
H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1986
Maar vervolgens wordt het duidelijk dat dit “tot de volle waarheid brengen”, behalve met het scandalum crucis, - de ergernis van het kruis -, ook verband houdt met alles wat Christus “gedaan en geleerd heeft” (Hand. 1, 1). Want heel het mysterium Christi eist geloof, dat de mens op de juiste wijze binnenleidt in de werkelijkheid van het openbaringsmysterie. Het “tot de volle waarheid brengen” wordt dus werkelijkheid in en door het geloof. Dit is het werk van de Geest der waarheid en de vrucht van zijn werking in de mens. De Heilige Geest moet hier de voornaamste gids voor de mens zijn, het licht voor de menselijke geest. Dit geldt voor de apostelen, de ooggetuigen, die nu aan alle mensen moeten verkondigen wat Christus “gedaan en geleerd heeft”, vooral zijn kruis en verrijzenis. In een meer verwijderd verschiet geldt het ook voor alle generaties van leerlingen en belijders van de Meester, aangezien zij het mysterie van God dat in de mensengeschiedenis werkt, het openbaringsmysterie dat de uiteindelijke zin van deze geschiedenis verklaart, gelovig zullen moeten aannemen en vrijmoedig belijden.