
Paus Pius XI - 11 december 1925
Hierbij voegen zich nog uitvoeriger uitspraken van profeten, vooral die overbekende van Jesaja:
„Een Kind is ons geboren en een Zoon is ons geschonken en de heerschappij is op Zijn schouders gelegd; en Zijn naam wordt genoemd: wonderbaar, raadsman, God, sterke, Vader van de toekomende tijd, Vredevorst! Zijn rijksmacht zal zich uitbreiden en aan de vrede zal geen einde zijn: op de zetel van David en over zijn rijk zal Hij tronen, om het te bevestigen en te versterken in recht en rechtvaardigheid, voor nu en tot in eeuwigheid.” (Jes. 9, 6-7)
En de andere profeten spreken naar de zin niet anders als Jesaja. Zo Jeremias, die voorspelde dat „een rechtvaardige spruit” van Davids stam zou voortkomen, en dat deze Zoon van David „als koning zal heersen en wijs zijn, en recht zal doen in het land.” (Jer. 23, 5) Zo ook Daniël, die aankondigt, hoe door de God des hemels een rijk zal gesticht worden, dat „in eeuwigheid niet ten gronde zal gaan en eeuwig zal blijven bestaan.” (Dan. 2, 44) Wat later voegt hij er aan toe:
„Ik schouwde in een nachtelijk visioen en zie, met de wolken des hemels kwam iemand als een mensenzoon en hij trad voor de hoogbejaarden en men leidde hem in diens tegenwoordigheid. En hij gaf hem macht en heerlijkheid en koningschap, en alle volkeren, stammen en talen zullen hem dienen. Zijn macht is een eeuwige macht, die nooit zal vergaan, en zijn koninkrijk is er een, dat nooit zal worden verwoest.” (Dan. 7, 13-14)
En dan die voorspelling van Zacharias over de zachtmoedige Koning, die „rijdend op een ezel, het veulen van een ezelin, rechtvaardig en als Verlosser”, (Zach. 9, 9) onder de jubel van de volksmenigte Jeruzalem zou binnentrekken; waarvan, nietwaar, reeds de gewijde schrijvers van de Evangeliën de vervulling hebben erkend en vastgesteld.