Perfectae Caritatis
x
Informatie over dit document
Perfectae Caritatis
Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven
2e Vaticaans Concilie
28 oktober 1965
Concilies en synodes - Decreten
1965, Ecclesia Docens 0723, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert. uit het Latijn
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1965
3 april 2023
677
nl
Referenties naar dit document: 15
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Paragraaf 1 Inleiding
1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Het heilig Concilie heeft reeds vroeger in de Constitutie Lumen Gentium [617] aangetoond, dat het streven naar de volmaakte liefde, door middel van de evangelische raden, wortelt in de leer en de voorbeelden van de Goddelijke Meester en voor de wereld een schitterend teken is van het koninkrijk der hemelen. Thans wil het Concilie zich gaan bezig houden met het leven en de discipline van de instituten, waarin de leden de geloften afleggen van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid, en in hun behoeften voorzien volgens de eisen van onze tijd.
Vanaf het begin der Kerk zijn er mannen en vrouwen geweest, die verlangden, Christus door de beoefening van de evangelische raden meer onbelemmerd te volgen en Hem meer uitdrukkelijk na te volgen, en die, ieder op zijn wijze, een gOdgewijd leven hebben geleid. Velen onder hen hebben onder de aandrang van de Heilige Geest in de eenzaamheid geleefd of kloostergemeenschappen gesticht, die de Kerk met haar gezag graag heeft erkend en goedgekeurd. Zo is door Gods Voorzienigheid een wonderbare verscheidenheid van kloostergemeenschappen gegroeid, waardoor de Kerk beter werd toegerust tot elk goed werk (2 Tim. 3, 17) [[b:2 Tim. 3, 17]] en meer geschikt voor haar bediening tot opbouw van het Lichaam van Christus (Ef. 4, 12) [[b:Ef. 4, 12]], en waardoor zij tevens getooid werd met de velerlei gaven van haar kinderen, gelijk een bruid voor haar man, (Openb. 21, 2) [[b:Openb. 21, 2]] zodat zich door haar de veelvoudige wijsheid Gods openbaart. (Ef. 3, 10) [[b:Ef. 3, 10]]
In deze grote verscheidenheid van gaven wijden allen, die door God geroepen worden tot de beoefening van de evangelische raden en die zich eerlijk daartoe door geloften verplichten, zich op bijzondere wijze toe aan de Heer door Christus te volgen, die, maagdelijk en arm, (Mt. 8, 20; Lc. 9, 58) [[b:Mt. 8, 20; Lc. 9, 58]] de mensen heeft verlost en geheiligd door zijn gehoorzaamheid tot de dood op het kruis. (Fil. 2, 8) [[b:Fil. 2, 8]] Zo leven zij, gedreven door de liefde, die de Heilige Geest in hun harten uitstort, (Rom. 5, 5) [[b:Rom. 5, 5]] steeds meer voor Christus en voor zijn Lichaam, de Kerk. ( Kol.1, 24) [[b: Kol.1, 24]] Hoe inniger zij zich dus met Christus verenigen door dit wegschenken van zichzelf, dat heel hun leven omvat, des te groter wordt de vitaliteit van de Kerk en des te krachtiger en succesvoller haar apostolaat.
Maar om nu de Kerk meer voordeel te laten trekken uit de superieure waarde van het leven, dat door de beoefening van de evangelische raden aan God is toegewijd, en uit de onontbeerlijke functie, die het in de tegenwoordige omstandigheden heeft, geeft het heilig Concilie de volgende bepalingen, die slechts de algemene beginselen raken voor de aanpassing en vernieuwing van het leven en de discipline van de religieuze instellingen en ook van de instituten met gemeenschappelijk leven zonder geloften en van de seculiere insti. tuten, daarbij rekening houdend met het eigen karakter van beide laatsten. De speciale normen voor de nadere uitwerking en toepassing van die algemene beginselen moeten na het Concilie worden gegeven door de bevoegde kerkelijke overheid.
Vanaf het begin der Kerk zijn er mannen en vrouwen geweest, die verlangden, Christus door de beoefening van de evangelische raden meer onbelemmerd te volgen en Hem meer uitdrukkelijk na te volgen, en die, ieder op zijn wijze, een gOdgewijd leven hebben geleid. Velen onder hen hebben onder de aandrang van de Heilige Geest in de eenzaamheid geleefd of kloostergemeenschappen gesticht, die de Kerk met haar gezag graag heeft erkend en goedgekeurd. Zo is door Gods Voorzienigheid een wonderbare verscheidenheid van kloostergemeenschappen gegroeid, waardoor de Kerk beter werd toegerust tot elk goed werk (2 Tim. 3, 17) [[b:2 Tim. 3, 17]] en meer geschikt voor haar bediening tot opbouw van het Lichaam van Christus (Ef. 4, 12) [[b:Ef. 4, 12]], en waardoor zij tevens getooid werd met de velerlei gaven van haar kinderen, gelijk een bruid voor haar man, (Openb. 21, 2) [[b:Openb. 21, 2]] zodat zich door haar de veelvoudige wijsheid Gods openbaart. (Ef. 3, 10) [[b:Ef. 3, 10]]
In deze grote verscheidenheid van gaven wijden allen, die door God geroepen worden tot de beoefening van de evangelische raden en die zich eerlijk daartoe door geloften verplichten, zich op bijzondere wijze toe aan de Heer door Christus te volgen, die, maagdelijk en arm, (Mt. 8, 20; Lc. 9, 58) [[b:Mt. 8, 20; Lc. 9, 58]] de mensen heeft verlost en geheiligd door zijn gehoorzaamheid tot de dood op het kruis. (Fil. 2, 8) [[b:Fil. 2, 8]] Zo leven zij, gedreven door de liefde, die de Heilige Geest in hun harten uitstort, (Rom. 5, 5) [[b:Rom. 5, 5]] steeds meer voor Christus en voor zijn Lichaam, de Kerk. ( Kol.1, 24) [[b: Kol.1, 24]] Hoe inniger zij zich dus met Christus verenigen door dit wegschenken van zichzelf, dat heel hun leven omvat, des te groter wordt de vitaliteit van de Kerk en des te krachtiger en succesvoller haar apostolaat.
Maar om nu de Kerk meer voordeel te laten trekken uit de superieure waarde van het leven, dat door de beoefening van de evangelische raden aan God is toegewijd, en uit de onontbeerlijke functie, die het in de tegenwoordige omstandigheden heeft, geeft het heilig Concilie de volgende bepalingen, die slechts de algemene beginselen raken voor de aanpassing en vernieuwing van het leven en de discipline van de religieuze instellingen en ook van de instituten met gemeenschappelijk leven zonder geloften en van de seculiere insti. tuten, daarbij rekening houdend met het eigen karakter van beide laatsten. De speciale normen voor de nadere uitwerking en toepassing van die algemene beginselen moeten na het Concilie worden gegeven door de bevoegde kerkelijke overheid.
Referenties naar alinea 1: 8
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Algemene beginselen voor aanpassing en vernieuwing
2
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Aan de Godgewijden ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
De aanpassing en vernieuwing van het religieuze leven omvat van de ene kant een voortdurend teruggrijpen op de bronnen van alle christelijk leven en op de oorspronkelijke inspiratie van de diverse instellingen, en van de andere kant de aanpassing van deze instituten aan de veranderde tijdsomstandigheden. Deze vernieuwing moet, onder de stuwing van de Heilige Geest en de leiding van de Kerk, worden doorgevoerd aan de hand van de volgende beginselen:
- Omdat de fundamentele norm van het religieuze leven is: het volgen van Christus overeenkomstig de leer van het Evangelie, moeten alle instituten dit als hun hoogste regel beschouwen.
- Het welzijn van de Kerk vraagt, dat de verschillende instituten hun eigen karakter en hun eigen functie hebben. Daarom moet men zich een juist idee vormen van de geest en de eigen doelstellingen van de stichters en ook van de gezonde tradities, en aan dit alles trouw vasthouden, want hierin is het erfgoed gelegen van elk instituut.
- Alle instituten moeten deelnemen aan het leven van de Kerk en zich, overeenkomstig hun eigen karakter, de initiatieven en doelstellingen van de Kerk eigen maken en deze naar vermogen bevorderen, zoals op het gebied van Bijbel, Liturgie, Dogmatiek, Pastoraal, Oecumene, Missie en Sociale actie.
- De verschillende instituten moeten ervoor zorgen, dat hun leden voldoende op de hoogte zijn van het moderne leven en van de noden van de Kerk, om zo de situatie van de wereld in onze tijd verstandig te kunnen beoordelen in het licht van het geloof, en met apostolische ijver de mensen doeltreffender te kunnen helpen.
- Omdat het religieuze leven vóór alles gericht is op het volgen van Christus door de kloosterlingen en op hun vereniging met God door de beoefening van de evangelische raden, dient men wel voor ogen te houden, dat ook de beste aanpassing aan de eisen van onze tijd zonder resultaat zal blijven, als ze niet geinspireerd wordt door een geestelijke vernieuwing. Aan deze moet men ook bij de ontwikkeling van de uiterlijke activiteiten steeds de allereerste plaats toekennen.
Referenties naar alinea 2: 11
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Aan de Godgewijden ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Praktische criteria voor aanpassing en vernieuwing
3
De wijze van leven, bidden en werken moet overal, maar speciaal in de missies, op een geschikte wijze worden aangepast aan de huidige fysieke en psychische conditie van de kloosterlingen en ook, overeenkomstig het karakter van elk instituut, aan de noden van het apostolaat, aan de eisen van het culturele peil en aan de sociale en economische situatie.
Aan de hand van deze zelfde criteria moet ook de wijze van bestuur in de verschillende instituten opnieuw worden bestudeerd.
Daarom moet men ook de constituties, de "directoria", de boeken met gebruiken, de gebeden- en ceremonieboeken en dergelijke met zorg herzien, daarin schrappen wat verouderd is en ze aanpassen aan de documenten van dit heilig Concilie.
Aan de hand van deze zelfde criteria moet ook de wijze van bestuur in de verschillende instituten opnieuw worden bestudeerd.
Daarom moet men ook de constituties, de "directoria", de boeken met gebruiken, de gebeden- en ceremonieboeken en dergelijke met zorg herzien, daarin schrappen wat verouderd is en ze aanpassen aan de documenten van dit heilig Concilie.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Zij, die moeten meewerken aan de aanpassing en vernieuwing
4
Ordo Cisterciensium Reformatorum ->=geentekst=
Een afdoende vernieuwing en een juiste aanpassing is alleen maar mogelijk door de medewerking van alle leden van het instituut.
Maar het vaststellen van de normen voor aanpassing en vernieuwing, het uitvaardigen van wetten tot dit doel en het bepalen van een behoorlijke en verstandige overgangsperiode, dit alles is voorbehouden aan de bevoegde overheid, vooral aan de generale kapittels, behoudens, waar nodig, de goedkeuring van de heilige Stoel of van de plaatselijke Ordinarissen overeenkomstig de normen van het recht. Van hun kant moeten de oversten in zaken, die op heel het instituut betrekking hebben, op een geschikte wijze het advies inwinnen van de leden en hun mening horen.
Voor de aanpassing en vernieuwing van de kloosters van monialen kan men ook de wensen horen en de adviezen inwinnen van de bijeenkomsten van de Federaties of van andere wettig bijeengeroepen vergaderingen.
Allen echter moeten voor ogen houden, dat men voor een vernieuwing meer moet verwachten van een nauwgezette onderhouding van de regel en de constituties dan van een veelheid van wetten.
Maar het vaststellen van de normen voor aanpassing en vernieuwing, het uitvaardigen van wetten tot dit doel en het bepalen van een behoorlijke en verstandige overgangsperiode, dit alles is voorbehouden aan de bevoegde overheid, vooral aan de generale kapittels, behoudens, waar nodig, de goedkeuring van de heilige Stoel of van de plaatselijke Ordinarissen overeenkomstig de normen van het recht. Van hun kant moeten de oversten in zaken, die op heel het instituut betrekking hebben, op een geschikte wijze het advies inwinnen van de leden en hun mening horen.
Voor de aanpassing en vernieuwing van de kloosters van monialen kan men ook de wensen horen en de adviezen inwinnen van de bijeenkomsten van de Federaties of van andere wettig bijeengeroepen vergaderingen.
Allen echter moeten voor ogen houden, dat men voor een vernieuwing meer moet verwachten van een nauwgezette onderhouding van de regel en de constituties dan van een veelheid van wetten.
Referenties naar alinea 4: 2
Mutuae relationes ->=geentekst=Ordo Cisterciensium Reformatorum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 5 Elementen, die aan alle vormen van het religieuze leven gemeenschappelijk zijn
5
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
De leden van elk instituut moeten er vóór alles aan denken, dat zij, door het aanvaarden van de evangelische raden, gehoor hebben gegeven aan de roepstem van God, zodat zij enkel voor God leven, niet alleen doordat zij dood zijn voor de zonde, (Rom. 6, 11) [[b:Rom. 6, 11]] maar ook door hun verzaken aan de wereld. Want zij hebben heel hun leven in dienst gesteld van Hem, en dit betekent een speciale toewijding, die haar diepste wortels heeft in de toewijding van het doopsel en daarvan een meer volmaakte uitdrukking vormt.
En omdat hun offer van zichzelf door de Kerk is aanvaard, moeten zij zich ook aan de dienst van de Kerk gebonden weten.
Deze dienende overgave aan God moet voor hen een krachtige stimulans zijn om de deugden te beoefenen, vooral de nederigheid en de gehoorzaamheid, de sterkte en de kuisheid, waardoor zij deelachtig worden aan de ontlediging (Fil. 2, 7-8) [[b:Fil. 2, 7-8]] van Christus en aan zijn leven in de Geest. (Rom. 8, 1-13) [[b:Rom. 8, 1-13]]
De religieuzen, die alles prijsgeven om wille van Christus, (Mc. 10, 28) [[b:Mc. 10, 28]] moeten derhalve, trouw aan hun geloften, Hem als het enig noodzakelijke (Lc. 10, 42) [[b:Lc. 10, 42]] volgen, (Mt. 19, 21) [[b:Mt. 19, 21]] luisteren naar zijn woorden (Lc. 10, 39) [[b:Lc. 10, 39]] en zorg hebben voor zijn zaak. (1 Kor. 7, 32) [[b:1 Kor. 7, 32]]
De leden van elk instituut moeten dus God bovenal en Hem alleen zoeken, en de beschouwing, waardoor zij Hem met geest en hart trachten aan te hangen, verbinden met de liefde voor het apostolaat, waardoor zij ernaar streven, deel te nemen aan het verlossingswerk en het koninkrijk van God uit te breiden.
En omdat hun offer van zichzelf door de Kerk is aanvaard, moeten zij zich ook aan de dienst van de Kerk gebonden weten.
Deze dienende overgave aan God moet voor hen een krachtige stimulans zijn om de deugden te beoefenen, vooral de nederigheid en de gehoorzaamheid, de sterkte en de kuisheid, waardoor zij deelachtig worden aan de ontlediging (Fil. 2, 7-8) [[b:Fil. 2, 7-8]] van Christus en aan zijn leven in de Geest. (Rom. 8, 1-13) [[b:Rom. 8, 1-13]]
De religieuzen, die alles prijsgeven om wille van Christus, (Mc. 10, 28) [[b:Mc. 10, 28]] moeten derhalve, trouw aan hun geloften, Hem als het enig noodzakelijke (Lc. 10, 42) [[b:Lc. 10, 42]] volgen, (Mt. 19, 21) [[b:Mt. 19, 21]] luisteren naar zijn woorden (Lc. 10, 39) [[b:Lc. 10, 39]] en zorg hebben voor zijn zaak. (1 Kor. 7, 32) [[b:1 Kor. 7, 32]]
De leden van elk instituut moeten dus God bovenal en Hem alleen zoeken, en de beschouwing, waardoor zij Hem met geest en hart trachten aan te hangen, verbinden met de liefde voor het apostolaat, waardoor zij ernaar streven, deel te nemen aan het verlossingswerk en het koninkrijk van God uit te breiden.
Referenties naar alinea 5: 7
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Iuvenescit Ecclesia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 6 Het geestelijk leven op de eerste plaats
6
Mutuae relationes ->=geentekst=
Verbum Domini ->=geentekst=
Zij, die zich verplichten tot de evangelische raden, moeten vóór alles God, die ons het eerst heeft liefgehad, (1 Joh. 4, 10) [[b:1 Joh. 4, 10]] zoeken en beminnen en in alle omstandigheden het leven, verborgen met Christus in God (Kol. 3,3) [[b:Kol. 3,3]], trachten te cultiveren; hierin immers vinden zij de bron en de prikkel voor de naastenliefde, tot heil van de wereld en tot opbouw van de Kerk. Deze liefde geeft bezieling en oriëntering ook aan de beleving zelf van de evangelische raden.
Daarom moeten de leden van de religieuze instellingen de geest van gebed en het gebed zelf met voortdurende zorg ontwikkelen en daarvoor putten uit de authentieke bronnen van de christelijke spiritualiteit. Op de eerste plaats moeten zij dagelijks de heilige Schrift ter hand nemen om uit de lezing en de overweging daarvan "de alles overtreffende kennis van Jezus Christus" (Fil. 3, 8) [b:Fil. 3, 8] op te doen. Zij moeten de heilige Liturgie, vooral het hoogheilig mysterie van de Eucharistie, vieren met de juiste innerlijke en uiterlijke houding volgens de geest van de Kerk, en hun geestelijk leven voeden aan deze rijke bron. Zo gesterkt aan de tafel van de goddelijke wet en van het heilig altaar, zullen zij de ledematen van Christus broederlijk liefhebben, jegens de herders een kinderlijke eerbied en genegenheid koesteren, steeds intenser leven en meevoelen met de Kerk en zich volledig in dienst stellen van haar zending.
Daarom moeten de leden van de religieuze instellingen de geest van gebed en het gebed zelf met voortdurende zorg ontwikkelen en daarvoor putten uit de authentieke bronnen van de christelijke spiritualiteit. Op de eerste plaats moeten zij dagelijks de heilige Schrift ter hand nemen om uit de lezing en de overweging daarvan "de alles overtreffende kennis van Jezus Christus" (Fil. 3, 8) [b:Fil. 3, 8] op te doen. Zij moeten de heilige Liturgie, vooral het hoogheilig mysterie van de Eucharistie, vieren met de juiste innerlijke en uiterlijke houding volgens de geest van de Kerk, en hun geestelijk leven voeden aan deze rijke bron. Zo gesterkt aan de tafel van de goddelijke wet en van het heilig altaar, zullen zij de ledematen van Christus broederlijk liefhebben, jegens de herders een kinderlijke eerbied en genegenheid koesteren, steeds intenser leven en meevoelen met de Kerk en zich volledig in dienst stellen van haar zending.
Referenties naar alinea 6: 3
Vita Consecrata ->=geentekst=Mutuae relationes ->=geentekst=
Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 7 De zuiver contemplatieve instituten
7
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
Hoe groot ook de behoefte moge zijn aan het actief apostolaat, toch blijven de zuiver contemplatieve instituten, wier leden, in eenzaamheid en stilzwijgen, in voortdurend gebed en blijmoedige boetedoening voor God alleen leven, altijd een eervolle plaats innemen in Christus' mystieke Lichaam, waarin "niet alle ledematen dezelfde taak hebben" (Rom. 12, 4) [b:Rom. 12, 4]. Want zij brengen aan God een voortreffelijk offer van lof en geven door overvloedige vruchten van heiligheid luister aan het volk Gods, dat zij aanmoedigen door hun voorbeeld en waaraan zij wasdom schenken door een verborgen apostolische vruchtbaarheid. Zo vormen zij een sieraad voor de Kerk en zijn zij een bron van hemelse genaden. Toch moet hun levenswijze aan de hand van de genoemde beginselen en criteria van aanpassing en vernieuwing worden herzien, met volledig behoud evenwel van hun afzondering van de wereld en van de eigen oefeningen van het contemplatieve leven.
Referenties naar alinea 7: 11
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 8 De instituten, die zich wijden aan het apostolaat
8
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Er bestaan in de Kerk zeer vele instituten, zowel clericale als lekeninstituten, die verschillende vormen van apostolaat beoefenen. Zij hebben, naar de bijzondere genade, die elk van hen is geschonken, een verscheidenheid van gaven: de gave van dienstbetoon, de gave van onderricht, de gave van het opwekkende woord, de gave van uitdelen met eenvoud, de gave van barmhartigheid met blijmoedigheid. (Rom. 12, 5-8) [[b:Rom. 12, 5-8]] "Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest". (1 Kor. 12, 4) [b:1 Kor. 12, 4]
In deze instituten behoort tot het wezen zelf van het religieuze leven een apostolische en heilzame activiteit, als een heilig ministerie en als een specifiek werk van naastenliefde, dat hun door de Kerk is toevertrouwd en dat zij in haar naam moeten verrichten. Daarom moet geheel het religieuze leven van de leden doortrokken zijn van een apostolische geest en moet heel hun apostolische activiteit bezield zijn met een religieuze geest. Willen dus de leden vóór alles beantwoorden aan hun roeping om Christus te volgen en Christus zelf in zijn ledematen te dienen, dan moet hun apostolische arbeid voortkomen uit hun innige vereniging met Hem. Hierdoor wordt de liefde tot God en de naaste versterkt.
Bijgevolg moeten die instituten hun discipline en hun gebruiken op een verstandige wijze aanpassen aan de vereisten van hun apostolaat. Maar omdat het religieuze leven, dat gewijd is aan het apostolaat, velerlei vormen heeft, moet de aanpassing en vernieuwing ervan afgestemd zijn op deze verscheidenheid en moet in de verschillende instituten het leven van de religieuzen in dienst van Christus gesteund worden door speciale middelen, die bij hen passen.
In deze instituten behoort tot het wezen zelf van het religieuze leven een apostolische en heilzame activiteit, als een heilig ministerie en als een specifiek werk van naastenliefde, dat hun door de Kerk is toevertrouwd en dat zij in haar naam moeten verrichten. Daarom moet geheel het religieuze leven van de leden doortrokken zijn van een apostolische geest en moet heel hun apostolische activiteit bezield zijn met een religieuze geest. Willen dus de leden vóór alles beantwoorden aan hun roeping om Christus te volgen en Christus zelf in zijn ledematen te dienen, dan moet hun apostolische arbeid voortkomen uit hun innige vereniging met Hem. Hierdoor wordt de liefde tot God en de naaste versterkt.
Bijgevolg moeten die instituten hun discipline en hun gebruiken op een verstandige wijze aanpassen aan de vereisten van hun apostolaat. Maar omdat het religieuze leven, dat gewijd is aan het apostolaat, velerlei vormen heeft, moet de aanpassing en vernieuwing ervan afgestemd zijn op deze verscheidenheid en moet in de verschillende instituten het leven van de religieuzen in dienst van Christus gesteund worden door speciale middelen, die bij hen passen.
Referenties naar alinea 8: 5
Apostolicam Actuositatem ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 9 Het behoud van het monastieke en conventuele leven
9
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
Het instituut van het monastieke leven, dat in de loop van de eeuwen zich zo grote verdiensten heeft verworven voor Kerk en maatschappij, moet nauwgezet in stand worden gehouden en steeds meer zijn oorspronkelijke geest doen uitkomen zowel in het Oosten als in het Westen. De voornaamste taak van de monniken bestaat in de nederige en toch zo ver heven dienst van de goddelijke Majesteit binnen de kloostermuren, zowel wanneer zij zich in een leven van afzondering volledig wijden aan de goddelijke eredienst als wanneer zij op wettige wijze zich belasten met bepaalde werken van apostolaat of christelijke caritas. Met behoud dus van het karakter van hun eigen instituut, moeten zij hun oude tradities van weldadigheid vernieuwen en ze zó aan de noden van de moderne mens aanpassen, dat de kloosters levende centra worden van stichting voor het christenvolk.
Insgelijks moeten de religieuze instituten, die krachtens hun regel of stichting het apostolaatleven nauw verbinden met het koorgebed en de monastieke observantie, hun levenswijze harmonisch in overeenstemming brengen met de eisen van hun apostolaat, en wel zó, dat zij hun levenspatroon trouw bewaren, omdat het van zo groot nut is voor de Kerk.
Insgelijks moeten de religieuze instituten, die krachtens hun regel of stichting het apostolaatleven nauw verbinden met het koorgebed en de monastieke observantie, hun levenswijze harmonisch in overeenstemming brengen met de eisen van hun apostolaat, en wel zó, dat zij hun levenspatroon trouw bewaren, omdat het van zo groot nut is voor de Kerk.
Referenties naar alinea 9: 3
Mutuae relationes ->=geentekst=Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Cor Orans ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 10 Het laÏcale religieuze leven
10
Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Het laïcale religieuze leven, voor mannen zowel als vrouwen, vormt een in zich complete staat van beleving der evangelische raden. Het heilig Concilie heeft voor dit leven, dat door onderricht aan de jeugd, door ziekenverpleging en door andere diensten zulk een grote steun betekent voor de pastorale taak van de Kerk, een hoge waardering; daarom wil het deze religieuzen bevestigen in hun roeping en spoort het hen aan om hun leven aan te passen aan de moderne noden.
Het heilig Concilie verklaart, dat er geen bezwaar bestaat om in religieuze instituten van Broeders, krachtens een besluit van een algemeen kapittel, enkele leden tot priester te laten wijden voor de priesterlijke functies in hun huizen, met behoud evenwel van het lekenkarakter van deze instituten.
Het heilig Concilie verklaart, dat er geen bezwaar bestaat om in religieuze instituten van Broeders, krachtens een besluit van een algemeen kapittel, enkele leden tot priester te laten wijden voor de priesterlijke functies in hun huizen, met behoud evenwel van het lekenkarakter van deze instituten.
Referenties naar alinea 10: 3
Vita Consecrata ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 11 De seculiere instituten
11
Mutuae relationes ->=geentekst=
De seculiere instituten, ofschoon geen eigenlijke kloosterinstellingen, hebben toch een echte en volledige verplichting tot beleving van de evangelische raden in de wereld, een verplichting die door de Kerk is erkend. Deze verplichting geeft aan de mannen en vrouwen, leken en geestelijken, die in de wereld blijven leven, een bijzondere wijding. Bijgevolg is het hun plicht om zich vóór alles aan God weg te schenken in volmaakte liefde en moeten hun instituten hun eigen en specifiek karakter, namelijk hun seculier karakter, bewaren om in de wereld en als het ware vanuit de wereld het apostolaat, waarvoor ze zijn ingesteld, doeltreffend en overal te kunnen uitoefenen.
Zij dienen echter goed voor ogen te houden, dat zij deze grootse taak dan alleen goed kunnen vervullen, als hun leden een degelijke vorming krijgen op geestelijk en menselijk vlak om werkelijk een zuurdeeg te kunnen zijn in de wereld voor de versterking en de groei van het Lichaam van Christus. De oversten zullen dus ernstig zorg dragen voor een goede, vooral geestelijke vorming van de leden, en voor de verdere uitbouw van deze vorming.
Zij dienen echter goed voor ogen te houden, dat zij deze grootse taak dan alleen goed kunnen vervullen, als hun leden een degelijke vorming krijgen op geestelijk en menselijk vlak om werkelijk een zuurdeeg te kunnen zijn in de wereld voor de versterking en de groei van het Lichaam van Christus. De oversten zullen dus ernstig zorg dragen voor een goede, vooral geestelijke vorming van de leden, en voor de verdere uitbouw van deze vorming.
Referenties naar alinea 11: 2
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Mutuae relationes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 12 De kuisheid
12
Familiaris Consortio ->=geentekst=
Familiaris Consortio ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Sacerdotalis Caelibatus ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
"Sensus Fidei" in the life of the Church ->=geentekst=
De kuisheid "om wille van het Rijk der hemelen" (Mt. 19, 12) [b:Mt. 19, 12], waartoe de religieuzen zich verplichten, moet beschouwd worden als een buitengewoon grote genadegave. Ze maakt op bijzondere wijze het hart van de mens vrij (1 Kor. 7, 32-35) [[b:1 Kor. 7, 32-35]], zodat het meer vervuld kan worden van liefde voor God en voor alle mensen, en daardoor is ze een bijzonder teken van hemelse gunsten en een uitstekend middel voor de religieuzen om zich blijmoedig te wijden aan de dienst van God en aan werken van apostolaat. Zo maken zij voor alle gelovigen iets zichtbaar van die wonderbare vereniging, welke door God in het leven is geroepen en die volledig openbaar zal worden in de toekomstige wereld, de vereniging, waardoor Christus de enige bruidegom is van de Kerk.
Willen echter de religieuzen de verplichting van hun professie trouw nakomen, dan moeten zij geloven aan de woorden van de Heer en, vertrouwend op Gods hulp, zich versterven en hun zinnen bewaken, zonder te steunen op eigen krachten. Ook mogen zij de natuurlijke middelen voor een psychische en lichamelijke gezondheid niet verwaarlozen. Dan zullen zij zich niet van de wijs laten brengen door valse theorieën, die de volmaakte onthouding voorstellen als iets onmogelijks of als schadelijk voor de ontplooiing van de mens, en zullen zij als door een geestelijk instinct alles vermijden, wat de kuisheid in gevaar kan brengen. Laten bovendien allen, vooral de oversten, er aan denken, dat de kuisheid gemakkelijker bewaard blijft, wanneer er onder de leden in het gemeenschappelijk leven een echte broederlijke liefde heerst.
Omdat de beoefening van de volmaakte onthouding de diepste neigingen van de menselijke natuur raakt, mogen de kandidaten slechts tot afleggen van de gelofte van kuisheid overgaan en hiertoe slechts worden toegelaten na een werkelijk afdoend onderzoek en met de nodige psychologische en affectieve rijpheid. Zij moeten niet alleen gewezen worden op de gevaren voor de kuisheid, maar zij dienen tevens zo gevormd te worden, dat zij het aan God gewijde celibaat aanvaarden ook met het oog op een goede ontwikkeling van hun gehele persoonlijkheid.
Willen echter de religieuzen de verplichting van hun professie trouw nakomen, dan moeten zij geloven aan de woorden van de Heer en, vertrouwend op Gods hulp, zich versterven en hun zinnen bewaken, zonder te steunen op eigen krachten. Ook mogen zij de natuurlijke middelen voor een psychische en lichamelijke gezondheid niet verwaarlozen. Dan zullen zij zich niet van de wijs laten brengen door valse theorieën, die de volmaakte onthouding voorstellen als iets onmogelijks of als schadelijk voor de ontplooiing van de mens, en zullen zij als door een geestelijk instinct alles vermijden, wat de kuisheid in gevaar kan brengen. Laten bovendien allen, vooral de oversten, er aan denken, dat de kuisheid gemakkelijker bewaard blijft, wanneer er onder de leden in het gemeenschappelijk leven een echte broederlijke liefde heerst.
Omdat de beoefening van de volmaakte onthouding de diepste neigingen van de menselijke natuur raakt, mogen de kandidaten slechts tot afleggen van de gelofte van kuisheid overgaan en hiertoe slechts worden toegelaten na een werkelijk afdoend onderzoek en met de nodige psychologische en affectieve rijpheid. Zij moeten niet alleen gewezen worden op de gevaren voor de kuisheid, maar zij dienen tevens zo gevormd te worden, dat zij het aan God gewijde celibaat aanvaarden ook met het oog op een goede ontwikkeling van hun gehele persoonlijkheid.
Referenties naar alinea 12: 8
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Familiaris Consortio ->=geentekst=
Familiaris Consortio ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Vita Consecrata ->=geentekst=
Sacerdotalis Caelibatus ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
"Sensus Fidei" in the life of the Church ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 13 De armoede
13
Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
De vrijwillige armoede, die vooral tegenwoordig als teken van het volgen van Christus hoog in ere staat, moet door de religieuzen nauwgezet worden onder. houden en men moet er, zo nodig, nieuwe vormen voor zoeken. Door haar wordt men deelachtig aan de armoede van Christus, die om onzentwille arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede. (2 Kor. 8, 9; Mt. 8, 20) [[b:2 Kor. 8, 9; Mt. 8, 20]]
Religieuze armoede wil echter niet alleen zeggen, dat men in het gebruik van de goederen afhankelijk is van de oversten, maar dat de leden ook werkelijk en naar de geest arm zijn, als mensen, die een schat in de hemel bezitten. (Mt. 6, 20) [[b:Mt. 6, 20]]
Zij moeten zich, ieder in zijn functie, onderworpen weten aan de algemene wet van de arbeid, en terwijl zij zo zich het nodige verschaffen voor hun levensonderhoud en hun werken, zullen zij alle overdreven bezorgdheid opzij zetten en zich aan de Voorzienigheid van de hemelse Vader toevertrouwen. (Mt. 6, 25) [[b:Mt. 6, 25]]
De religieuze congregaties kunnen in hun constituties aan de leden verlof geven, afstand te doen van wat zij door erfenis hebben verkregen of zullen verkrijgen.
De instituten zelf zullen er naar streven om, rekening houdend met het milieu, ook als het ware een collectief getuigenis af te leggen van armoede; en graag zullen zij uit hun eigen goederen iets afstaan voor andere noden van de Kerk en voor het onderhoud van de armen, voor wie alle religieuzen een oprechte liefde zullen koesteren in het hart van Christus. (Mt. 19, 21; Mt. 25, 34-46; Jac. 2, 15-16; 1 Joh. 3, 17) [[b:Mt. 19, 21; Mt. 25, 34-46; Jac. 2, 15-16; 1 Joh. 3, 17]] De provincies en de huizen van de instituten moeten de stoffelijke goederen met elkaar delen, en de beter gesitueerde zullen de behoeftige bijstaan.
Ofschoon de instituten, met inachtneming van de regels en constituties, het recht hebben op het bezit van hetgeen nodig is voor hun levensonderhoud en hun werk, moeten zij toch alle schijn van luxe, van overdreven gewinzucht en van rijkdom vermijden.
Religieuze armoede wil echter niet alleen zeggen, dat men in het gebruik van de goederen afhankelijk is van de oversten, maar dat de leden ook werkelijk en naar de geest arm zijn, als mensen, die een schat in de hemel bezitten. (Mt. 6, 20) [[b:Mt. 6, 20]]
Zij moeten zich, ieder in zijn functie, onderworpen weten aan de algemene wet van de arbeid, en terwijl zij zo zich het nodige verschaffen voor hun levensonderhoud en hun werken, zullen zij alle overdreven bezorgdheid opzij zetten en zich aan de Voorzienigheid van de hemelse Vader toevertrouwen. (Mt. 6, 25) [[b:Mt. 6, 25]]
De religieuze congregaties kunnen in hun constituties aan de leden verlof geven, afstand te doen van wat zij door erfenis hebben verkregen of zullen verkrijgen.
De instituten zelf zullen er naar streven om, rekening houdend met het milieu, ook als het ware een collectief getuigenis af te leggen van armoede; en graag zullen zij uit hun eigen goederen iets afstaan voor andere noden van de Kerk en voor het onderhoud van de armen, voor wie alle religieuzen een oprechte liefde zullen koesteren in het hart van Christus. (Mt. 19, 21; Mt. 25, 34-46; Jac. 2, 15-16; 1 Joh. 3, 17) [[b:Mt. 19, 21; Mt. 25, 34-46; Jac. 2, 15-16; 1 Joh. 3, 17]] De provincies en de huizen van de instituten moeten de stoffelijke goederen met elkaar delen, en de beter gesitueerde zullen de behoeftige bijstaan.
Ofschoon de instituten, met inachtneming van de regels en constituties, het recht hebben op het bezit van hetgeen nodig is voor hun levensonderhoud en hun werk, moeten zij toch alle schijn van luxe, van overdreven gewinzucht en van rijkdom vermijden.
Referenties naar alinea 13: 3
Vita Consecrata ->=geentekst=Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 14 De gehoorzaamheid
14
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Ordo Cisterciensium Reformatorum ->=geentekst=
Door de gelofte van gehoorzaamheid geven de religieuzen hun eigen wil volledig over aan God, als een offer van zichzelf, waardoor zij zich duurzamer en zekerder verenigen met de goddelijke heilswil. Naar het voorbeeld van Jezus Christus, die gekomen is om de wil van de Vader te doen, (Joh. 4, 34; Joh. 5, 30; Hebr. 10, 7; Ps. 39, 9) [[b:Joh. 4, 34; Joh. 5, 30; Hebr. 10, 7; Ps. 39, 9]] en die "het bestaan van een dienstknecht op zich heeft genomen", (Fil. 2, 7) [b:Fil. 2, 7] en door zijn lijden gehoorzaamheid heeft geleerd, (Hebr. 5, 8) [[b:Hebr. 5, 8]] onderwerpen de religieuzen zich, onder de stuwing van de Heilige Geest, in geloof aan hun oversten, als zijnde Gods plaatsbekleders, en laten zij zich door hen leiden tot dienstbetoon aan al hun broeders in Christus, zoals Christus zelf uit gehoorzaamheid aan de Vader zich tot de dienaar van zijn broeders heeft gemaakt en zijn leven gegeven heeft als losprijs voor velen. (Mt. 20, 28; Joh. 10, 14-18) [[b:Mt. 20, 28; Joh. 10, 14-18]] Zo worden zij nauwer verbonden aan de dienst van de Kerk en streven zij naar de gehele omvang van de volheid van de Christus. (Ef. 4, 13) [[b:Ef. 4, 13]]
De religieuzen moeten dus, in een geest van geloof en van liefde jegens Gods wil, aan hun oversten nederig gehoorzamen overeenkomstig de regels en constituties, en alle krachten van verstand en wil, al de gaven van natuur en genade inzetten om de bevelen uit te voeren en de taken te vervullen, die hun zijn toevertrouwd, in de vaste overtuiging, dat zij werken aan de opbouw van het Lichaam van Christus volgens het plan van God. Op deze wijze doet de religieuze gehoorzaamheid geen afbreuk aan de waardigheid van de menselijke persoon, integendeel, ze voert haar tot rijpheid doordat zij de vrijheid van de kinderen Gods verruimt.
De oversten echter, die eens rekenschap moeten afleggen (Hebr. 13, 17) [[b:Hebr. 13, 17]] over de hun toevertrouwde zielen, moeten bij de uitoefening van hun ambt openstaan voor de wil van God en in een geest van dienstbaarheid jegens hun broeders hun gezag zo uitoefenen, dat zij de liefde tot uitdrukking brengen, waarmee God hen liefheeft. Zij moeten hun onderhorigen besturen als kinderen Gods en met eerbied voor de menselijke persoon en hen trachten te vormen tot een vrijwillige onderwerping. Zij zullen hun daarom in het bijzonder de verschuldigde vrijheid laten met betrekking tot het Sacrament van Boetvaardigheid en de keuze van een zielbestuurder. Zij zullen de leden er toe brengen om door een actieve en verantwoordelijke gehoorzaamheid mee te werken aan het vervullen van hun taken en het nemen van initiatieven. De oversten zullen dus hun onderhorigen graag te woord staan en hun gemeenschappelijk werken voor het heil van het Instituut en van de Kerk stimuleren, maar daarbij zullen zij toch hun gezag handhaven om te beslissen en te bevelen, wat te doen staat.
De kapittels en de raden zullen de hun toevertrouwde taak bij het bestuur met getrouwheid vervullen en, elk op zijn manier, de interesse en de zorg van alle leden voor het welzijn van heel de communiteit tot uitdrukking brengen.
De religieuzen moeten dus, in een geest van geloof en van liefde jegens Gods wil, aan hun oversten nederig gehoorzamen overeenkomstig de regels en constituties, en alle krachten van verstand en wil, al de gaven van natuur en genade inzetten om de bevelen uit te voeren en de taken te vervullen, die hun zijn toevertrouwd, in de vaste overtuiging, dat zij werken aan de opbouw van het Lichaam van Christus volgens het plan van God. Op deze wijze doet de religieuze gehoorzaamheid geen afbreuk aan de waardigheid van de menselijke persoon, integendeel, ze voert haar tot rijpheid doordat zij de vrijheid van de kinderen Gods verruimt.
De oversten echter, die eens rekenschap moeten afleggen (Hebr. 13, 17) [[b:Hebr. 13, 17]] over de hun toevertrouwde zielen, moeten bij de uitoefening van hun ambt openstaan voor de wil van God en in een geest van dienstbaarheid jegens hun broeders hun gezag zo uitoefenen, dat zij de liefde tot uitdrukking brengen, waarmee God hen liefheeft. Zij moeten hun onderhorigen besturen als kinderen Gods en met eerbied voor de menselijke persoon en hen trachten te vormen tot een vrijwillige onderwerping. Zij zullen hun daarom in het bijzonder de verschuldigde vrijheid laten met betrekking tot het Sacrament van Boetvaardigheid en de keuze van een zielbestuurder. Zij zullen de leden er toe brengen om door een actieve en verantwoordelijke gehoorzaamheid mee te werken aan het vervullen van hun taken en het nemen van initiatieven. De oversten zullen dus hun onderhorigen graag te woord staan en hun gemeenschappelijk werken voor het heil van het Instituut en van de Kerk stimuleren, maar daarbij zullen zij toch hun gezag handhaven om te beslissen en te bevelen, wat te doen staat.
De kapittels en de raden zullen de hun toevertrouwde taak bij het bestuur met getrouwheid vervullen en, elk op zijn manier, de interesse en de zorg van alle leden voor het welzijn van heel de communiteit tot uitdrukking brengen.
Referenties naar alinea 14: 9
Vita Consecrata ->=geentekst=Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Mutuae relationes ->=geentekst=
Paenitemini ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Ordo Cisterciensium Reformatorum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 15 Het gemeenschappelijk leven
15
Vita Consecrata ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Aan de Godgewijden ->=geentekst=
Het gemeenschappelijk leven moet naar het voorbeeld van de jonge Kerk, waar de menigte van gelovigen één was van hart en één van ziel (Hand. 4, 32) [[b:Hand. 4, 32]], zich kenmerken door volharding in het gebed en in de eenheid van eenzelfde geest, (Hand. 2, 42) [[b:Hand. 2, 42]] en het moet gevoed worden door de leer van het Evangelie, de heilige Liturgie en vooral door de viering van de Eucharistie. Als ledematen van Christus moeten de religieuzen in een broederlijk samenleven elkaar trachten te overtreffen in eerbetoon (Rom. 12, 10) [[b:Rom. 12, 10]] en elkanders lasten dragen. (Gal. 6, 2) [[b:Gal. 6, 2]] Waar immers de liefde Gods is uitgestort in de harten door de Heilige Geest, (Rom. 5, 5) [[b:Rom. 5, 5]] daar zal de communiteit als een echt gezin, verenigd in de naam van de Heer, de vreugde genieten van zijn tegenwoordigheid. (Mt.18, 20) [[b:Mt.18, 20]] De liefde vervult de gehele wet, (Rom. 13, 10) [[b:Rom. 13, 10]] ze is de band der volmaaktheid (Kol. 3, 14) [[b:Kol. 3, 14]] en door haar weten wij ons overgegaan van de dood naar het leven. (1 Joh. 3, 14) [[b:1 Joh. 3, 14]] Ja, de eenheid onder de broeders is een duidelijk teken, dat de Heer is gekomen (Joh. 13, 35; Joh. 17, 21) [[b:Joh. 13, 35; Joh. 17, 21]]; en een grote apostolische bezieling is de vrucht ervan.
Om de band van broederlijkheid onder de leden nog hechter te maken moet men hen, die conversen of coadjutoren genoemd worden of met een andere naam worden aangeduid, nauw betrekken bij het leven en de werkzaamheden van de communiteit. In vrouwelijke instituten moet men trachten te komen tot één enkele categorie van zusters, tenzij de omstandigheden werkelijk anders vereisen. In dit laatste geval mag slechts dat onderscheid van personen gehandhaafd worden, dat nodig is op grond van het verschil in werkzaamheden, waartoe de zusters hetzij door een bijzondere roeping Gods, hetzij door speciale geschiktheid worden bestemd.
Wat betreft de kloosters en instituten van mannen, die geen uitsluitend lekenkarakter hebben, deze kunnen overeenkomstig hun eigen aard en volgens de constituties geestelijken en leken aannemen op gelijke voet en met gelijke rechten en plichten, met uitzondering van die, welke voortvloeien uit de heilige wijdingen.
Om de band van broederlijkheid onder de leden nog hechter te maken moet men hen, die conversen of coadjutoren genoemd worden of met een andere naam worden aangeduid, nauw betrekken bij het leven en de werkzaamheden van de communiteit. In vrouwelijke instituten moet men trachten te komen tot één enkele categorie van zusters, tenzij de omstandigheden werkelijk anders vereisen. In dit laatste geval mag slechts dat onderscheid van personen gehandhaafd worden, dat nodig is op grond van het verschil in werkzaamheden, waartoe de zusters hetzij door een bijzondere roeping Gods, hetzij door speciale geschiktheid worden bestemd.
Wat betreft de kloosters en instituten van mannen, die geen uitsluitend lekenkarakter hebben, deze kunnen overeenkomstig hun eigen aard en volgens de constituties geestelijken en leken aannemen op gelijke voet en met gelijke rechten en plichten, met uitzondering van die, welke voortvloeien uit de heilige wijdingen.
Referenties naar alinea 15: 5
Vita Consecrata ->=geentekst=Vita Consecrata ->=geentekst=
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Redemptionis Donum ->=geentekst=
Aan de Godgewijden ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 16 De clausuur van de monialen
16
De pauselijke clausuur voor de zuiver contemplatieve monialen moet van kracht blijven, maar ze moet overeenkomstig de omstandigheden van tijd en plaats worden aangepast, waarbij verouderde gebruiken moeten worden afgeschaft, daarbij rekening houdend met de wensen van de kloosters zelf.
De andere monialen, die zich krachtens haar stichting wijden aan uiterlijke apostolaatwerken, zullen, om haar apostolaatstaken beter te kunnen vervullen, geen pauselijke clausuur meer hebben, met behoud evenwel van de clausuur, die in haar constituties is voorgeschreven.
De andere monialen, die zich krachtens haar stichting wijden aan uiterlijke apostolaatwerken, zullen, om haar apostolaatstaken beter te kunnen vervullen, geen pauselijke clausuur meer hebben, met behoud evenwel van de clausuur, die in haar constituties is voorgeschreven.
Referenties naar alinea 16: 1
Vita Consecrata ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 17 Het religieuze kleed
17
Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Het religieuze kleed, als teken van toewijding aan God, moet eenvoudig zijn en modest, armoedig en tevens net; het moet bovendien voldoen aan de eisen van de hygiëne en aangepast zijn aan de omstandigheden van tijd en plaats en aan de behoeften van het apostolaat. De religieuze kleding, zowel van mannen als vrouwen, die niet met deze normen in overeenstemming is, moet gemoderniseerd worden.
Referenties naar alinea 17: 2
Vita Consecrata ->=geentekst=Evangelica Testificatio ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 18 De vorming van de religieuzen
18
Mutuae relationes ->=geentekst=
De aanpassing en vernieuwing van de instituten hangt allereerst af van de vorming der leden. Daarom mogen de religieuzen, die geen clerici zijn, en de vrouwelijke religieuzen niet aanstonds na het noviciaat bestemd worden voor werken van apostolaat, maar zal hun vorming op religieus en apostolisch gebied, op doctrinair en technisch terrein worden voortgezet in daartoe goed ingerichte huizen, waarbij zij ook de gewenste diploma's moeten behalen.
Om te voorkomen, dat de aanpassing van het religieuze leven aan de eisen van onze tijd iets louter uiterlijks wordt en dat zij, die zich krachtens het doel van hun stichting aan het uitwendig apostolaat wijden, niet berekend zouden zijn voor hun taak, moeten de leden, ieder overeenkomstig zijn intellectuele begaafdheid en zijn persoonlijke aanleg, behoorlijk worden onderricht omtrent de heersende gewoonten en mentaliteit in het moderne sociale leven. Bij deze vorming moeten alle elementen harmonisch worden samengebundeld, zodat ze bijdraagt tot de eenheid van het leven van de religieuzen.
Heel hun leven lang moeten de religieuzen blijven streven naar de vervolmaking van deze vorming op geestelijk, doctrinair en technisch gebied en de oversten zullen hun zoveel mogelijk daarvoor de gelegenheid, de middelen en de tijd geven.
Het behoort ook tot de taak van de oversten er voor te zorgen, dat de Directeuren, Magisters en Professoren met de grootste zorg gekozen worden en terdege op hun ambt worden voorbereid.
Om te voorkomen, dat de aanpassing van het religieuze leven aan de eisen van onze tijd iets louter uiterlijks wordt en dat zij, die zich krachtens het doel van hun stichting aan het uitwendig apostolaat wijden, niet berekend zouden zijn voor hun taak, moeten de leden, ieder overeenkomstig zijn intellectuele begaafdheid en zijn persoonlijke aanleg, behoorlijk worden onderricht omtrent de heersende gewoonten en mentaliteit in het moderne sociale leven. Bij deze vorming moeten alle elementen harmonisch worden samengebundeld, zodat ze bijdraagt tot de eenheid van het leven van de religieuzen.
Heel hun leven lang moeten de religieuzen blijven streven naar de vervolmaking van deze vorming op geestelijk, doctrinair en technisch gebied en de oversten zullen hun zoveel mogelijk daarvoor de gelegenheid, de middelen en de tijd geven.
Het behoort ook tot de taak van de oversten er voor te zorgen, dat de Directeuren, Magisters en Professoren met de grootste zorg gekozen worden en terdege op hun ambt worden voorbereid.
Referenties naar alinea 18: 2
Mutuae relationes ->=geentekst=Mutuae relationes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 19 De stichting van nieuwe instituten
19
Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Authenticum Charismatis ->=geentekst=
Ab initio ->=geentekst=
To participants in the plenary assembly of the Congregation for Institutes of Consacrated Life and Societies of Apostolic Life ->=geentekst=
Bij de stichting van nieuwe instituten moet men ernstig overwegen, of ze noodzakelijk of minstens zeer nuttig zijn en of ze de mogelijkheid hebben tot verdere ontwikkeling. Anders zouden er zo maar instituten ontstaan, die nutteloos zijn of geen voldoende levensvatbaarheid bezitten. Heel bijzonder moet men in jonge Kerken vormen van religieus leven bevorderen en cultiveren, die rekening houden met het karakter en de zeden van de bevolking en met de plaatselijke gewoonten en situaties.
Referenties naar alinea 19: 5
Mutuae relationes ->=geentekst=Ecclesia in Africa ->=geentekst=
Authenticum Charismatis ->=geentekst=
Ab initio ->=geentekst=
To participants in the plenary assembly of the Congregation for Institutes of Consacrated Life and Societies of Apostolic Life ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 20 Het behoud, de aanpassing of het opgeven van specifiek eigen werkzaamheden
20
De instituten moeten hun specifiek eigen werkzaamheden handhaven en blijven verrichten, maar in het belang van de universele Kerk en van de diocesen moeten zij deze aan de eisen van tijd en plaats aanpassen door gebruik te maken van geschikte en zelfs nieuwe middelen, en door die werkzaamheden te laten varen, die tegenwoordig niet meer zo passen bij de geest en het oorspronkelijk karakter van het instituut.
Men dient in de religieuze instituten de missionaire geest onverminderd in stand te houden en hem, overeenkomstig het karakter van elk instituut, aan te passen aan de tegenwoordige omstandigheden om zo de prediking van het evangelie onder alle volken vruchtbaar te maken.
Men dient in de religieuze instituten de missionaire geest onverminderd in stand te houden en hem, overeenkomstig het karakter van elk instituut, aan te passen aan de tegenwoordige omstandigheden om zo de prediking van het evangelie onder alle volken vruchtbaar te maken.
Referenties naar alinea 20: 1
Mutuae relationes ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 21 Instituten en kloosters, die in verval zijn
21
Aan de instituten en kloosters, waarvan de H. Stoel, na het advies van de betrokken plaatselijke ordinarissen te hebben ingewonnen, oordeelt, dat ze geen gegronde hoop meer bieden op nieuwe bloei, moet verboden worden, in de toekomst nog novicen aan te nemen, en ze moeten zich, zo mogelijk, aansluiten bij een ander bloeiender instituut of klooster, dat in doelstelling en geest het hunne ongeveer nabij komt.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 22 De unie van verschillende instituten
22
Autonome instituten en kloosters zullen naargelang het wenselijk is en met goedkeuring van de H. Stoel onderling federaties aangaan, indien ze enigermate tot dezelfde religieuze familie behoren; of unies, indien ze ongeveer dezelfde constituties en gebruiken of eenzelfde geest bezitten, vooral als hun getalsterkte niet groot is; of associaties, indien ze dezelfde of gelijksoortige uiterlijke werkzaamheden verrichten.
Referenties naar alinea 22: 1
Vita Consecrata ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 23 De conferenties van hogere oversten
23
Mutuae relationes ->=geentekst=
Men moet alle steun geven aan Conferenties of Raden van Hogere Oversten, die door de H. Stoel zijn opgericht en die zo krachtig er toe kunnen bijdragen het doel van de diverse instituten volmaakter te bereiken, een intensere samenwerking tot stand te brengen voor het welzijn van de Kerk, de zielzorgers billijker over een bepaald gebied te verdelen en ook om de gemeenschappelijke belangen van de religieuzen te behartigen in een juiste coördinatie en samenwerking met de bisschoppenconferenties wat betreft de uitoefening van het apostolaat.
Dergelijke Conferenties kunnen ook opgericht worden voor de seculiere instituten.
Dergelijke Conferenties kunnen ook opgericht worden voor de seculiere instituten.
Referenties naar alinea 23: 2
Vita Consecrata ->=geentekst=Mutuae relationes ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 25 Aansporing tot de religieuzen
25
De instituten, waarvoor deze normen voor aanpassing en vernieuwing worden opgesteld, moeten met grote bereidwilligheid beantwoorden aan hun goddelijke roeping en aan de taak, die zij in de Kerk van onze tijd hebben te vervullen. Want het Concilie hecht grote waarde aan hun levenspatroon, aan hun maagdelijk, arm en gehoorzaam leven, waarvan Christus de Heer zelf het toonbeeld is, en het heeft grote verwachtingen van hun zo vruchtbare arbeid, in het verborgen of openlijk verricht. Alle religieuzen moeten dus door de gaafheid van hun geloof, door de liefde jegens God en de naaste, door de liefde tot het kruis en door de hoop op de toekomstige heerlijkheid, de blijde boodschap van Christus over heel de wereld verbreiden, opdat hun getuigenis zichtbaar moge zijn voor alle mensen en onze Vader verheerlijkt wordt, die in de hemel is. (Mt. 5, 16) [[b:Mt. 5, 16]] Zo zullen zij, op de voorbede van de allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, "wier leven het richtsnoer is voor allen" I.II, c. II, n. 15 [[1534]], steeds meer vorderingen maken en steeds overvloediger en heilzamer vruchten voortbrengen.
Ik PAULUS bisschop van de katholieke Kerk.
Hier volgen de handtekeningen van de Vaders.
Het tijdstip van ingang van de wet
De heilige Vader heeft aangaande de nieuwe wetten, die in dit gepromulgeerde decreet vervat liggen, bepaald, dat ze zullen ingaan op 29 juni 1966, het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus van het volgend jaar. In die tussentijd zal de Paus normen uitvaardigen voor de toepassing van de genoemde wetten.
Rome, 28 oktober 1965.
Dit alles, tot in alle onderdelen, wat in dit Decreet is vastgelegd, heeft de instemming van de Vaders. En wij, krachtens het apostolisch gezag, door Christus aan ons verleend, geven, samen met de Concilievaders daaraan onze goedkeuring, bepalen het en stellen het vast, en wij bevelen datgene, wat aldus door de Synode is vastgesteld, tot Gods glorie te promulgeren.Rome, bij Sint Pieter, 28 oktober 1965.
Ik PAULUS bisschop van de katholieke Kerk.
Hier volgen de handtekeningen van de Vaders.
Het tijdstip van ingang van de wet
De heilige Vader heeft aangaande de nieuwe wetten, die in dit gepromulgeerde decreet vervat liggen, bepaald, dat ze zullen ingaan op 29 juni 1966, het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus van het volgend jaar. In die tussentijd zal de Paus normen uitvaardigen voor de toepassing van de genoemde wetten.
Rome, 28 oktober 1965.
+ Pericles Felici,
Titulair aartsbisschop van Samosate,
Algemeen Secretaris van het heilig Concilie.
Referenties naar alinea 25: 1
Paenitemini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 15
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/677-perfectae-caritatis-nl