De apostoliciteit van de Kerk en de apostolische successie
x
Informatie over dit document
De apostoliciteit van de Kerk en de apostolische successie
Internationale Theologische Commissie
11 oktober 1973
Curie - Documenten
1974, Archief van de Kerken 29e jrg nr 22 p. 988-1000
Vert. uit het Italiaans
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
mei 1974
Archief van de Kerken
2 januari 2023
6964
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Voorwoord
1
Deze studie Deze tekst betreft een.. Deze tekst betreft een 'working paper' van de subcommissie voor de ambten (onder voorzitterschap van pater M.J. Le Guillou o.p.) van de Internationale Theologische Commissie en als zodanig aanvaard door de meerderheid van de Internationale Theologische Commissie tijdens haar vijfde voltallige vergadering te Rome van 5-11 oktober 1973 wil het begrip 'apostolische successie' verhelderen, enerzijds omdat de presentatie van de katholieke leer over dit onderwerp van groot belang blijkt te zijn voor het leven van de katholieke Kerk, en anderzijds omdat dit een vereiste is voor de oecumenische dialoog. Immers, de oecumenische dialoog is overal ter wereld wat op gang gekomen en heeft een veelbelovende toekomst, indien de katholieken eraan deelnemen zonder hun katholieke identiteit ontrouw te worden. Wij zouden derhalve de leer van de Katholieke Kerk met betrekking tot de apostolische successie willen presenteren om onze broeders in het geloof te sterken en om bij te dragen tot de ontwikkeling en de rijping van de oecumenische dialoog.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Laten wij enkele moeilijkheden noemen waarover men dikwijls struikelt:
In onze overdenkingen laten wij ons leiden door de visie van de Kerk die door de wil van de Vader geheel en al ontspringt aan het Paasmysterie van Christus, en die van de Geest haar bezieling en organisatiestructuur ontvangt. Wij willen de eigen en wezenlijke functie van de apostolische successie plaatsen in de Kerk die geheel en al het apostolische geloof belijdt en getuigenis aflegt van haar Heer.
- Welke gegevens kan men halen uit het getuigenis van het Nieuwe Testament bij een wetenschappelijke beschouwing ervan? Hoe de continuïteit tussen het Nieuwe Testament en de traditie van de Kerk aan te tonen?
- Welke rol speelt de handoplegging in de apostolische successie?
- Is men in bepaalde kringen niet geneigd de apostolische successie te herleiden tot de apostoliciteit die aan heel de Kerk gemeenschappelijk is, of andersom, de apostoliciteit van de Kerk te herleiden tot de apostolische successie?
In onze overdenkingen laten wij ons leiden door de visie van de Kerk die door de wil van de Vader geheel en al ontspringt aan het Paasmysterie van Christus, en die van de Geest haar bezieling en organisatiestructuur ontvangt. Wij willen de eigen en wezenlijke functie van de apostolische successie plaatsen in de Kerk die geheel en al het apostolische geloof belijdt en getuigenis aflegt van haar Heer.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Wij steunen op de Heilige Schrift, die voor ons de tweevoudige betekenis heeft van historisch document en geïnspireerd document. Als historisch document verhaalt het Nieuwe Testament de voornaamste feiten van Jezus' zending en van de Kerk in de eerste eeuw; als geïnspireerd document betuigt het die fundamentele feiten, vertolkt het ze en maakt het hun waarlijke innerlijke betekenis en hun dynamische samenhang duidelijk. Als uitdrukking van Gods gedachten in de taal der mensen, betekent de Schrift het leidende beginsel voor het denken van Christus' Kerk in alle tijden. Wanneer men bij lezing van de Schrift, voor zover het een geïnspireerd boek is, er een normatief karakter aan toekent voor de Kerk van alle tijden, leest men de Schrift noodzakelijk binnen de traditie van de Kerk die de Schrift als geïnspireerd en normatief heeft erkend. Deze erkenning van het normatieve karakter van de Schrift impliceert fundamenteel de erkenning van de traditie, in de boezem waarvan de Schrift tot rijping is gekomen en als geïnspireerd is beschouwd en geaccepteerd. Haar normatieve karakter en haar verhouding tot de traditie zijn dus wederzijds van elkaar afhankelijk. Hieruit volgt, dat elke eigen-theologische beschouwing van de Schrift tegelijkertijd een kerkelijke beschouwing is.
Dat de Schrift een geheel is van zowel historische als geïnspireerde aard, levert derhalve dit methodologisch uitgangspunt op: elke reconstructiepoging die de afzonderlijke fasen van de totstandkoming der nieuwtestamentische geschriften zou willen isoleren en ze zou willen losmaken van het levende verstaan door de Kerk, is in zichzelf tegenstrijdig.
Dat de Schrift een geheel is van zowel historische als geïnspireerde aard, levert derhalve dit methodologisch uitgangspunt op: elke reconstructiepoging die de afzonderlijke fasen van de totstandkoming der nieuwtestamentische geschriften zou willen isoleren en ze zou willen losmaken van het levende verstaan door de Kerk, is in zichzelf tegenstrijdig.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Deze theologische methode, die de Schrift ziet als een ondeelbaar geheel dat is verbonden met het leven en het denken van de gemeenschap, waarin zij als Schrift is gekend en erkend, betekent geenszins, dat het gezichtspunt van de geschiedenis wordt geneutraliseerd door een kerkelijk a priori dat zich zou ontslaan van de plicht de Schrift te lezen overeenkomstig de eisen die de historische methode stelt. De hier gevolgde methode biedt de mogelijkheid de grenzen van een louter historicisme te zien: in deze methode is men zich ervan bewust, dat een louter historische analyse van een boek, dat wordt afgezonderd en losgemaakt van de geschiedenis van zijn uitwerking, zeker slechts dit kan aan tonen, dat de concrete weg van het geloof in de geschiedenis de enig mogelijke is. Maar deze grenzen van wat de historie kan aantonen en waaraan men niet mag twijfelen, ondergraven niet de betekenis en het eigen gewicht van de historische wetenschap. Integendeel juist, het feit dat men de Schrift als zodanig heeft geaccepteerd, hetgeen voor de jonge Kerk constitutieve betekenis heeft, moet steeds opnieuw op haar betekenis worden geschat, dat wil zeggen, dat men de verhouding tussen de onderling uiteenlopende delen en de eenheid van het geheel moet herdenken. Dat houdt ook in, dat men de Schrift zelf niet uiteen kan leggen in een reeks naast elkaar geplaatste teksten, waarvan elk de grond zou vormen voor een levensontwerp, georiënteerd op Jezus van Nazareth, maar dat men de Schrift moet begrijpen als de uitdrukking van een historische weg die de eenheid en de katholiciteit van de Kerk onthult. Op deze weg die drie grote etappes bevat: de tijd voor Pasen, de apostolische tijd en de na-apostolische tijd, De apostolische tijd wordt.. De apostolische tijd wordt gekenmerkt door de persoonlijke aanwezigheid van de apostelen; deze tijd kan derhalve niet door een precieze chronologie worden afgegrensd, omdat de apostelen in de verschillende kerken op verschillende tijden zijn overleden. De na-apostolische tijd wordt hier opgevat als de periode die loopt van de dood der apostelen tot aan de voltooiing van de canonieke geschriften, die dikwijls zich aandienen met de naam en het gezag van de apostelen vanwege de continuïteit met hun boodschap die zij vertegenwoordigen. behoudt ieder moment zijn eigen gewicht en het is tekenend dat de 'viri apostolici ', waarvan ' Dei Verbum [576|18]' spreekt, een gedeelte van de geschriften van het Nieuwe Testament hebben kunnen bewerken. Juist dan blijkt duidelijk, op welke wijze de gemeente van Jezus Christus een oplossing heeft gevonden voor het probleem, hoe ze apostolisch moest blijven, hoewel ze toch na-apostolisch was geworden. Bijgevolg heeft het na-apostolisch gedeelte van het Nieuwe Testament een specifiek normatief karakter voor de na-apostolische tijd van de Kerk, die met zekerheid is gebouwd op de apostelen, die zelf op hun beurt Christus tot fundament hebben.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
In de na-apostolische geschriften getuigt de Schrift zelf van de traditie en begint het magisterium naar voren te treden in de herinnering aan de didache der apostelen. (Hand. 2, 42; 2 Pt. 1, 20) [[b:Hand. 2, 42; 2 Pt. 1, 20]] Dit magisterium zal zijn vlucht nemen in de tweede eeuw, wanneer het begrip 'apostolische successie' in zijn volle betekenis zal worden geformuleerd.
Schrift en traditie, welke door het magisterium worden overdacht en naar waarheid uitgelegd, leveren ons gezamenlijk getrouw de onderrichting van Christus, onze God en Redder, over en vormen de leidraad voor de leer welke de Kerk krachtens haar opdracht aan alle volken moet verkondigen en aan elke generatie moet overdragen tot aan het einde der tijden.
In dit eigen-theologische perspectief hebben wij - overeenkomstig de leer van Vaticanum II - de volgen de uiteenzetting opgesteld over de apostolische successie en over de waardering van de ambten die bestaan in de Kerken en kerkgemeenschappen die nog niet in volledige overeenstemming met de Katholieke Kerk zijn.
Schrift en traditie, welke door het magisterium worden overdacht en naar waarheid uitgelegd, leveren ons gezamenlijk getrouw de onderrichting van Christus, onze God en Redder, over en vormen de leidraad voor de leer welke de Kerk krachtens haar opdracht aan alle volken moet verkondigen en aan elke generatie moet overdragen tot aan het einde der tijden.
In dit eigen-theologische perspectief hebben wij - overeenkomstig de leer van Vaticanum II - de volgen de uiteenzetting opgesteld over de apostolische successie en over de waardering van de ambten die bestaan in de Kerken en kerkgemeenschappen die nog niet in volledige overeenstemming met de Katholieke Kerk zijn.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 De apostoliciteit van de Kerk en het algemeen priesterschap
6
I.1
De geloofssymbola belijden de apostoliciteit van de Kerk. Dat betekent niet alleen, dat de Kerk de belijdenis van het apostolisch geloof voortzet, maar ook dat zij vastbesloten is haar leven te leiden volgens de regel van de jonge Kerk, welke is voortgekomen uit de eerste getuigen van Christus en geleid door de Heilige Geest, die de Heer na zijn verrijzenis aan de Kerk heeft gegeven. De brieven en de Handelingen der Apostelen laten ons zien, hoe deze Geest werkdadig tegenwoordig is in heel de Kerk, niet alleen wat betreft haar verbreiding, maar nog meer in de ommekeer van de harten welke door de Geest gelijkvormig worden gemaakt aan de innerlijke gevoelens van Christus. De martelaar Stefanus herhaalt het woord van vergeving van de stervende Heer; Petrus en Johannes verheugen zich bij hun geseling, dat zij waardig zijn geweest voor Hem te lijden; Paulus draagt de stigmata (Gal. 6, 17) [b:Gal. 6, 17], hij wil gelijkvormig worden aan de dood van Christus (Fil. 3, 10) [b:Fil. 3, 10], hij wil slechts de Gekruisigde kennen (1 Kor. 1, 23; 1 Kor. 2, 2) [b:1 Kor. 1, 23; 1 Kor. 2, 2] en hij verstaat zijn bestaan als een gelijkwording aan het zoenoffer van het kruis (Fil. 2, 17; Kol. 1, 24) [b:Fil. 2, 17; Kol. 1, 24].
De geloofssymbola belijden de apostoliciteit van de Kerk. Dat betekent niet alleen, dat de Kerk de belijdenis van het apostolisch geloof voortzet, maar ook dat zij vastbesloten is haar leven te leiden volgens de regel van de jonge Kerk, welke is voortgekomen uit de eerste getuigen van Christus en geleid door de Heilige Geest, die de Heer na zijn verrijzenis aan de Kerk heeft gegeven. De brieven en de Handelingen der Apostelen laten ons zien, hoe deze Geest werkdadig tegenwoordig is in heel de Kerk, niet alleen wat betreft haar verbreiding, maar nog meer in de ommekeer van de harten welke door de Geest gelijkvormig worden gemaakt aan de innerlijke gevoelens van Christus. De martelaar Stefanus herhaalt het woord van vergeving van de stervende Heer; Petrus en Johannes verheugen zich bij hun geseling, dat zij waardig zijn geweest voor Hem te lijden; Paulus draagt de stigmata (Gal. 6, 17) [b:Gal. 6, 17], hij wil gelijkvormig worden aan de dood van Christus (Fil. 3, 10) [b:Fil. 3, 10], hij wil slechts de Gekruisigde kennen (1 Kor. 1, 23; 1 Kor. 2, 2) [b:1 Kor. 1, 23; 1 Kor. 2, 2] en hij verstaat zijn bestaan als een gelijkwording aan het zoenoffer van het kruis (Fil. 2, 17; Kol. 1, 24) [b:Fil. 2, 17; Kol. 1, 24].
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
I.2
Deze gelijkwording aan de gevoelens van Christus en vooral aan zijn offerdood voor de wereld is de uiteindelijke zin van alle leven dat christelijk, geestelijk en apostolisch wil zijn.
Om die reden gebruikt de jonge Kerk op passende wijze het priesterlijk vocabulaire uit het Oude Testament voor Christus, Paaslam van het nieuwe verbond (1 Kor. 5, 7) [b:1 Kor. 5, 7] en, verwijzend naar Hem, voor de christenen wier leven zich laat bepalen door de verhouding tot het Paas mysterie. Bekeerd door de prediking van het evangelie, zijn zij ervan overtuigd een leven van een heilig en koninklijk priesterschap te leiden, dat de geestelijke transpositie is van het priesterschap van het oude volk (1 Pt. 2, 5-9) [b:1 Pt. 2, 5-9] (Ex. 19, 6; Jes. 61, 6) [[b:Ex. 19, 6; Jes. 61, 6]]; deze transpositie wordt mogelijk gemaakt door bemiddeling van het offer van Hem die in zich alle oude offers herneemt en de weg opent naar het totale en eschatologische offer van de Kerk. vgl: X, c. 6 [[[857]]]
Immers, de Christenen, die de levende stenen zijn waarvan de Kerk is gebouwd op het fundament Christus, dragen aan God een eredienst op, vernieuwd door de Geest; een eredienst die persoonlijk is, omdat het gaat om het aanbieden van het leven 'als een levend, heilig, aan God welgevallig offer' (Rom. 12, 1 v.) [b:Rom. 12, 1 v.] (1 Pt. 2, 5) [[b:1 Pt. 2, 5]], en tegelijk gemeenschappelijk, omdat allen gezamenlijk deze 'geestelijke tempel', dit 'heilige' en 'koninklijke priesterschap' (1 Pt. 2, 9) [b:1 Pt. 2, 9] voorstellen, waarvan het doel is 'geestelijke offers' op te dragen, 'die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus' (1 Pt. 2, 5) [b:1 Pt. 2, 5].
Dit priesterschap heeft een morele dimensie - het moet iedere dag en door alle daden van het dagelijks leven worden uitgeoefend -, en tegelijk een eschatologische dimensie, want Christus heeft van ons 'een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader' (Openb. 1, 6) [b:Openb. 1, 6] (Openb. 5, 10; Openb. 20, 6) [[b:Openb. 5, 10; Openb. 20, 6]] gemaakt voor de toekomende eeuwigheid, en een eigen-cultische dimensie, omdat de eucharistie waarvan ze leven door de heilige Paulus wordt vergeleken met de offers van de oude wet en zelfs, ter contrast, met die der heidenen (1 Kor. 10, 16-21) [b:1 Kor. 10, 16-21].
Deze gelijkwording aan de gevoelens van Christus en vooral aan zijn offerdood voor de wereld is de uiteindelijke zin van alle leven dat christelijk, geestelijk en apostolisch wil zijn.
Om die reden gebruikt de jonge Kerk op passende wijze het priesterlijk vocabulaire uit het Oude Testament voor Christus, Paaslam van het nieuwe verbond (1 Kor. 5, 7) [b:1 Kor. 5, 7] en, verwijzend naar Hem, voor de christenen wier leven zich laat bepalen door de verhouding tot het Paas mysterie. Bekeerd door de prediking van het evangelie, zijn zij ervan overtuigd een leven van een heilig en koninklijk priesterschap te leiden, dat de geestelijke transpositie is van het priesterschap van het oude volk (1 Pt. 2, 5-9) [b:1 Pt. 2, 5-9] (Ex. 19, 6; Jes. 61, 6) [[b:Ex. 19, 6; Jes. 61, 6]]; deze transpositie wordt mogelijk gemaakt door bemiddeling van het offer van Hem die in zich alle oude offers herneemt en de weg opent naar het totale en eschatologische offer van de Kerk. vgl: X, c. 6 [[[857]]]
Immers, de Christenen, die de levende stenen zijn waarvan de Kerk is gebouwd op het fundament Christus, dragen aan God een eredienst op, vernieuwd door de Geest; een eredienst die persoonlijk is, omdat het gaat om het aanbieden van het leven 'als een levend, heilig, aan God welgevallig offer' (Rom. 12, 1 v.) [b:Rom. 12, 1 v.] (1 Pt. 2, 5) [[b:1 Pt. 2, 5]], en tegelijk gemeenschappelijk, omdat allen gezamenlijk deze 'geestelijke tempel', dit 'heilige' en 'koninklijke priesterschap' (1 Pt. 2, 9) [b:1 Pt. 2, 9] voorstellen, waarvan het doel is 'geestelijke offers' op te dragen, 'die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus' (1 Pt. 2, 5) [b:1 Pt. 2, 5].
Dit priesterschap heeft een morele dimensie - het moet iedere dag en door alle daden van het dagelijks leven worden uitgeoefend -, en tegelijk een eschatologische dimensie, want Christus heeft van ons 'een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader' (Openb. 1, 6) [b:Openb. 1, 6] (Openb. 5, 10; Openb. 20, 6) [[b:Openb. 5, 10; Openb. 20, 6]] gemaakt voor de toekomende eeuwigheid, en een eigen-cultische dimensie, omdat de eucharistie waarvan ze leven door de heilige Paulus wordt vergeleken met de offers van de oude wet en zelfs, ter contrast, met die der heidenen (1 Kor. 10, 16-21) [b:1 Kor. 10, 16-21].
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
I.3
Welnu, voor de aanstelling, de bezieling en het onderhouden van dit priesterschap heeft Christus een ambt ingesteld, en door het teken en instrument hiervan deelt Hij in de loop der geschiedenis aan zijn volk de vruchten van zijn leven, dood en verrijzenis mede. De eerste fundamenten van dit ambt zijn reeds gelegd bij de roeping van de twaalf, die het nieuwe Israël in zijn geheel voorstellen, en die tegelijk na Pasen de bevoorrechte getuigen zullen zijn, uitgezonden om de blijde boodschap van het evangelie te verkondigen, de leiders van het nieuwe volk, de 'medewerkers van God voor de oprichting van zijn tempel'. (1 Kor. 3, 9) [[b:1 Kor. 3, 9]] De functie van dit ambt is van wezenlijk belang voor elke generatie Christenen. Derhalve moet het vanaf de apostelen door een ononderbroken successie worden overgedragen.
Als men kan zeggen, dat de Kerk geheel en al is gesticht op het fundament van de apostelen (Ef. 2, 20; Openb. 21, 14) [b:Ef. 2, 20; Openb. 21, 14], moet men tegelijk en onlosmakelijk bevestigen, dat deze aan heel de Kerk gemeenschappelijke apostoliciteit is gebonden aan de apostolische ambtssuccessie, die een onvervreemdbare kerkstructuur is in dienst van alle Christenen.
Welnu, voor de aanstelling, de bezieling en het onderhouden van dit priesterschap heeft Christus een ambt ingesteld, en door het teken en instrument hiervan deelt Hij in de loop der geschiedenis aan zijn volk de vruchten van zijn leven, dood en verrijzenis mede. De eerste fundamenten van dit ambt zijn reeds gelegd bij de roeping van de twaalf, die het nieuwe Israël in zijn geheel voorstellen, en die tegelijk na Pasen de bevoorrechte getuigen zullen zijn, uitgezonden om de blijde boodschap van het evangelie te verkondigen, de leiders van het nieuwe volk, de 'medewerkers van God voor de oprichting van zijn tempel'. (1 Kor. 3, 9) [[b:1 Kor. 3, 9]] De functie van dit ambt is van wezenlijk belang voor elke generatie Christenen. Derhalve moet het vanaf de apostelen door een ononderbroken successie worden overgedragen.
Als men kan zeggen, dat de Kerk geheel en al is gesticht op het fundament van de apostelen (Ef. 2, 20; Openb. 21, 14) [b:Ef. 2, 20; Openb. 21, 14], moet men tegelijk en onlosmakelijk bevestigen, dat deze aan heel de Kerk gemeenschappelijke apostoliciteit is gebonden aan de apostolische ambtssuccessie, die een onvervreemdbare kerkstructuur is in dienst van alle Christenen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De oorspronkelijkheid van het apostolische fundament van de Kerk
9
Het eigen karakter van het apostolisch fundament is, dat het een historisch en tegelijk geestelijk fundament is.
Het fundament is historisch in die zin, dat het is gelegd door een daad van Christus in zijn aardse leven: de roeping van de twaalf reeds bij het begin van het openbare leven van Jezus, hun aanstelling opdat zij het nieuwe Israël zouden voorstellen en steeds nauwer zouden worden betrokken bij Jezus' opgang naar Pasen die wordt volbracht op het kruis en in de verrijzenis (Mc. 1, 17; Mc. 3, 14; Lc. 22, 28; Joh. 15, 16) [b:Mc. 1, 17; Mc. 3, 14; Lc. 22, 28; Joh. 15, 16]. De verrijzenis ondermijnt de apostolische structuur van vóór Pasen niet, maar versterkt deze. Christus maakt op een bijzondere wijze de twaalf tot de getuigen van zijn verrijzenis volgens dezelfde orde die Hij voor zijn dood heeft ingesteld: de eerste belijdenis van het geloof in de Verrezene sloot Petrus en de twaalf in als de bevoorrechte getuigen van de verrijzenis (1 Kor. 15, 5) [b:1 Kor. 15, 5]. Degenen die Jezus vanaf het begin van zijn openbaar optreden tot op de drempel van Pasen om zich heen had verzameld, kunnen openlijk getuigen, dat het diezelfde Jezus is die is verrezen (Joh. 15, 27) [b:Joh. 15, 27]. Na het verraad van Judas en nog vóór Pinksteren is het de eerste zorg van de elf, dat zij één van de leerlingen die Jezus vanaf zijn doop hebben vergezeld, laten delen in hun apostolisch ambt, opdat hij met hen de getuige van zijn verrijzenis is (Hand. 1, 17.22 v.) [b:Hand. 1, 17.22 v.]. Ook Paulus; die door de Verrezene zelf is geroepen tot het apostolaat en zo is ingevoegd in het fundament van de Kerk, is zich ervan bewust; dat hij de eenheid met de twaalf nodig heeft.
Het fundament is historisch in die zin, dat het is gelegd door een daad van Christus in zijn aardse leven: de roeping van de twaalf reeds bij het begin van het openbare leven van Jezus, hun aanstelling opdat zij het nieuwe Israël zouden voorstellen en steeds nauwer zouden worden betrokken bij Jezus' opgang naar Pasen die wordt volbracht op het kruis en in de verrijzenis (Mc. 1, 17; Mc. 3, 14; Lc. 22, 28; Joh. 15, 16) [b:Mc. 1, 17; Mc. 3, 14; Lc. 22, 28; Joh. 15, 16]. De verrijzenis ondermijnt de apostolische structuur van vóór Pasen niet, maar versterkt deze. Christus maakt op een bijzondere wijze de twaalf tot de getuigen van zijn verrijzenis volgens dezelfde orde die Hij voor zijn dood heeft ingesteld: de eerste belijdenis van het geloof in de Verrezene sloot Petrus en de twaalf in als de bevoorrechte getuigen van de verrijzenis (1 Kor. 15, 5) [b:1 Kor. 15, 5]. Degenen die Jezus vanaf het begin van zijn openbaar optreden tot op de drempel van Pasen om zich heen had verzameld, kunnen openlijk getuigen, dat het diezelfde Jezus is die is verrezen (Joh. 15, 27) [b:Joh. 15, 27]. Na het verraad van Judas en nog vóór Pinksteren is het de eerste zorg van de elf, dat zij één van de leerlingen die Jezus vanaf zijn doop hebben vergezeld, laten delen in hun apostolisch ambt, opdat hij met hen de getuige van zijn verrijzenis is (Hand. 1, 17.22 v.) [b:Hand. 1, 17.22 v.]. Ook Paulus; die door de Verrezene zelf is geroepen tot het apostolaat en zo is ingevoegd in het fundament van de Kerk, is zich ervan bewust; dat hij de eenheid met de twaalf nodig heeft.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Dit fundament is niet alleen historisch, maar ook geestelijk. Christus' Pasen, waarop bij het laatste avondmaal wordt vooruit gegrepen, sticht het volk van het nieuwe verbond en omvat zo heel de menselijke geschiedenis. De aan de eerste getuigen toevertrouwde opdracht tot Evangelieverkondiging, bestuur, verzoening en heiliging kan niet beperkt blijven tot de tijd van hun leven. Wat de Eucharistie betreft, bevestigt de traditie, waarvan de grondtrekken zich reeds in de eerste eeuw beginnen af te tekenen (vgl. Lk. en Joh.), dat door de deelneming van de apostelen aan het laatste avondmaal hun de macht is toevertrouwd om voor te gaan in de Eucharistieviering. Het apostolisch ambt is zodoende een eschatologische instelling. De geestelijke oorsprong ervan schemert door in het door de Heilige Geest geïnspireerde gebed van Christus waarin Hij, zoals op alle grote keerpunten van zijn leven, de wil van de Vader onderscheidt (Lc. 6, 12 v.) [b:Lc. 6, 12 v.]. De geestelijke deelneming van de apostelen aan het mysterie van Christus wordt vervuld door de volle gave van de Heilige Geest na Pasen (Joh. 20, 22; Lc. 24, 44-49) [b:Joh. 20, 22; Lc. 24, 44-49]: De Geest brengt hun in herinnering al wat Jezus heeft gezegd (Joh. 14, 26) [b:Joh. 14, 26] en voert hen tot een diepere kennis van zijn mysterie (Joh. 6, 13-15) [b:Joh. 6, 13-15]. Evenzo mag het kerugma, om werkelijk begrepen te worden, niet worden afgezonderd en evenmin geabstraheerd noch van het geloof waartoe de twaalf en Paulus toegang hebben verkregen door hun bekering tot de Heer Jezus, noch van het getuigenis dat zij ervan hebben afgelegd door heel hun leven.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De apostelen en de apostolische successie in de geschiedenis
11
De documenten van het Nieuwe Testament laten zien, dat de gemeenten bij het begin van de Kerk, wanneer de apostelen nog leven, verschillend zijn georganiseerd, maar eveneens dat het leer- en herdersambt ertoe neigt zich te bevestigen en zich in de volgende periode te versterken.
De mannen die tijdens het leven van de apostelen of na hun dood de gemeenten leidden, hebben in de teksten van het Nieuwe Testament verschillende namen: presbyteroi-episkopoi, en worden beschreven als poimenes, hegoumenoi , proistamenoi , kyberneseis. Wat deze presbyteroi-episkopoi kenmerkt ten opzichte van de rest van de Kerk, is hun apostolisch leerambt en herdersambt. Op welke wijze zij ook gekozen zijn, op gezag of in onafhankelijkheid van de twaalf of van Paulus, zij delen in het gezag van de apostelen die door Christus zijn aangesteld en die voor altijd hun unieke karakter behouden.
De mannen die tijdens het leven van de apostelen of na hun dood de gemeenten leidden, hebben in de teksten van het Nieuwe Testament verschillende namen: presbyteroi-episkopoi, en worden beschreven als poimenes, hegoumenoi , proistamenoi , kyberneseis. Wat deze presbyteroi-episkopoi kenmerkt ten opzichte van de rest van de Kerk, is hun apostolisch leerambt en herdersambt. Op welke wijze zij ook gekozen zijn, op gezag of in onafhankelijkheid van de twaalf of van Paulus, zij delen in het gezag van de apostelen die door Christus zijn aangesteld en die voor altijd hun unieke karakter behouden.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
In de loop der tijd heeft dit ambt een ontwikkeling doorgemaakt. Deze ontwikkeling is voortgekomen uit een innerlijke consequentie en noodzaak. Zij is begunstigd door uiterlijke factoren, vooral de verdediging tegen de dwalingen en het gebrek aan eenheid in de gemeenten. Maar direct nadat de gemeenten waren verstoken van de aanwezigheid der apostelen en toch zich wilden blijven beroepen op hun gezag, was het noodzakelijk, dat de functies van de apostelen op adequate wijze werden-gehandhaafd en voortgezet in en tegenover de gemeenten. Al in de nieuwtestamentische geschriften die de overgang van de apostolische naar de na-apostolische tijd weerspiegelen, tekent zich een ontwikkeling af die in de tweede eeuw leidt tot de totstandkoming en de algemene erkenning van het bisschopsambt. De stadia van deze ontwikkeling zijn te onderscheiden in de laatste geschriften van het corpus paulinum en in andere teksten die afhankelijk zijn van het gezag van de apostelen. Wat de apostelen ten tijde van de stichting van de Kerk voor de gemeenten hebben betekend, is door de reflectie van de na-apostolische tijd over zijn aanvang erkend als wezenlijk voor de kerkstructuur of voor de afzonderlijke gemeenten. Het in deze reflectie verworven beginsel van de apostoliciteit van de Kerk heeft tot gevolg gehad, dat het leer- en herdersambt werd erkend als een instelling die van Christus afkomstig is via en middels de apostelen. De Kerk leeft van de zekerheid, dat Jezus, alvorens deze wereld te verlaten, de elf heeft aangesteld tot de zending over de gehele wereld met de belofte, dat Hij alle dagen met hen zou blijven tot het einde der wereld (Mt. 28, 18-20) [b:Mt. 28, 18-20]. De tijd van de Kerk, welke de tijd is van deze universele zending, blijft derhalve zelf geheel vervat in Christus' tegenwoordigheid, die in de apostolische tijd dezelfde is als in de na-apostolische tijd, en die verschijnt in de gedaante van een uniek apostolisch ambt.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Zoals men reeds ziet in de geschriften van het Nieuwe Testament, kunnen spanningen tussen gemeente en ambtsdrager niet geheel worden vermeden. Enerzijds heeft Paulus zich erop toegelegd het Evangelie met en in de gemeente te verstaan om richtlijnen voor het christelijk leven te vinden, maar anderzijds stelde hij zich met zijn apostolische macht tegenover de gemeente op, wanneer het ging om de waarheid van het Evangelie (vgl. Gal.) en de onaantastbare beginselen van het christelijk leven. (Vgl. 1 Kor. 7; enz.) [[b:1 Kor. 7]] Evenzo mag het herdersambt zich nooit van de gemeente afsnijden en zich erboven stellen, het moet zijn dienst volbrengen in en voor de gemeente. Maar wanneer de nieuwtestamentische gemeenten zich onder apostolische leiding willen scharen, hetzij onder de apostelen zelf, hetzij onder de ambtsdragers die hen opvolgen, onderwerpen zij zich aan de leiding van het ambt dat door de gemeenten werd toegeschreven aan het gezag van de Heer zelf.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
De documenten zijn zo schaars, dat het niet mogelijk is de overgangen die zich hebben voorgedaan zo precies aan te geven als men wel zou willen. Op het einde van de eerste eeuw heeft men een situatie gekend waarin de apostelen, hun onmiddellijke medewerkers en tenslotte hun opvolgers de aanzet geven tot de vorming van plaatselijke colleges van presbyteroi en episkopoi, Aan het begin van de tweede eeuw treedt het beeld van de bisschop die alleen aan het hoofd staat van de gemeenten duidelijk op de voorgrond in de brieven van de heilige Ignatius, die nog verzekert, dat deze instelling zich 'tot aan de uitersten der aarde' blijkt te hebben gevestigd. 3,2 [[853 |+ 12 ]] In de loop van de tweede eeuw wordt deze instelling op expliciete wijze, in het voetspoor van de brief van Clemens, erkend als draagster van de apostolische successie. Binnen het verhelderingsproces blijkt de wijding met handoplegging, die wordt betuigd door de pastorale brieven, een belangrijke stap voor de waarborg van de apostolische traditie en voor de garantie van successie in het ambt. De documenten van de derde eeuw Traditie van Hippolytus [[1159]] laten zien, dat deze instelling in alle rust werd aangenomen en als noodzakelijk werd beschouwd.
Clemens en Irenaeus ontwikkelen een leer over het herderlijk bestuur en het woord waarin de idee van de apostolische successie - die de blijvende basis is geworden voor de wijze waarop de Kerk zichzelf verstaat - voortkomt uit de eenheid van het woord, de zending en het ambt.
Clemens en Irenaeus ontwikkelen een leer over het herderlijk bestuur en het woord waarin de idee van de apostolische successie - die de blijvende basis is geworden voor de wijze waarop de Kerk zichzelf verstaat - voortkomt uit de eenheid van het woord, de zending en het ambt.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Het geestelijke aspect van de apostolische successie
15
Indien wij na deze historische beschouwing de geestelijke dimensie van de apostolische successie proberen te begrijpen, moet vooraf worden onderstreept, dat het verordineerde ambt - dat het Evangelie weliswaar met gezag tegenwoordig stelt maar zich ook ten diepste openbaart als een dienst aan de gehele Kerk (2 Kor. 4, 5) [b:2 Kor. 4, 5] - van de ambtsdrager eist, dat hij de vernederde (2 Kor. 6, 4 v.) [b:2 Kor. 6, 4] en gekruisigde Christus Gal. 2, 19 v. [[b:Gal. 2, 19]] (Gal. 6, 14) [[b:Gal. 6, 14]] 1 Kor. 4, 9 v. [[b:1 Kor. 4, 9]] tegenwoordig stelt.
De Kerk die hij dient, wordt zowel in haar geheel als in elk van haar leden gevormd en in beweging gezet door de Geest, terwijl elke gedoopte wordt 'onderricht door de Geest' (1 Tess. 4, 9) [b:1 Tess. 4, 9]. (Hebr. 8, 11) [[b:Hebr. 8, 11]] Jer. 31, 33 vv. [[b:Jer. 31, 33]] (1 Joh. 2, 20; Joh. 6, 45) [[b:1 Joh. 2, 20; Joh. 6, 45]] Wat het priesterambt hem met gezag in herinnering zal kunnen brengen, is slechts datgene wat reeds bij het begin in het geloof van het doopsel was besloten, maar waarvan hij op dit ondermaanse nooit de volheid zal kunnen putten. Evenzo zal de gelovige zijn geloof en zijn christelijk leven moeten voeden door de sacramentele bemiddeling van het goddelijk leven. De richtlijn van het geloof - die wij in haar formeel karakter aanduiden als 'regula fidei' - is in hem immanent door het werk van de Geest, maar blijft toch transcendent met betrekking tot de mens, omdat zij nooit louter individueel kan zijn, maar wezenlijk kerkelijk en katholiek is.
In deze regula fidei is datgene wat door Gods Geest aan ieder persoon wordt bemiddeld toch noodzakelijk gebonden aan de gemeenschappelijke vorm van dat geloof. Het woord van Paulus 'Niemand kan zeggen: 'Jezus is Heer', tenzij in de Heilige Geest' (1 Kor. 2, 3) [b:1 Kor. 2, 3] is nog altijd van kracht: zonder de bekering, die alleen de Geest aan de harten verleent, kan niemand Jezus erkennen in zijn hoedanigheid van Zoon Gods, en alleen wie Hem kent als Zoon, zal waarlijk diegene kennen die Hij 'Vader' noemt. (Joh. 14, 7; Joh. 8, 19) [[b:Joh. 14, 7; Joh. 8, 19]] Derhalve, omdat de Geest ons de kennis van de Vader door Jezus mededeelt, is het christelijk geloof trinitarisch: in de pneumatische vorm van het geloof lag noodzakelijk die inhoud vervat die op sacramentele wijze wordt uitgedrukt en verwerkelijkt in het trinitarische doopsel.
De regula fidei, dat wil zeggen, het type van dooponderricht waarin de trinitarische inhoud van het geloof wordt ontsloten, vormt, voor zover vorm en inhoud een eenheid zijn, de blijvende spil van de apostoliciteit en de katholiciteit van de Kerk. De regula fidei brengt de apostoliciteit tot stand; omdat ze de verkondigers van het geloof bindt aan de christo-pneumatologische regel: zij spreken niet uit eigen naam, maar getuigen van wat zij hebben vernomen. (Vgl. Joh. 7, 18; Joh. 16, 13; v.; enz.) [[b:Joh. 7, 18; Joh. 16, 13]]
De Kerk die hij dient, wordt zowel in haar geheel als in elk van haar leden gevormd en in beweging gezet door de Geest, terwijl elke gedoopte wordt 'onderricht door de Geest' (1 Tess. 4, 9) [b:1 Tess. 4, 9]. (Hebr. 8, 11) [[b:Hebr. 8, 11]] Jer. 31, 33 vv. [[b:Jer. 31, 33]] (1 Joh. 2, 20; Joh. 6, 45) [[b:1 Joh. 2, 20; Joh. 6, 45]] Wat het priesterambt hem met gezag in herinnering zal kunnen brengen, is slechts datgene wat reeds bij het begin in het geloof van het doopsel was besloten, maar waarvan hij op dit ondermaanse nooit de volheid zal kunnen putten. Evenzo zal de gelovige zijn geloof en zijn christelijk leven moeten voeden door de sacramentele bemiddeling van het goddelijk leven. De richtlijn van het geloof - die wij in haar formeel karakter aanduiden als 'regula fidei' - is in hem immanent door het werk van de Geest, maar blijft toch transcendent met betrekking tot de mens, omdat zij nooit louter individueel kan zijn, maar wezenlijk kerkelijk en katholiek is.
In deze regula fidei is datgene wat door Gods Geest aan ieder persoon wordt bemiddeld toch noodzakelijk gebonden aan de gemeenschappelijke vorm van dat geloof. Het woord van Paulus 'Niemand kan zeggen: 'Jezus is Heer', tenzij in de Heilige Geest' (1 Kor. 2, 3) [b:1 Kor. 2, 3] is nog altijd van kracht: zonder de bekering, die alleen de Geest aan de harten verleent, kan niemand Jezus erkennen in zijn hoedanigheid van Zoon Gods, en alleen wie Hem kent als Zoon, zal waarlijk diegene kennen die Hij 'Vader' noemt. (Joh. 14, 7; Joh. 8, 19) [[b:Joh. 14, 7; Joh. 8, 19]] Derhalve, omdat de Geest ons de kennis van de Vader door Jezus mededeelt, is het christelijk geloof trinitarisch: in de pneumatische vorm van het geloof lag noodzakelijk die inhoud vervat die op sacramentele wijze wordt uitgedrukt en verwerkelijkt in het trinitarische doopsel.
De regula fidei, dat wil zeggen, het type van dooponderricht waarin de trinitarische inhoud van het geloof wordt ontsloten, vormt, voor zover vorm en inhoud een eenheid zijn, de blijvende spil van de apostoliciteit en de katholiciteit van de Kerk. De regula fidei brengt de apostoliciteit tot stand; omdat ze de verkondigers van het geloof bindt aan de christo-pneumatologische regel: zij spreken niet uit eigen naam, maar getuigen van wat zij hebben vernomen. (Vgl. Joh. 7, 18; Joh. 16, 13; v.; enz.) [[b:Joh. 7, 18; Joh. 16, 13]]
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Jezus Christus blijkt de Zoon te zijn, voor zover Hij verkondigt wat van de Vader komt. De Geest blijkt de Geest van de Vader en de Zoon te zijn, omdat Hij niets aan zichzelf ontleent, maar hun openbaart en in herinnering brengt wat van de Zoon komt (Joh. 16, 13 v.) [b:Joh. 16, 13 v.]. Dit wordt in het verlengde van de Heer en zijn Geest het onderscheidende kenmerk van de apostolische successie. Het kerkelijk magisterium onderscheidt zich zowel van een magisterium van louter geleerden als van een autoritaire macht. Waar het magisterium van het geloof voorbij zou gaan aan de wetenschappers, daar zou het geloof worden gebonden aan de inzichten van enkelingen, en waar het zou worden overgeleverd aan de meerderheid, daar zou het worden gebonden aan de tijdgeest. En waar het geloof afhankelijk zou worden van de despotische macht van bepaalde individuele en collectieve personen, die uit zichzelf zouden voorschrijven wat normatief is, daar zou de macht der willekeur de plaats der waarheid innemen. Het ware apostolische magisterium is daarentegen gebonden aan het woord van de Heer en voert zodoende hen die ernaar-luisteren in zijn vrijheid.
Er is niets in de Kerk dat ontsnapt aan de apostolische bemiddeling: de herders evenmin als hun kudde, de geloofsuitspraken evenmin als de voorschriften voor het christelijk leven. Het verordineerde ambt blijkt zelfs op tweeërlei wijze gerefereerd te zijn aan deze bemiddeling, omdat het enerzijds zelf is onderworpen aan de regel van de eerste Christenheid, en anderzijds omdat het - volgens het woord van Augustinus - verplicht is zich te laten gezeggen door de gemeenschap van gelovigen, die zelf de plicht heeft te onderrichten. Uit het voorgaande trekken wij twee conclusies:
Er is niets in de Kerk dat ontsnapt aan de apostolische bemiddeling: de herders evenmin als hun kudde, de geloofsuitspraken evenmin als de voorschriften voor het christelijk leven. Het verordineerde ambt blijkt zelfs op tweeërlei wijze gerefereerd te zijn aan deze bemiddeling, omdat het enerzijds zelf is onderworpen aan de regel van de eerste Christenheid, en anderzijds omdat het - volgens het woord van Augustinus - verplicht is zich te laten gezeggen door de gemeenschap van gelovigen, die zelf de plicht heeft te onderrichten. Uit het voorgaande trekken wij twee conclusies:
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
- Geen enkele verkondiger van het Evangelie heeft het recht volgens zijn eigen veronderstellingen een prediking van het Evangelie te ontwerpen. Hij verkondigt het geloof van de apostolische Kerk en niet zijn eigen persoonlijkheid en zijn eigen godsdienstige ervaringen. Dit houdt in, dat bij de twee reeds genoemde elementen van de regula fidei - vorm en inhoud - een derde wordt toegevoegd: de regula fidei vereist het 'gezonden-zijn' van een getuige, die zijn machtiging niet aan zichzelf kan ontlenen, en 'die door geen enkele gemeente afzonderlijk kan worden gemachtigd, en dit krachtens de trancendentie van het woord. De machtiging kan hij slechts op sacramentele wijze ontvangen via degenen die reeds gezonden zijn. Ongetwijfeld verwekt de Geest in de Kerk steeds op vrije wijze de verschillende charismata van verkondiging en diaconie en bezielt Hij alle Christenen om te getuigen van hun geloof, maar deze werkingen moeten worden uitgeoefend onder verwijzing naar de drie genoemde elementen van de regula fidei. Lumen Gentium [[617|12]]
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
- De zending die aldus - nogmaals ten overvloede: volgens het triniteitsbeginsel - deel uitmaakt van de regula fidei, verwijst naar de katholiciteit van het geloof, die een gevolg is van de apostoliciteit en die tegelijk de voorwaarde is voor de duurzaamheid van de zending. Want geen enkel individu en geen enkele geïsoleerde gemeenschap hebben de macht tot uitzenden.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Alleen de binding met het geheel ('kat'holon') de katholiciteit in ruimte en tijd - waarborgt de duurzaamheid in de zending. Zo verklaart de katholiciteit nogmaals dat de gelovige, voorzover hij lid is van de Kerk, wordt binnengevoerd in de onmiddellijke deelneming aan het trinitarische leven niet alleen door de bemiddeling van de God-mens, maar ook door de bemiddeling van de Kerk, die innerlijk met Hem is verbonden. Deze bemiddeling van de Kerk moet krachtens de katholieke dimensie van haar waarheid en haar leven op normatieve wijze tot stand komen, dat wil zeggen, door een ambt dat als constitutieve vorm aan de Kerk is gegeven. Dit ambt zal niet alleen moeten verwijzen naar een tijd die, historisch gezien, voorbij is (en die mogelijk nog door een verzameling documenten tegenwoordig wordt gesteld); maar in deze verwijzing moet het ambt worden toegerust met de macht om zelf de oorsprong, de levende Christus. tegenwoordig te stellen door een verkondiging van het Evangelie waartoe officieel de volmacht is gegeven en eveneens door de bevoegde viering van de sacramenten en vooral van de Eucharistie.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 De apostolische successie en de overdracht
20
Zoals het vlees geworden woord Gods zelf de verkondiging en het beginsel is van de mededeling van het goddelijke leven dat ons door het Woord zelf wordt geopenbaard, zo is de ambtelijke bediening van het woord in zijn volle betekenis ook de bediening van de geloofssacramenten, vooral van de Eucharistie, waarin het Woord, Christus, onophoudelijk voorde mensen de daadwerkelijke tegenwoordigheid van het heil is. Het herderlijk gezag bestaat in de verantwoordelijkheid van het apostolisch ambt met betrekking tot de eenheid van de Kerk en haar ontwikkeling, waarvan het woord de bron is en waarvan de sacramenten de uitdrukking zijn en tegelijk de fundamentele plaats van verwerkelijking.
De apostolische successie is derhalve dit aspect van het wezen en het leven van de Kerk, dat de daadwerkelijke afhankelijkheid laat zien van de gemeenschap ten opzichte van Christus via zijn gezondenen. Het apostolisch ambt is zodoende het sacrament van de werkzame tegenwoordigheid van Christus en de Geest onder het volk Gods, zonder dat daardoor evenzeer de onmiddelijke invloed van Christus en de Geest op elke gelovige wordt verkleind.
De apostolische successie is derhalve dit aspect van het wezen en het leven van de Kerk, dat de daadwerkelijke afhankelijkheid laat zien van de gemeenschap ten opzichte van Christus via zijn gezondenen. Het apostolisch ambt is zodoende het sacrament van de werkzame tegenwoordigheid van Christus en de Geest onder het volk Gods, zonder dat daardoor evenzeer de onmiddelijke invloed van Christus en de Geest op elke gelovige wordt verkleind.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Het charisma van de apostolische successie is verkregen in de zichtbare gemeenschap van de Kerk. Het veronderstelt, dat degene die opgenomen gaat worden in het college van ambtsdragers het geloof van de Kerk heeft. Maar dat is niet voldoende. De gave van het ambt wordt verleend door een handeling die het zichtbare en werkzame teken is van de gave van de Geest, een handeling die wordt verricht door één of meer ambtsdragers die zelf zijn opgenomen in de apostolische successie.
De overdracht van het apostolisch ambt geschiedt derhalve door de wijding, die een ritus bevat met een tastbaar teken en een aanroeping tot God (epiklese), opdat Hij aan degene die wordt gewijd de gave van zijn Heilige Geest wil verlenen met de volmachten die noodzakelijk zijn voor de volledige uitoefening van zijn taak. Al in het Nieuwe Testament is dit tastbare teken de handoplegging. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] De wijdingsritus getuigt ervan, dat wat er in de wijdeling gebeurt niet van menselijke oorsprong is en dat de Kerk niet naar eigen willekeur beschikt over de gave van de Geest.
De overdracht van het apostolisch ambt geschiedt derhalve door de wijding, die een ritus bevat met een tastbaar teken en een aanroeping tot God (epiklese), opdat Hij aan degene die wordt gewijd de gave van zijn Heilige Geest wil verlenen met de volmachten die noodzakelijk zijn voor de volledige uitoefening van zijn taak. Al in het Nieuwe Testament is dit tastbare teken de handoplegging. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] De wijdingsritus getuigt ervan, dat wat er in de wijdeling gebeurt niet van menselijke oorsprong is en dat de Kerk niet naar eigen willekeur beschikt over de gave van de Geest.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
De Kerk is zich bewust van het feit, dat haar wezen is verbonden met de apostoliciteit en dat het ambt dat bij de wijding wordt overgedragen de wijdeling opneemt in de apostolische belijdenis van de waarheid van de Vader, en daarom heeft de Kerk de wijding die wordt verkregen en gegeven in het geloof dat de Kerk er zelf aan hecht noodzakelijk geacht voor de apostolische successie in de strikte betekenis van het woord. De apostolische successie van het ambt gaat heel de Kerk aan, maar komt toch niet voort uit de Kerk, globaal genomen, maar is afkomstig van Christus en gaat over op de apostelen en in de apostelen op alle bisschoppen tot het einde der tijden.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 Elementen voor een waardering van de niet-katholieke ambten
23
De voorgaande schets van de katholieke opvatting over de apostolische successie stelt ons in staat de algemene regels te geven voor een waardering van de niet-katholieke ambten. In deze context is het onvermijdelijk de verschillen in oorsprong voor ogen te houden, de ontwikkeling van die kerken en kerkgemeenschappen en de opvatting die zij over zichzelf hebben.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
- Ondanks de verschillen in waardering van het Petrusambt, zijn de Katholieke Kerk, de orthodoxe Kerk en de andere kerken die de werkelijkheid van de apostolische successie hebben bewaard eensgezind in een zelfde fundamentele opvatting over de sacramentaliteit van de Kerk, die reeds vanaf het Nieuwe Testament via de gemeenschappelijke vaders, vooral de heilige Irenaeus, aan de dag is getreden. Deze kerken beschouwen de sacramentele opneming in het kerkelijk ambt, die tot stand komt door de handoplegging onder de aanroeping van de Heilige Geest, als de onvermijdelijke vorm voor de overdracht van de apostolische successie, en alleen deze doet de Kerk volharden in de leer en de eenheid. Deze eensgezindheid wat betreft de nooit onderbroken samenhang van Schrift, traditie en sacrament is de reden, dat de eenheid tussen deze kerken en de Katholieke Kerk nooit volledig is verbroken en zich tegenwoordig misschien weer verlevendigt.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
- Vruchtbare besprekingen worden voortgezet met de anglicaanse kerken die de handoplegging hebben bewaard, waarvan de interpretatie verschillend is geweest. Het is onmogelijk hier vooruit te grijpen op de eventuele resultaten van deze dialoog die onderzoekt, in welke mate de constitutieve elementen voor de eenheid liggen besloten in de handhaving van de ritus der handoplegging en de overeengekomen gebeden.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
- De kerkgemeenschappen die zijn voortgekomen uit de reformatie van de zestiende eeuw verhouden zich zo verschillend tot elkaar, dat de beschrijving van hun betrekkingen tot de Katholieke Kerk in elk geval apart moet worden genuanceerd. Toch zijn er algemene gemeenschappelijke lijnen te ontdekken. De stroming van de reformatie heeft in het algemeen de binding tussen Schrift en kerkelijke traditie ontkend ten gunste van de normativiteit van de Schrift alleen. Zelfs al verwijst men later op allerlei manieren naar de traditie, toch kent men er niet dezelfde waarde aan toe als in de oude Kerk. Terwijl het wijdingssacrament de sacramentele uitdrukking was die onontbeerlijk was voor de eenheid in de traditie, heeft de proclamatie van het 'sola scriptura' de verduistering van het oude begrip van de Kerk en haar priesterschap meegebracht. Feitelijk heeft men door de eeuwen heen ook dikwijls afstand gedaan van de handoplegging, hetzij door mensen die reeds ingeordend waren, hetzij door anderen. Daar waar de handoplegging werd gepraktizeerd, had ze niet dezelfde betekenis als in de Kerk van de traditie. Dit verschil in de ordening van de ambtsdrager en in de interpretatie van het ambt is slechts het meest in het oog springende symptoom van de verschillen in opvatting over de begrippen 'kerk' en 'traditie'. Door talrijke veelbelovende toenaderingen Zie de resultaten van.. Zie de resultaten van bepaalde bilaterale besprekingen. is men begonnen de contacten met deze traditie te herstellen, hoewel men de breuk nog niet daadwerkelijk te boven is gekomen. In deze omstandigheden blijft de intercommunie op dit moment nog onmogelijk, vgl: Voor de mogelijkheid tot deelneming aan de Eucharistie in bijzondere gevallen [[[1089|(38)]]] omdat de sacramentele continuïteit in de apostolische successie al van meet af aan zowel voor de orthodoxe kerken als voor de Katholieke Kerk een onontbeerlijk element vormt voor de kerkelijke eenheid.
Deze constatering betekent in geen geval, dat de kerkelijke en geestelijke hoedanigheden van de protestantse ambten en kerkgemeenschappen alleen hierom te veronachtzamen zouden zijn. De ambtsdragers hebben de gemeenten gesticht en onderhouden. Door het doopsel, door de studie en de verkondiging van het woord, door het gemeenschappelijke gebed en de viering van het avondmaal, en door hun ijver, hebben zij de mensen tot het geloof in de Heer gebracht en hebben zij hen aldus geholpen de weg van het heil te vinden. Er zijn in deze gemeenschappen dus elementen die zeker behoren tot de apostoliciteit van de ene Kerk van Christus. vgl: Lumen Gentium [[[617|15]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|3.19-23]]]
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Ook al kan de eenheid met de Katholieke Kerk slechts sacramenteeel tot stand komen - en nooit door louter juridische en administratieve middelen Wanneer men zich zou willen.. Wanneer men zich zou willen ontdoen van deze ritus om deze te vervangen door een eenvoudig decreet van welke instantie dan ook, zou men het gevaar lopen de sacramentele gave, waarvan men zich niet naar eigen inzicht kan ontdoen, te vervangen door de eigen macht van de ambtsdragers. -, het is duidelijk, dat de geestelijke hoedanigheid van die ambten nooit kan worden veronachtzaamd. Een dergelijke sacramentele handeling zou in de Catholica de bestaande waarden moeten integreren en de ritus zou ongetwijfeld moeten uitdrukken, dat reeds werkelijke charismata worden opgenomen.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6964-de-apostoliciteit-van-de-kerk-en-de-apostolische-successie-nl