Doch om nader op de zaak in te gaan: klaarblijkelijk moet de titel en de macht van Koning ook in de eigenlijke zin worden opgeëist en gehandhaafd voor Christus als mens; want alleen in zover Hij mens is, kan van Hem gezegd worden, dat Hij van de Vader „macht en heerlijkheid en koningschap” (Dan. 7, 13-14) heeft ontvangen. Immers als het eeuwige Woord Gods en met de Vader één in wezen, heeft Hij natuurnoodzakelijk alles met de Vader gemeenschappelijk, dus ook het directe, opperste en onbeperkte gezag over de gehele schepping.