheid is daarentegen de goddelijke Wijsheid, die elke, ook het kleinste atoom met zijn energieën kent, er de maat van bepaalt en het in het samenstel van de geschapen wereld zijn plaats aanwijst, die allerhoogste Wijsheid, wier glorie overal in het heelal doordringt en met nog groter licht straalt in de hemel. Paradiso, canto 1, 1 vv. (vert. A. H. T. van Delft, Bussum 1921, 5). [[1076]]
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/7319-nel-ritrovarci-nl