
Paus Pius XI - 11 december 1925
Uit die algemene leer van de heilige Boeken volgde ongetwijfeld voor de katholieke Kerk - want zij is Christus' rijk op aarde, werkelijk bestemd om zich over alle mensen en alle landen uit te breiden, - de verplichting om haar Grondlegger en Stichter in de jaarkring van de liturgie als haar Koning en Heer en als Koning van de koningen te huldigen onder menigvuldige vormen van verering. Genoemde eretitels zijn even zovele benamingen, die in een rijke afwisseling van klank een en dezelfde grondgedachte vertolken. Inderdaad, zulke huldeblijken heeft de Kerk reeds gegeven bij het aloude gebruik van het bidden en zingen van de psalmen en in de sacramentaria uit de oudheid; en zij kent ze ook tegenwoordig nog, zowel bij haar dagelijks officieel gebed tot de goddelijke Majesteit, als bij het opdragen van het onbevlekte offer. In deze gedurige lofprijzing op Christus de Koning neemt men gemakkelijk een heerlijke overeenkomst waar tussen onze ritus en de Oosterse kerkgebruiken, zodat ook op dit gebied het bekende beginsel geldt: de regel voor het bidden geeft de regel voor het geloven aan. Legem credendi lex statuit supplicando