
Paus Leo XIII - 15 mei 1891
Van deze verplichtingen betreffen de volgende de proletariër en de werkman: volledig en getrouw de arbeid verrichten, waartoe men zich verplicht heeft door een vrij en billijk contract; op generlei wijze het eigendom van de patroon beschadigen noch diens persoon krenken; ook bij het verdedigen van zijn belangen zich van geweld onthouden en in geen geval oproer maken; zich niet aansluiten bij misdadige personen, die op bedrieglijke wijze buitensporige verwachtingen wekken en schitterende beloften doen, hetgeen gewoonlijk uiteenloopt op nutteloos naberouw en vernietiging van vermogen.
Voor de rijken en de werkgevers gelden de volgende verplichtingen: zij moeten de werklieden niet als slaven beschouwen; zij zijn verplicht in hen de waardigheid van hun persoon te eerbiedigen, die in elk geval geadeld is door hetgeen men het merkteken van de christen noemt. Loonarbeid strekt volgens de natuur en de christelijke wijsbegeerte de mens niet tot schande, maar tot eer, omdat hij hem in staat stelt, om op eerzame wijze in het levensonderhoud te voorzien. Maar inderdaad schandelijk en onmenselijk is het, de mensen uit te buiten, om winst te maken, als waren het zaken en hen niet hoger te schatten, dan de kracht hunner spieren reikt. Eveneens moet rekening gehouden worden met de godsdienstige en zedelijke belangen der arbeiders. Daarom zijn de patroons verplicht te zorgen, dat de arbeider op de daarvoor passende tijd zijn godsdienstplichten kunne vervullen; zij mogen de mensen niet bloot stellen aan de verlokkingen van het bederf en de verleiding tot zonde, noch hen op enigerlei wijze afhouden van zorg voor hun gezin en het beoefenen der spaarzaamheid. Evenmin mogen zij hun meer werk opleggen, dan hun krachten kunnen verzetten, noch ook zodanige arbeid, als strijdt met leeftijd of sekse.