Antwoord van de Nederlandse bisschoppen aan A. Bugnini c.m. over de gevolgen van de hervorming van de liturgie
x
Informatie over dit document
Antwoord van de Nederlandse bisschoppen aan A. Bugnini c.m. over de gevolgen van de hervorming van de liturgie
1 juni 1968
Bisschoppenconferenties
1968, Katholiek Archief 23e jrg nr 38 p. 932-939
1 juni 1968
3 november 2017
6678
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Noot van de redactie: Dit is een antwoord op een schrijven met zes vragen van dezelfde Bugnini van 15 juni 1967. Het antwoord van de Nederlandse bisschoppen werd “opgesteld door de Nederlandse Commissie voor Liturgie op verzoek van de Nederlandse bisschoppen” (933). Wat blijkt uit dit document, bijna vijftig jaar later, is hoe beneveld men was door de tijdsgeest en hoe laconiek men met het verleden omging. Maar ook hoezeer men geloofde in de kracht van verandering en hoe neerbuigend men stond tegenover critici. Tot slot ook dat wat door sommigen vaak ‘uitwassen’ van de liturgiehervorming worden genoemd actief ondersteund en nagestreefd werden door gezagsdragers. Men zou kunnen concluderen dat deze ‘uitwassen’ gewild waren!
Deze tekst wordt hier opgenomen als tijdsdocument, toen de liturgische "vernieuwingen" aan lokaal gezag werd overgelaten.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
Antwoord op prot. n. 1287/67 (Vaticaanstad, 15 juni 1967 - ondertekend door A. Bugnini c.m. - geadresseerd aan de voorzitter van de Nederlandse bisschoppenconferentie) over de gevolgen van de hervorming van de liturgie; opgesteld door de Nederlandse Commissie voor Liturgie op verzoek van de Nederlandse bisschoppen.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Preliminair:
Er zijn in Nederland verschillende beperkte en wetenschappelijk niet of niet geheel verantwoorde enquêtes gehouden over de verwerking van de liturgiehervorming. - Op verzoek van de N.C.L. is een klein onderzoek aan de gang vanuit het godsdienstpsychologisch instituut van de Nijmeegse universiteit. Het lijkt verstandig de resultaten daarvan af te wachten (medio 1968), alvorens eventueel tot een uitgebreider onderzoek te besluiten. Het grote 'statistisch onderzoek naar godsdienst en kerkelijkheid, ingesteld in opdracht van De Geïllustreerde Pers N.V.', waaruit een hoeveelheid materiaal (met inleiding en twee commentaren) gepubliceerd is in 'God in Nederland' (Amsterdam 1967) geeft vrijwel geen gegevens over de liturgie en de hervorming in de liturgie.
De hieronder volgende antwoorden berusten dus niet op statistisch onderzoek. Ze kunnen evenwel betrouwbaar blijken, omdat 1) het geografisch territorium klein is, 2) Nederland rijk is aan kerkelijk-geïnteresseerde communicatiemiddelen en er 3) een intensief contact bestaat tussen de diocesane (en vele dekenale) liturgische centra, de verschillende experimenteercentra, de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging, het Genootschap voor Liturgiestudie en de N.C.L.
Er zijn in Nederland verschillende beperkte en wetenschappelijk niet of niet geheel verantwoorde enquêtes gehouden over de verwerking van de liturgiehervorming. - Op verzoek van de N.C.L. is een klein onderzoek aan de gang vanuit het godsdienstpsychologisch instituut van de Nijmeegse universiteit. Het lijkt verstandig de resultaten daarvan af te wachten (medio 1968), alvorens eventueel tot een uitgebreider onderzoek te besluiten. Het grote 'statistisch onderzoek naar godsdienst en kerkelijkheid, ingesteld in opdracht van De Geïllustreerde Pers N.V.', waaruit een hoeveelheid materiaal (met inleiding en twee commentaren) gepubliceerd is in 'God in Nederland' (Amsterdam 1967) geeft vrijwel geen gegevens over de liturgie en de hervorming in de liturgie.
De hieronder volgende antwoorden berusten dus niet op statistisch onderzoek. Ze kunnen evenwel betrouwbaar blijken, omdat 1) het geografisch territorium klein is, 2) Nederland rijk is aan kerkelijk-geïnteresseerde communicatiemiddelen en er 3) een intensief contact bestaat tussen de diocesane (en vele dekenale) liturgische centra, de verschillende experimenteercentra, de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging, het Genootschap voor Liturgiestudie en de N.C.L.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Ad 1
De meer bewuste deelneming van de gelovigen wordt behalve door de invoering van de landstaal (zie onder 4) het meest bevorderd door vereenvoudiging van de riten in de geest van n. 34 van de constitutie over de heilige liturgie [570|34], waardoor de grondstructuren van de liturgie duidelijker uitkomen; soberheid geeft meer inzicht in het grondplan. In ons land gaat de liturgiehervorming samen met of voert zij tot een zeker verdwijnen van het devotionalisme en een grotere gerichtheid op de Bijbelse boodschap; hierbij moet in Nederland ook gedacht worden aan de gunstige invloed van de reformatie en van de oecumenische bewegingen. De priesters komen er - vaak onder leiding van homileten of exegeten - steeds meer toe de preek schriftuurlijk voor te bereiden; veel leken doen mee aan Bijbelclubs.
Het verdwijnen van het aan onze cultuur vreemde en daardoor 'klerikale' karakter van de liturgie bevordert de wisselwerking tussen de voorganger en gemeente en - dus - het gemeentebesef: het gevoel van verantwoordelijkheid en saamhorigheid.
Het feit, dat men van het begin af aan hier ook naar meer onafhankelijke eigentijdse vormen van liturgie heeft gezocht (meer vernieuwing dan hervorming dikwijls), heeft velen ook buiten de eigenlijke experimenteercentra geactiveerd en vooral jongeren die zich in de Kerk en in de kerken weinig meer thuis voelden weer bij de geregelde liturgievieringen betrokken.
- Samenvattend kan men stellen, dat deze korte periode van liturgiehervorming ook een opleving van het geloofsleven als zodanig te zien geeft, waarbij het echter moeilijk is vast te stellen, wat aan de liturgiehervorming als zodanig moet worden toegeschreven en wat op rekening komt van de hele, zeer levendige en actieve situatie in Nederland zelf.
Het voornaamste nadeel van de liturgiehervorming is, dat er nog geen duidelijke mogelijkheid bestaat voor een echte vernieuwing van de eredienst. Naast de adaptatie die in de projecten voor de kerk van de Romeinse ritus zeer lofwaardig wordt nagestreefd, zouden lokale en regionale mogelijkheden en initiatieven een kans moeten krijgen. Men hoeft dan niet in de eerste plaats te denken aan de algemene structuur van de eucharistieviering of aan de centrale gebeden van de andere sacramenten, maar eerder aan de marginalia: aan bijkomende gebeden en handelingen, aan de gebeden van de zondagen, aan de sacramentele boetevieringen, aan het sacrament der stervenden enz.
Diocesaan en dekenaal kan men door het bevorderen van gedachtenwisseling en uitwisseling van inzichten en materiaal voldoende coherentie en herkenbaarheid bewerkstelligen; voor de hele kerkprovincie kan men zoeken naar schemata waarin zoveel mogelijk plaatselijke verworvenheden en zoveel mogelijk kerkelijke traditie elkaar de hand reiken.
De geschiedenis van de liturgie is in dezen instructief voor de situatie na Vaticanum II. In de creatieve fasen die er in het verleden geweest zijn, verliep het proces op deze manier; en er is gebleken, dat dit helemaal geen breuk met het 'centrum' van de Kerk ten gevolge hoefde te hebben. Gevaar hiervoor is nu nog minder aanwezig, omdat de communicatie en de wederzijdse beïnvloeding zo snel verlopen.
Zowel de N.C.L. als de diocesane commissies voor de liturgie worden veel te vaak gedwongen hun aandacht en tijd te besteden aan riten, voorschriften en teksten die weinig weerklank kunnen vinden, zodat er van een positieve begeleiding van wat er aan levend liturgisch goed is ontstaan en blijkt te beklijven veel te weinig sprake is; terwijl bovendien dit gebrek aan positieve begeleiding van- wat in feite' bestaat onder de gelovigen verwarring schept.
Althans in Nederland is duidelijk, dat er naast een 'reforme liturgique' ook een vernieuwing van de liturgie nodig zal zijn. Het hernemen van oudere, meer sobere vormen van gebed bijvoorbeeld is een zekere verbetering, maar roept in feite de vraag naar eigen gebeden enz. des te meer op. Het lijkt ook onder meer gewenst, dat naast het gebruik van de vertalingen van de Preces Eucharisticae I-IV het gebruik van een aantal oorspronkelijk Nederlandse canones gelegaliseerd wordt: zolang dit niet gebeurt, is het heel moeilijk het ontstaan en gebruik van teksten tegen te gaan die zich aan iedere controle onttrekken.
Voor bepaalde, kleine groeperingen (niet alleen van ouderen) doen zich door de liturgiehervorrning een paar andere nadelen voor. Men vindt (1) de liturgie te 'protestant' geworden: soberheid, het gebruik van Geneefse melodieën uit de 16e en 17e eeuw die men altijd door protestanten heeft horen zingen enz. Vervolgens (2) heeft men soms de neiging liturgie-verandering te zien als geloofsverandering en vraagt men zich af, waarom dit nu ineens allemaal mag. In een nog kleinere groep (3) verzet men zich tegen het verloren gaan van cultuurgoed (Missalae Romanum, grego· riaans), maar vindt dan wel de mogelijkheid om ergens of af en toe de traditionele Latijnse liturgie te vieren.
De als 1 en 2 genoemde moeilijkheden zijn die van de aanpassing en ze ebben weg; de 3e wordt dus zonder pastorale schade (deze mensen kunnen gewoonlijk de Latijnse liturgie ook wel mee-beleven) opgevangen.
- Samenvattend: de moeilijkheden van de liturgiehervorming liggen primair in het vlak van nog te grote centralisatie en te weinig echte vernieuwing. Daardoor is er te weinig effectieve begeleiding van de werkelijke situatie, wat weer-een zekere verwarring onder de gelovigen schept. Secundair 'zijn er de aanpassingsmoeilijkheden van een kleine groep. Tezamen sluiten deze bezwaren wel in, dat velen zich nog niet gelukkig voelen met de huidige situatie.
(La réjorme liturgique a-t-elle apporté, sur Ie plan pastoral, des avantages ou des inconvénients? Lesquels surtout?)De liturgiehervorming heeft een aantal pastorale voordelen opgeleverd. De gelovigen gingen niet alleen aan de liturgische vieringen als zodanig bewuster deelnemen, maar kregen ook meer belangstelling voor de geloofsbeleving die onder meer in de liturgie vorm vindt en voor de geloofsinhoud die in de preek (waaraan steeds meer aandacht wordt besteed) bewust wordt gemaakt. De groei van de godsdienstige belangstelling in de laatste jaren blijkt bijvoorbeeld uit de groei van de aantallen en de oplages van boeken over geloof en geloofsinhoud; niet in de laatste plaats aan de zeer grote (nog niet door enigerlei publiciteit beïnvloede) belangstelling voor 'De nieuwe katechismus',
De meer bewuste deelneming van de gelovigen wordt behalve door de invoering van de landstaal (zie onder 4) het meest bevorderd door vereenvoudiging van de riten in de geest van n. 34 van de constitutie over de heilige liturgie [570|34], waardoor de grondstructuren van de liturgie duidelijker uitkomen; soberheid geeft meer inzicht in het grondplan. In ons land gaat de liturgiehervorming samen met of voert zij tot een zeker verdwijnen van het devotionalisme en een grotere gerichtheid op de Bijbelse boodschap; hierbij moet in Nederland ook gedacht worden aan de gunstige invloed van de reformatie en van de oecumenische bewegingen. De priesters komen er - vaak onder leiding van homileten of exegeten - steeds meer toe de preek schriftuurlijk voor te bereiden; veel leken doen mee aan Bijbelclubs.
Het verdwijnen van het aan onze cultuur vreemde en daardoor 'klerikale' karakter van de liturgie bevordert de wisselwerking tussen de voorganger en gemeente en - dus - het gemeentebesef: het gevoel van verantwoordelijkheid en saamhorigheid.
Het feit, dat men van het begin af aan hier ook naar meer onafhankelijke eigentijdse vormen van liturgie heeft gezocht (meer vernieuwing dan hervorming dikwijls), heeft velen ook buiten de eigenlijke experimenteercentra geactiveerd en vooral jongeren die zich in de Kerk en in de kerken weinig meer thuis voelden weer bij de geregelde liturgievieringen betrokken.
- Samenvattend kan men stellen, dat deze korte periode van liturgiehervorming ook een opleving van het geloofsleven als zodanig te zien geeft, waarbij het echter moeilijk is vast te stellen, wat aan de liturgiehervorming als zodanig moet worden toegeschreven en wat op rekening komt van de hele, zeer levendige en actieve situatie in Nederland zelf.
Het voornaamste nadeel van de liturgiehervorming is, dat er nog geen duidelijke mogelijkheid bestaat voor een echte vernieuwing van de eredienst. Naast de adaptatie die in de projecten voor de kerk van de Romeinse ritus zeer lofwaardig wordt nagestreefd, zouden lokale en regionale mogelijkheden en initiatieven een kans moeten krijgen. Men hoeft dan niet in de eerste plaats te denken aan de algemene structuur van de eucharistieviering of aan de centrale gebeden van de andere sacramenten, maar eerder aan de marginalia: aan bijkomende gebeden en handelingen, aan de gebeden van de zondagen, aan de sacramentele boetevieringen, aan het sacrament der stervenden enz.
Diocesaan en dekenaal kan men door het bevorderen van gedachtenwisseling en uitwisseling van inzichten en materiaal voldoende coherentie en herkenbaarheid bewerkstelligen; voor de hele kerkprovincie kan men zoeken naar schemata waarin zoveel mogelijk plaatselijke verworvenheden en zoveel mogelijk kerkelijke traditie elkaar de hand reiken.
De geschiedenis van de liturgie is in dezen instructief voor de situatie na Vaticanum II. In de creatieve fasen die er in het verleden geweest zijn, verliep het proces op deze manier; en er is gebleken, dat dit helemaal geen breuk met het 'centrum' van de Kerk ten gevolge hoefde te hebben. Gevaar hiervoor is nu nog minder aanwezig, omdat de communicatie en de wederzijdse beïnvloeding zo snel verlopen.
Zowel de N.C.L. als de diocesane commissies voor de liturgie worden veel te vaak gedwongen hun aandacht en tijd te besteden aan riten, voorschriften en teksten die weinig weerklank kunnen vinden, zodat er van een positieve begeleiding van wat er aan levend liturgisch goed is ontstaan en blijkt te beklijven veel te weinig sprake is; terwijl bovendien dit gebrek aan positieve begeleiding van- wat in feite' bestaat onder de gelovigen verwarring schept.
Althans in Nederland is duidelijk, dat er naast een 'reforme liturgique' ook een vernieuwing van de liturgie nodig zal zijn. Het hernemen van oudere, meer sobere vormen van gebed bijvoorbeeld is een zekere verbetering, maar roept in feite de vraag naar eigen gebeden enz. des te meer op. Het lijkt ook onder meer gewenst, dat naast het gebruik van de vertalingen van de Preces Eucharisticae I-IV het gebruik van een aantal oorspronkelijk Nederlandse canones gelegaliseerd wordt: zolang dit niet gebeurt, is het heel moeilijk het ontstaan en gebruik van teksten tegen te gaan die zich aan iedere controle onttrekken.
Voor bepaalde, kleine groeperingen (niet alleen van ouderen) doen zich door de liturgiehervorrning een paar andere nadelen voor. Men vindt (1) de liturgie te 'protestant' geworden: soberheid, het gebruik van Geneefse melodieën uit de 16e en 17e eeuw die men altijd door protestanten heeft horen zingen enz. Vervolgens (2) heeft men soms de neiging liturgie-verandering te zien als geloofsverandering en vraagt men zich af, waarom dit nu ineens allemaal mag. In een nog kleinere groep (3) verzet men zich tegen het verloren gaan van cultuurgoed (Missalae Romanum, grego· riaans), maar vindt dan wel de mogelijkheid om ergens of af en toe de traditionele Latijnse liturgie te vieren.
De als 1 en 2 genoemde moeilijkheden zijn die van de aanpassing en ze ebben weg; de 3e wordt dus zonder pastorale schade (deze mensen kunnen gewoonlijk de Latijnse liturgie ook wel mee-beleven) opgevangen.
- Samenvattend: de moeilijkheden van de liturgiehervorming liggen primair in het vlak van nog te grote centralisatie en te weinig echte vernieuwing. Daardoor is er te weinig effectieve begeleiding van de werkelijke situatie, wat weer-een zekere verwarring onder de gelovigen schept. Secundair 'zijn er de aanpassingsmoeilijkheden van een kleine groep. Tezamen sluiten deze bezwaren wel in, dat velen zich nog niet gelukkig voelen met de huidige situatie.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Ad 2
Verder is het heel moeilijk hier kwantitatieve criteria aan te leggen. De vermindering van het kerkbezoek heeft zeker een aantal (nog te weinig onderzochte) kwalitatieve oorzaken: men verwerft zich een grotere gewetensvrijheid ten aanzien van positief-kerkelijke voorschriften, onder meer tegenover de zondagsplicht, die (zoals in de Zuideuropese landen allang het geval is) geen criterium meer is voor al of niet rooms-katholiek zijn. Vervolgens: de intensiteit van de deelneming aan de liturgische viering is minder frequent te realiseren dan het vroegere 'bijwonen' van de heilige mis, dat vrijwel geen andere eisen dan lichamelijke aanwezigheid stelde. Tenslotte: de geloofsbeleving richt zich steeds meer (soms wat exclusief) op de praktijk van de christelijke boodschap en men tracht (op oudtestamentische gronden overigens) God meer te 'zien' in de menselijke wederwaardigheden en in de geschiedenis. Dat ook minder gunstige tendenties, namelijk van secularisme, doorwerken, is zonder meer duidelijk, alleen: de invloed ervan is weer moeilijk te bepalen.
- Samenvattend: de liturgiehervorming als zodanig heeft het kerkbezoek zeker niet doen verminderen; zij heeft de kwalitatieve deelneming zeker bevorderd; een verder doorgevoerde en pastoraal beter gerichte liturgievernieuwing waarin de gemeente zich meer zou herkennen, zou de kwantitatieve achteruitgang wellicht remmen, de kwalitatieve vooruitgang extra bevorderen.
(Le nombre des fidèles qui participent à la messe le dimanche et les jours de semaine a-t-il augmenté ou diminué, à la suite de la réforme?)Deze vraag moet ter beantwoording gesplitst worden: 1) het aantal gelovigen dat in de liturgische vieringen aanwezig is (door de week, zondags) neemt af (zondags minder snel); 2) het aantal dat werkelijk aan de viering deelneemt (vooral ook 'sur le plan sacramentel', zie vraag 3), neemt zeker toe: eucharistie-vieren betekent vrijwel algemeen ook communiceren; 3) dit laatste is zeker onder meer gevolg van de liturgiehervorming en de kwantitatieve teruggang (1) zou ons inziens af te remmen zijn door verder doorgevoerde liturgievernieuwing; deze dan vooral gericht op kleine groepen (van allerlei aard) en niet exclusief gebonden aan het weekend.
Verder is het heel moeilijk hier kwantitatieve criteria aan te leggen. De vermindering van het kerkbezoek heeft zeker een aantal (nog te weinig onderzochte) kwalitatieve oorzaken: men verwerft zich een grotere gewetensvrijheid ten aanzien van positief-kerkelijke voorschriften, onder meer tegenover de zondagsplicht, die (zoals in de Zuideuropese landen allang het geval is) geen criterium meer is voor al of niet rooms-katholiek zijn. Vervolgens: de intensiteit van de deelneming aan de liturgische viering is minder frequent te realiseren dan het vroegere 'bijwonen' van de heilige mis, dat vrijwel geen andere eisen dan lichamelijke aanwezigheid stelde. Tenslotte: de geloofsbeleving richt zich steeds meer (soms wat exclusief) op de praktijk van de christelijke boodschap en men tracht (op oudtestamentische gronden overigens) God meer te 'zien' in de menselijke wederwaardigheden en in de geschiedenis. Dat ook minder gunstige tendenties, namelijk van secularisme, doorwerken, is zonder meer duidelijk, alleen: de invloed ervan is weer moeilijk te bepalen.
- Samenvattend: de liturgiehervorming als zodanig heeft het kerkbezoek zeker niet doen verminderen; zij heeft de kwalitatieve deelneming zeker bevorderd; een verder doorgevoerde en pastoraal beter gerichte liturgievernieuwing waarin de gemeente zich meer zou herkennen, zou de kwantitatieve achteruitgang wellicht remmen, de kwalitatieve vooruitgang extra bevorderen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Ad 3
Over de praxis van het vormsel zijn velen onvoldaan. Sommigen bepleiten een koppeling aan het doopsel (opdat de eenheid van de initiatie wordt hersteld), anderen staan toediening op latere leeftijd voor (opdat het dan tevens als sacrament van geloofsbevestiging fungeert). Een vernieuwing van de theologische visie lijkt een eerste vereiste.
Bij de ziekenzalving heeft de oude moralistische casuïstiek afgedaan: men zoekt naar nieuwe vormen op basis van bewuste deelneming van de zieke. Ze wordt zeer algemeen gepraktiseerd, met intensieve deelneming van de familie en het verplegend personeel, ook wat betreft de communie. De ziekencommunie wordt meer en meer uitgebreid tot een beknopte eucharistieviering bij de zieke aan huis, natuurlijk met deelneming van de familie.
Vooral in religieuze gemeenschappen - maar ook in lekengroepen: de Arauna-diensten in Rotterdam - worden vaak woorddiensten gehouden, meestal als voorbereiding op de zondagse eucharistieviering. Het aantal paraliturgische traditionele vieringen neemt af (lof, kruisweg, processies, andere devotionalia zoals zegening van personen en voorwerpen); er wordt weinig over gesproken en geschreven; ze komen steeds meer op het terrein van het privé-leven en de eigen voorkeur, maar functioneren weinig in de gemeente.
(La participation aux autres célébrations, en particulier à ce/les de la Semaine Sainte, a-t-elle connu une augmentation au une diminuation, surtout sur Ie plan sacramentel?)Voor wat betreft de overige vieringen, met name die van de goede week, geldt hetzelfde als onder twee gezegd: een duidelijke toeneming van de actieve en sacramentele deelneming, naast een kwantitatieve achteruitgang, die echter weer geringer is, wanneer de viering meer eigentijds is opgezet. Terwijl de privé-biecht-zonder-liturgische-inkleding sterk terugloopt, trekken de boetevieringen-in-de-gemeente veel belangstelling, blijkt de privé-biecht daarop aansluitend weer te functioneren, terwijl men deze dan ook veel bewuster ontvangt.
Over de praxis van het vormsel zijn velen onvoldaan. Sommigen bepleiten een koppeling aan het doopsel (opdat de eenheid van de initiatie wordt hersteld), anderen staan toediening op latere leeftijd voor (opdat het dan tevens als sacrament van geloofsbevestiging fungeert). Een vernieuwing van de theologische visie lijkt een eerste vereiste.
Bij de ziekenzalving heeft de oude moralistische casuïstiek afgedaan: men zoekt naar nieuwe vormen op basis van bewuste deelneming van de zieke. Ze wordt zeer algemeen gepraktiseerd, met intensieve deelneming van de familie en het verplegend personeel, ook wat betreft de communie. De ziekencommunie wordt meer en meer uitgebreid tot een beknopte eucharistieviering bij de zieke aan huis, natuurlijk met deelneming van de familie.
Vooral in religieuze gemeenschappen - maar ook in lekengroepen: de Arauna-diensten in Rotterdam - worden vaak woorddiensten gehouden, meestal als voorbereiding op de zondagse eucharistieviering. Het aantal paraliturgische traditionele vieringen neemt af (lof, kruisweg, processies, andere devotionalia zoals zegening van personen en voorwerpen); er wordt weinig over gesproken en geschreven; ze komen steeds meer op het terrein van het privé-leven en de eigen voorkeur, maar functioneren weinig in de gemeente.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Ad 4
(L'usage de la langue vivante a-t-il contribué à une participation plus consciente et plus active?)Zonder meer: ja. - Er is echter één ding zeer duidelijk geworden: het gebruik van de landstaal in de liturgie bevordert de actieve deelneming, maar maakt ook voor steeds meer gelovigen duidelijk, dat vertalingen en bewerkingen van de gebeden uit het verre verleden niet een alleenrecht moeten hebben. Alleen zeer vrije adaptaties (motiefbewerkingen) maken nog een kans. Beter is het de eigen creativiteit van de op dit gebied begaafden een kans te geven: nu al wordt duidelijk, dat het minder waardevolle snel wijkt voor het meer geslaagde. Alles samen lijkt het verstandig in het gebruik van de landstaal als zodanig geen panacee te zien. Zolang het alleen over vertaalde teksten gaat, garandeert de landstaal geen succes.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Ad 5
In de eerste plaats was er vrijwel geen liedrepertoire dat zonder meer bruikbaar was en geen weerstanden opriep. Van rooms-katholieke zijde heeft de vorige eeuw weinig waardevols aan teksten en melodieën opgeleverd; het laatmiddeleeuwse religieuze lied heeft hier een zeer grote bloei gehad, maar daaruit blijken vrijwel alleen melodieën bruikbaar; het protestantse kerklied riep vooral vanwege een slepende zingtraditie een grote weerstand op en ook onder de Nederlandse protestanten was men pas een tiental jaren met een grondige vernieuwing van de liederenschat begonnen. - De opbouw moest dus vrijwel van de grond af beginnen.
Ten tweede voelden de koren (vrijwel iedere Nederlandse parochie had een zangkoor, zeer vaak redelijk, vaak goed of zeer goed geschoold) zich in hun monopoliepositie aangetast: door de grote vraag naar volkszang kregen ze aanzienlijk minder mogelijkheden om zich te ontplooien en te manifesteren. Men had zich in de vorige dertig jaar het hele gregoriaanse repertoire aangeleerd en zag dit nu minder of vrijwel niet gevraagd worden; men wilde het polyfone repertoire graag blijven afwerken en aanvullen; kortom: men had steeds 'uitgevoerd' en moest nu gaan 'meezingen' of hoogstens 'voorzingen'. Het feit, dat er aanvankelijk zeer weinig materiaal voorhanden was, maakte deze taak ook nog eens extra monotoon en weinig aantrekkelijk. Geleidelijk aan gaat - onder andere dom de vele activiteiten van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging - de gemeentezang echter vorm krijgen; er komt steeds meer materiaal dat op vindingrijke wijze in de samenzang met de gemeente het koor toch activeert; op vele plaatsen is de inbreng van de jeugd die de nieuwe liederen op school geleerd krijgt van belang en vruchtbaar gebleken; het gebruik van eigentijdse muziek in de liturgie verhoogt de aantrekkingskracht, en niet alleen voor jongeren. En wat natuurlijk het voornaamste is: tekstdichters en componisten (vooral die van de Amsterdamse Werkgroep voor Volkstaalliturgie; men denke met name aan de responsories) hebben in korte tijd veel nieuw werk geleverd en zich aan de nieuwe situatie aangepast. Er is hier steeds een volledige vrijheid gelaten voor wat betreft de keuze van het zangrepertoire en ook hier blijkt weer, dat dan de creativiteit snel nieuwe wegen vindt.
(Le chant et les réponses en commun, comme éléments de participation ont-ils eu une influence positive au négative?)In de eerste fase van de liturgiehervorming bleek de zang de grootste moeilijkheid. Natuurlijk activeert de zang de gemeente uitermate, vooral als de groep niet te omvangrijk is en de verbondenheid wat groter. Bovendien was zowel de gewoonte op de gewone aanroepingen te antwoorden als die om eenvoudige gregoriaanse missen mee te zingen allang door een decennia-oude liturgische beweging aangekweekt. De spreuk 'Frisia non cantat' behelst weinig waarheid. Toch is het begin zeer moeizaam geweest en begint er pas nu langzamerhand wat tekening in de situatie te komen.
In de eerste plaats was er vrijwel geen liedrepertoire dat zonder meer bruikbaar was en geen weerstanden opriep. Van rooms-katholieke zijde heeft de vorige eeuw weinig waardevols aan teksten en melodieën opgeleverd; het laatmiddeleeuwse religieuze lied heeft hier een zeer grote bloei gehad, maar daaruit blijken vrijwel alleen melodieën bruikbaar; het protestantse kerklied riep vooral vanwege een slepende zingtraditie een grote weerstand op en ook onder de Nederlandse protestanten was men pas een tiental jaren met een grondige vernieuwing van de liederenschat begonnen. - De opbouw moest dus vrijwel van de grond af beginnen.
Ten tweede voelden de koren (vrijwel iedere Nederlandse parochie had een zangkoor, zeer vaak redelijk, vaak goed of zeer goed geschoold) zich in hun monopoliepositie aangetast: door de grote vraag naar volkszang kregen ze aanzienlijk minder mogelijkheden om zich te ontplooien en te manifesteren. Men had zich in de vorige dertig jaar het hele gregoriaanse repertoire aangeleerd en zag dit nu minder of vrijwel niet gevraagd worden; men wilde het polyfone repertoire graag blijven afwerken en aanvullen; kortom: men had steeds 'uitgevoerd' en moest nu gaan 'meezingen' of hoogstens 'voorzingen'. Het feit, dat er aanvankelijk zeer weinig materiaal voorhanden was, maakte deze taak ook nog eens extra monotoon en weinig aantrekkelijk. Geleidelijk aan gaat - onder andere dom de vele activiteiten van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging - de gemeentezang echter vorm krijgen; er komt steeds meer materiaal dat op vindingrijke wijze in de samenzang met de gemeente het koor toch activeert; op vele plaatsen is de inbreng van de jeugd die de nieuwe liederen op school geleerd krijgt van belang en vruchtbaar gebleken; het gebruik van eigentijdse muziek in de liturgie verhoogt de aantrekkingskracht, en niet alleen voor jongeren. En wat natuurlijk het voornaamste is: tekstdichters en componisten (vooral die van de Amsterdamse Werkgroep voor Volkstaalliturgie; men denke met name aan de responsories) hebben in korte tijd veel nieuw werk geleverd en zich aan de nieuwe situatie aangepast. Er is hier steeds een volledige vrijheid gelaten voor wat betreft de keuze van het zangrepertoire en ook hier blijkt weer, dat dan de creativiteit snel nieuwe wegen vindt.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Ad 6
Meer gedetailleerd (voor zover niet reeds besproken): het meer centraal plaatsen van het altaar en de lezenaar is overal positief opgevat; nieuwe kerken worden om de liturgische ruimte heen gebouwd; devotionalia zijn (hier en daar met de nodige geleidelijkheid en voorzichtigheid) verwijderd en/of worden niet meer aangebracht; sommige kerken vindt men dan te 'koud', maar de architecten leren het dit bezwaar op te vangen. - In de paramenten is nog van weinig vernieuwing sprake: hier en daar zoekt men naar mannelijker en eigentijdse kleding; velen vragen zich ook af, in hoeverre een typisch liturgische kleding gewenst is.
De ontwikkeling van de gebruiksvoorwerpen gaat geleidelijk maar duidelijk in de richting van een stijlvolle versobering: vaak fraaie resultaten (deze ontwikkeling was in Nederland ook voor de laatste liturgiehervorming al aan de gang).
Verder geldt ook hier weer: er is voor de meesten nog veel te weinig sprake van een echte vernieuwing (met name die van de riten begint pas heel schuchter op gang te komen). Men is op veel plaatsen uit pastorale noodzaak zowel met de vernieuwing van de gebeden als met die van de riten al eigen wegen gegaan, dikwijls met zó duidelijk gunstige resultaten, dat het niet verantwoord zou zijn hier teveel af te remmen. - Het wordt ook steeds duidelijker, dat riten en gebeden ook nog aanpasbaar (flexibel) zullen moeten zijn naargelang van de aard, omvang, plaats van samenkomst en dergelijke van de actuele gemeente. Ook hier is allereerst een grote vrijheid voor de plaatselijke en regionale kerken vereist.
Deze eis is des te klemmender vanuit.de.nieuwe opzet van de pastorale opleiding, waarin de toekomstige voorgangers in training en teamwork leren, hoe een liturgie kan worden gevierd, hoe zij voor zichzelf criteria opstellen ter beoordeling van bestaand of nieuw materiaal, hoe zij - indien daartoe in staat - zelf teksten samenstellen. Dit levert vaak verrassende resultaten op en deze houding ten aanzien van de liturgieviering bepaalt de toekomst: officieel materiaal zal niet worden gebruikt, omdat het officieel is aangekondigd of voorgeschreven, maar als het goed is.
(Comment les fidèles ont-ils réagi à l'usage de la langue vivante, à I'adaptation de l'ambiance sacrée, à la simpliiication des rites et du vestiaire liturgique, en générali )In het algemeen kan men - zoals uit het bovenstaande wel blijkt - zeggen, dat de Iiturgiehervorming positief is opgevat. De aanvankelijke bevreemding (aanpassingsmoeilijkheden) is wel overwonnen. Overigens moet men - om uit de berichtgeving uit Nederland wijs te worden - zich blijven realiseren, dat iedere gelovige die ergens iets tegen heeft een ingezonden brief of stuk geplaatst kan krijgen.
Meer gedetailleerd (voor zover niet reeds besproken): het meer centraal plaatsen van het altaar en de lezenaar is overal positief opgevat; nieuwe kerken worden om de liturgische ruimte heen gebouwd; devotionalia zijn (hier en daar met de nodige geleidelijkheid en voorzichtigheid) verwijderd en/of worden niet meer aangebracht; sommige kerken vindt men dan te 'koud', maar de architecten leren het dit bezwaar op te vangen. - In de paramenten is nog van weinig vernieuwing sprake: hier en daar zoekt men naar mannelijker en eigentijdse kleding; velen vragen zich ook af, in hoeverre een typisch liturgische kleding gewenst is.
De ontwikkeling van de gebruiksvoorwerpen gaat geleidelijk maar duidelijk in de richting van een stijlvolle versobering: vaak fraaie resultaten (deze ontwikkeling was in Nederland ook voor de laatste liturgiehervorming al aan de gang).
Verder geldt ook hier weer: er is voor de meesten nog veel te weinig sprake van een echte vernieuwing (met name die van de riten begint pas heel schuchter op gang te komen). Men is op veel plaatsen uit pastorale noodzaak zowel met de vernieuwing van de gebeden als met die van de riten al eigen wegen gegaan, dikwijls met zó duidelijk gunstige resultaten, dat het niet verantwoord zou zijn hier teveel af te remmen. - Het wordt ook steeds duidelijker, dat riten en gebeden ook nog aanpasbaar (flexibel) zullen moeten zijn naargelang van de aard, omvang, plaats van samenkomst en dergelijke van de actuele gemeente. Ook hier is allereerst een grote vrijheid voor de plaatselijke en regionale kerken vereist.
Deze eis is des te klemmender vanuit.de.nieuwe opzet van de pastorale opleiding, waarin de toekomstige voorgangers in training en teamwork leren, hoe een liturgie kan worden gevierd, hoe zij voor zichzelf criteria opstellen ter beoordeling van bestaand of nieuw materiaal, hoe zij - indien daartoe in staat - zelf teksten samenstellen. Dit levert vaak verrassende resultaten op en deze houding ten aanzien van de liturgieviering bepaalt de toekomst: officieel materiaal zal niet worden gebruikt, omdat het officieel is aangekondigd of voorgeschreven, maar als het goed is.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/6678-antwoord-van-de-nederlandse-bisschoppen-aan-a-bugnini-c-m-over-nl