
13 januari 1547
Immers het past heiligen en gerechten, hoezeer ook in dit sterfelijk leven, tenminste in geringe en dagelijkse, welke vergeeflijke zonden worden genoemd Canon 23, wanneer zij ook in zonden vervallen,dat zij daarom niet ophouden gerecht te zijn. Want aan gerechten komt deze deemoedige en waarlijke stem toe: "vergeef ons onze schuld." (Mt. 6, 12) 15e (en 16e) Synode van Carthago, Erfzonde en genade (1 mei 418), 8
Daarom staat vast, dat de gerechten zich meer en meer verplicht moeten voelen om de rechtvaardige weg te bewandelen, op die wijze kunnen de "sober , godsvruchtige en rechtvaardig levenden" (Tit. 2, 12), "daar zij reeds bevrijd zijn van de zonde, en nu dienstknechten van God geworden zijn", (Rom. 6, 22) voortgang maken door Christus Jezus, door wie zij toegang hebben tot deze genade Vgl. Rom. 5, 2 God, namelijk verlaat de door zijn genade één voor allemaal gerechtvaardigden niet, tenzij Hij door hen eerder verlaten wordt. H. Augustinus, De natura et gratia. 26, n. 29 (CSEL 60, 255 / PL 44, 261)