Sapientiae Christianae
x
Informatie over dit document
Sapientiae Christianae
Over de voornaamste plichten van de christelijke burgers
Paus Leo XIII
10 januari 1890
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1947, Ecclesia Docens 0115, Gooi & Sticht, Hilversum
Vert. uit het Latijn; tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1947
L.H.H.D. Schils CssR
28 mei 2022
637
nl
Referenties naar dit document: 4
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
- Artikel 1 Slechts het bezit van de geestelijke goederen kan de mens gelukkig maken
1
Van dag tot dat blijkt duidelijker, hoe noodzakelijk het is, dat de grondbeginselen van de christelijke wijsheid weer in herinnering teruggeroepen worden en dat de volkeren hun leven, zeden en instellingen geheel daarnaar inrichten. Het negeren immers van deze grondwaarheden bracht zulk een machtige vloed van ellende over de wereld, dat ieder verstandig mens niet dan met kwellende zorg de rampen die thans reeds drukken, kan dragen, en in de toekomst noodzakelijk voor andere beducht moet zijn.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Ongetwijfeld is de vooruitgang op het gebied van stoffelijke en uitwendige goederen groot, maar alle materiële cultuurgoederen, alle invloed, macht en rijkdom kunnen wel voorspoed brengen en het leven veraangenamen, doch zijn niet in staat de ziel, die voor iets groters en verheveners gemaakt is, te bevredigen. Op God het oog gericht houden en naar Hem streven: dát is de grote wet, die ’s mensen leven moet beheersen. Naar Gods beeld en gelijkenis is hij gemaakt en daarom wordt hij reeds van nature krachtig ertoe aangezet, naar het bezit van zijn maker te streven. Maar niet door een of andere lichamelijke beweging of inspanning komt men nader tot God, doch door daden die met behulp van de vermogens van de ziel gesteld worden: door kennis en liefde. God immers is de eerste en hoogste waarheid, en enkel het verstand vindt in de waarheid zijn voedsel; God is ook de volmaakte heiligheid en het hoogste goed, en alleen de wil kan daarnaar streven en, geleid door de deugd, daartoe naderen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Dit geldt niet alleen voor de enkeling, maar ook voor de verschillende gemeenschappen
3
Dit geldt voor de individuen, maar dit geldt ook voor de gemeenschap, zowel voor het gezin als voor de staat. De gemeenschap komt voort uit de menselijke natuur, maar niet opdat de mens daarin zijn einddoel zou vinden, doch opdat hij in en door de gemeenschap de geschikte hulpmiddelen zou bezitten om zich te vervolmaken. Als dus een of andere staat zich slechts zou bekommeren om stoffelijke belangen of er alleen op uit zou zijn om het beschavingspeil en de welvaart te verhogen, als hij bij zijn bestuur God zou negeren of zich om geen zedenwetten zou bekreunen, doet hij geheel verkeerd en handelt niet overeenkomstig zijn aard, niet in overeenstemming met het doel dat hem door de natuur gesteld is. Men zou in zulk een staat niet zozeer moeten zien een mensengemeenschap in de echte zin van het woord, maar slechts een bedrieglijke nabootsing ervan.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De feitelijke toestand is zó, dat de waardering voor deze geestelijke goederen slechts gering is
4
Tot de geestelijke waarden, waarvan wij spraken, behoren op de eerste plaats het beoefenen van de ware godsdienst en het standvastig onderhouden van de christelijke zedenwet. Wij zien echter de waardering hiervoor met de dag geringer worden, doordat de mensen er ofwel geen belangstelling voor hebben of er afkerig van zijn. Ja, het heeft er zelfs de schijn van, dat, naarmate de materiële voorspoed toeneemt, de waardering voor die geestelijke waarden afneemt. Een duidelijk symptoom van deze algemene geloofsverzwakking zijn juist de openlijke onrechtvaardige aanvallen waarvan het katholicisme maar al te dikwijls het mikpunt is. Een tijd, waarin de godsdienst ijverig wordt beleefd, zou zo iets zeker niet geduld hebben.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Ongelooflijk groot is het aantal diegenen, wier eeuwige zaligheid dientengevolge in gevaar verkeert; maar ook de verschillende staten zelf zullen niet lang meer buiten gevaar kunnen zijn. Als de christelijke instellingen en zeden ineenstorten, betekent dit, dat de meest hechte fundamenten, waarop de menselijke samenleving is opgebouwd, noodzakelijk moeten bezwijken. Om de openbare rust en orde te handhaven, blijft dan alleen nog maar de dwang over; doch waar de godsdienst de maatschappelijke orde niet meer beschermt, kan dwang slechts zeer weinig bereiken. Dwang is meer geschikt om slaven dan om gehoorzame mensen te vormen en draagt zo de kiemen van diep ingrijpende omwentelingen in zich. Onze tijd leverde hiervan verschrikkelijke voorbeelden en het ziet er wel naar uit, dat andere van diezelfde aard te vrezen zijn.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Alleen het volledig herstel van de christelijke denk- en leefwijze biedt het geneesmiddel voor de rampen van onze tijd. Deze encycliek wil tot dit herstel krachtig bijdragen
6
De tijd waarin wij leven spoort ons dus aan, de geneesmiddelen daar te gaan zoeken, waar men ze zoeken moet: namelijk in het herstel van de christelijke denk- en handelswijze, in het particuliere leven en in alle onderdelen van maatschappelijk leven. Dat is het enige volkomen doeltreffende middel om de rampen waaronder wij gebukt gaan af te weren en de gevaren die ons boven het hoofd hangen te bezweren. Daarop, eerbiedwaardige broeders, moeten wij ons toeleggen, dat moeten wij met inzet van al onze inspanning en heel ons kunnen trachten te bereiken. Wij menen daarom, dat het nuttig is, in deze encycliek meer uitvoerig te handelen over de plichten van de katholieken, al hebben wij ook reeds herhaaldelijk in ander verband, waar de geschikte gelegenheid zich voordeed, punten die op dit onderwerp betrekking hebben, behandeld. Het nauwgezet onderhouden van deze plichten zal wonderlijk veel bijdragen tot het algemeen welzijn. Wij leven te midden van een heftige en om zo te zeggen ononderbroken strijd over de meest gewichtige belangen, en zeer moeilijk is het voor velen om zich hierbij niet te laten misleiden, niet op dwaalwegen te geraken of te bezwijken. Op ons rust de plicht, eerbiedwaardige broeders, aan iedereen de waarschuwingen, onderrichtingen en aansporingen te geven, die deze tijd eist, opdat “niemand de weg van de waarheid verlaten zal”.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 De verhouding van de plichten van de christenburger jegens Kerk en vaderland in het algemeen
- Artikel 1 De katholieken moeten én de Kerk én hun vaderland beminnen
7
Dat de katholieken in de praktijk van het leven meer en zwaardere verplichtingen hebben, dan zij die slechts een verminkt geloof belijden of er totaal van beroofd zijn, is aan geen twijfel onderhevig. Toen Jezus Christus de verlossing van het mensdom volbracht had, gaf Hij de apostelen bevel om aan ieder schepsel het Evangelie te verkondigen, maar tevens legde Hij aan alle mensen de verplichting op om aan te nemen en te geloven wat hun geleerd werd. Tussen deze verplichting en het bereiken van de eeuwige zaligheid bestaat een strikt verband. “Wie geloofd en gedoopt is, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld!” (Mc. 16, 16) [b:Mc. 16, 16] Maar als de mens, gelijk het zijn plicht is, het christelijk geloof omhelst, wordt hij door die daad zelfs tevens onderdaan van de Kerk, omdat hij uit haar geboren is, en wordt hij tevens lid van de grote en heilige gemeenschap, die, onder haar onzichtbaar opperhoofd, Jezus Christus, door de paus van Rome, krachtens de hem opgedragen taak, met de hoogste macht wordt bestuurd.
Referenties naar alinea 7: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Als nu de natuurwet ons de verplichting oplegt om de burgerlijke gemeenschap, waarin wij geboren en opgenomen zijn, op een bijzondere wijze lief te hebben en te verdedigen, zó zelfs, dat een goed burger zonder aarzelen ook zijn leven moet geven voor zijn vaderland, dan rust op de christenen de veel zwaardere verplichting steeds eenzelfde gezindheid te koesteren ten opzichte van de Kerk. De Kerk toch is de heilige stad van de levenden God, van God zelf voortgekomen en door Hem gesticht; zij leeft wel als ballinge op aarde, maar roept de mensen tot zich en onderwijst hen en geleidt hen naar het eeuwig geluk van de hemel. Dierbaar moet ons dus het leven ontvangen hebben, maar een hogere plaats in onze genegenheid moet de Kerk innemen; aan haar hebben wij het onvergankelijke leven van de ziel te danken. Het is immers redelijk, de goederen van de ziel hoger te schatten, dan die van het lichaam, en onze plichten jegens God zijn veel heiliger dan die jegens de mensen.
Referenties naar alinea 8: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Die verplichtingen zijn uiteraard niet met elkaar in strijd, maar volkomen verenigbaar
9
Als wij overigens deze zaak naar waarheid willen beoordelen, moeten wij zeggen, dat de bovennatuurlijke liefde jegens de Kerk en de natuurlijke jegens ons vaderland twee uitingen van liefde zijn, die het zelfde eeuwige beginsel hebben. God zelf immers is de bewerker en de oorzaak van beide en hieruit volgt, dat die beide verplichtingen niet met elkaar in strijd kunnen zijn. Zonder enige twijfel kúnnen en móéten wij beide verplichtingen volbrengen: onszelf beminnen, vol welwillendheid zijn tegenover de evenmens, liefde hebben voor ons vaderland en de overheden daarvan, en terzelfder tijd de Kerk vereren als onze moeder, en onze hoogste liefde schenken aan God.
Referenties naar alinea 9: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Bij een door machtsmisbruik van de staat veroorzaakt conflict moet men echter aan de Kerk meer gehoorzamen
10
Toch wordt de harmonie, die er tussen deze plichten bestaat, somtijds verstoord, hetzij door een noodlottige samenloop van omstandigheden, hetzij door de kwaadwilligheid van mensen. Er doen zich namelijk omstandigheden voor, waarin de staat van zijn burgers eist, wat onverenigbaar is met hetgeen de godsdienst van de christenen vraagt, en dat enkel en alleen omdat de burgerlijke overheden met de heilige rechten van de Kerk geen rekening houden, of verlangen, dat deze ondergeschikt zijn aan hun wil. Daaruit ontstaat dan een conflict en dit biedt ons de gelegenheid onze moed te tonen. Beide machten immers laten zich gelden; zij geven bevelen, die onderling tegenstrijdig zijn en daarom is het onmogelijke aan beide tegelijk te gehoorzamen: “Niemand kan twee heren dienen” (Mt. 6, 24) [b:Mt. 6, 24], zodat men noodzakelijk de een moet achterstellen als men de ander ter wille is. Aan wie van beiden nu de voorkeur moet gegeven worden, daaromtrent mag bij niemand enige twijfel bestaan.
Referenties naar alinea 10: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Zondig immers is het, aan God gehoorzaamheid te weigeren om de wil van mensen te doen; zondig, de wetten van Jezus Christus te overtreden, om aan burgerlijke overheden te gehoorzamen of onder voorwendsel, de wetten van de staat te onderhouden, die van de Kerk te veronachtzamen. “Men moet meer gehoorzaam zijn aan God, dan aan de mensen” (Hand. 5, 29) [b:Hand. 5, 29]. Dit was eertijds het gewone antwoord van Petrus en de andere apostelen aan de overheidspersonen, die hun eisen stelden, welke tegen hun geweten indruisten; datzelfde antwoord moet in dergelijke omstandigheden altijd zonder aarzelen gegeven worden. Niemand toont zich een beter burger in vredestijd of in oorlog, dan een christen, die zijn plicht kent, maar hij moet liever alles willen verduren, ja zelfs liever willen sterven, dan verraad plegen aan de rechten van God of van de Kerk.
Referenties naar alinea 11: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Dit is dan volstrekt geen opstand, maar plicht
12
Daarom hebben degenen, die deze principiële houding in het beoordelen van hetgeen plicht is, afkeuren en haar met rebellie op een lijn stellen, geen juist inzicht in de aard en het wezen van een wet. Wij spreken hier over algemeen bekende waarheden, die wij reeds verscheidene malen behandeld hebben. Een wet is niets anders, dan een bevel van de juist gerichte rede, door het wettig gezag uitgevaardigd, met het oog op het algemeen nut. Maar echt en wettig gezag bestaat er niet, dan alleen als het aan God, de hoogste Heer en Meester van allen, zijn oorsprong ontleent; Hij alleen kan aan een mens gezag geven over andere mensen. Verder is de rede niet juist gericht, waar zij afwijkt van de waarheid en het goddelijk plan. Tenslotte kan men iets niet werkelijk nuttig noemen, als het in strijd is met het hoogste en onvergankelijke goed, of de wil van de mensen van de liefde Gods aftrekt.
Referenties naar alinea 12: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Heilig is dus voor de christenen het burgerlijk gezag. Zij zien daarin een afstraling van de goddelijke majesteit en om zo te zeggen een beeld ervan; ook dan zelfs als een onwaardige er de drager van is. Rechtmatig en verplichtend is de eerbied voor de wetten, niet wegens dwang of bedreiging, maar om de uitspraak van het geweten: “Want God schonk ons niet een geest van vreesachtigheid” (2 Tim. 1, 7) [b:2 Tim. 1, 7]. Maar als de staatswetten apert indruisen tegen de goddelijke wet, als zij onrecht doen aan de Kerk of in tegenspraak zijn met de verplichtingen, die uit onze verhouding tot God voortvloeien, of zich in de persoon van de paus van Rome vergrijpen aan het gezag van Jezus Christus, dan is het plicht zich te verzetten, en zonde te gehoorzamen en deze zonde is dan tevens een ramp voor de staat zelf, want ieder vergrijp tegen de godsdienst is tevens een zich vergrijpen aan het welzijn van de staat.
Referenties naar alinea 13: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Hieruit blijkt opnieuw, hoe ongerechtvaardigd die beschuldiging van rebellie is: men onttrekt zich immers niet aan de gehoorzaamheid, die men aan zijn vorst en aan de wetgevers verschuldigd is, maar men weigert slechts die wettelijke bepalingen na te leven, welke niemand het recht heeft vast te stellen. Want zulke wettelijke voorschriften zijn een inbreuk op de rechten van God en daarom onrechtvaardig en alles eerder dan wetten.
Referenties naar alinea 14: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 In woord en voorbeeld hebben de apostelen hetzelfde geleerd
15
Gij weet, eerbiedwaardige broeders, dat dit letterlijk de leer is van de heilige apostel Paulus. Als hij aan Titus schrijft, de christenen op het hart te drukken, “dat zij aan machthebbers en overheden onderdanig moesten zijn en gehoorzaam aan hun bevel”, voegt hij er aanstonds aan toe: “bereid tot ieder goed werk” (Tit. 3, 1) [b:Tit. 3, 1], om zo duidelijk te laten uitkomen, dat het plicht is niet te gehoorzamen, als de menselijke wetten iets voorschrijven, dat indruist tegen de eeuwige wet van God. Op dezelfde wijze gaf de prins van de apostelen aan hen, die hem de vrijheid om het Evangelie te verkondigen wilden ontroven, dit krachtige en verheven antwoord: “Oordeelt zelf, of wij het voor God verantwoorden kunnen, naar u te luisteren meer dan naar God. Want wij kunnen niet zwijgen, wat wij hebben gehoord en gezien” (Hand. 4, 19.20) [b:Hand. 4, 19.20].
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Plichten van de katholiek jegens geloof en Kerk in het bijzonder
- Artikel 1 Het principe: waarheid en liefde, die ons met God moeten verenigen, zijn toevertrouwd aan de Kerk, die helaas het voorwerp is van heftige bestrijding
16
Het is dus een dure plicht voor ieder christen, liefde te hebben voor zijn dubbel vaderland, zowel voor het natuurlijke, als voor het hemelse, maar zó, dat de liefde voor het hemelse vaderland boven die voor het aardse gaat en dat hij nooit de wetten, door mensen uitgevaardigd, boven de goddelijke stelt. Deze plicht zou men tevens de bron kunnen noemen waaruit de overige verplichtingen voortvloeien. Wij weten immers, dat de Verlosser van het menselijk geslacht van zichzelf gezegd heeft: “Daartoe ben Ik geboren en daartoe in de wereld gekomen, om te getuigen van de waarheid” (Joh. 18, 37) [b:Joh. 18, 37]. Eveneens: “Vuur ben Ik op aarde komen brengen en wat wil Ik anders, dan dat het brandt?” (Lc. 12, 49) [b:Lc. 12, 49] In het kennen van deze waarheid – de hoogste vervolmaking van het verstand – en in de liefde tot God – de hoogste vervolmaking van de wil – ligt geheel het leven en geheel de vrijheid van de christen. Beide, de waarheid en de liefde, zijn het heerlijk erfdeel, dat Jezus Christus aan Zijn Kerk heeft toevertrouwd en beide worden met nooit rustende ijver en waakzaamheid verdedigd door de Kerk.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Maar hoe fel de strijd is, die tegen de Kerk is ontbrand, en op hoeveel fronten hij wordt gevoerd, behoeft hier nauwelijks vermeld te worden. De oorzaak van die felle strijd is bekend. Het menselijk vernuft slaagde er in, door natuurwetenschappelijke onderzoekingen verborgen en tot nu toe ongekende natuurkrachten en natuurwetten op te sporen en deze op doelmatige wijze aan de behoeften van het leven dienstbaar te maken, maar dientengevolge is men zo trots geworden, dat men meent Gods gezag en Zijn heerschappij uit het leven van de gemeenschap te kunnen uitbannen.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Misleid door dien waan, draagt men de oppermacht, waarvan men God beroofd heeft, op de menselijke natuur over en verzekert met veel nadruk: de natuur is het beginsel en de norm van alle waarheid; in de natuur vinden alle godsdienstige verplichtingen haar oorsprong en zij is er het voorwerp van. Een goddelijke openbaring bestaat er dus niet; enige verplichting om de christelijke zedenwet te onderhouden en aan de Kerk te gehoorzamen is er niet; wetgevende macht en rechten heeft de Kerk niet; ja zelfs bij de instellingen van de staat behoeft er met de Kerk niet in het minst rekening gehouden te worden. Het doel, dat zij met alle krachten nastreven, is: de leiding van het staatkundig leven aan zich te trekken en het roer van de staat in handen te krijgen, om des te gemakkelijker de wetgeving overeenkomstig deze theorieën te kunnen inrichten en de zeden van de volkeren de invloed daarvan te doen ondergaan. zo is overal ter wereld het katholicisme het mikpunt ofwel van openlijke aanvallen ofwel van heimelijke bestrijding en terwijl aan alle mogelijke onjuiste en verderfelijke stelsels de volle vrijheid gelaten wordt, ondervindt de openlijke belijdenis van de christelijke waarheid vaak allerlei belemmeringen.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De katholiek heeft daartegenover de plicht
- Paragraaf 1 Voor zichzelf zijn geloof te bewaren, te beveiligen en te versterken door studie en gebed
19
Nu de toestand dus zo ongunstig is, moet op de eerste plaats ieder acht geven op zichzelf. Het moet ieders grote zorg zijn, om het geloof diep in zijn ziel te doen doordringen en het in nooit verslappende waakzaamheid te beveiligen, door op zijn hoede te zijn voor de gevaren en bijzonder door steeds gewapend te zijn tegen allerlei bedrieglijke sofismen. Om deze deugd ongerept te bewaren is het verder zeer nuttig en juist een eis van onze tijd, naar wij menen, dat ieder, overeenkomstig zijn aanleg en ontwikkeling een ijverige studie maakt van de leer van het christendom en een zo diep mogelijk inzicht tracht te krijgen in de vraagstukken die de godsdienst raken, maar die met het natuurlijk verstand gekend kunnen worden. En daar het geloof niet alleen ongerept in onze zielen moet blijven leven, maar ook voortdurend moet groeien en sterker worden, moeten wij telkens en telkens weer tot God onze toevlucht nemen met de nederige en vertrouwvolle bede van de apostelen: “Vermeerder ons geloof” (Lc. 17, 5) [b:Lc. 17, 5].
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Zijn geloof openlijk te verdedigen en er voor te strijden
20
Maar wat het christelijk geloof betreft, bestaan er nog andere plichten en zo het al steeds van belang is geweest voor de zaligheid, deze stipt en gewetensvol na te leven, in onze tijd is dat wel van het hoogste gewicht.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Ongetwijfeld is het de taak van de Kerk, te midden van de grote en algemene verdwazing van de geesten, waarvan wij spraken, de bescherming van de waarheid op zich te nemen en de dwalingen uit de geesten te verdrijven. Dit is ten allen tijde haar heilige plicht, want aan haar is de zorg voor de eer van God en het zielenheil toevertrouwd. Waar echter de noodzakelijkheid dringt, rust niet alleen op hen, die aan het hoofd staan, de plicht om de ongereptheid van het geloof te verdedigen, maar “is iedereen gehouden bij anderen voor zijn geloof uit te komen, hetzij om andere gelovigen te onderrichten of te sterken, hetzij om de aanvallen van de ongelovigen af te weren.” iia-iiae q. 3 a. 2 ad 2 [[t:iia-iiae q. 3 a. 2 ad 2]] Wijken voor de vijand of zwijgen, nu van alle kanten om zo’n verschrikkelijk geschreeuw wordt aangeheven, om het woord van de waarheid te overstemmen, is een teken van lafheid of van twijfel aan de waarheid die men belijdt. Beide zijn even schandelijk en beledigend voor God; beide evenzeer in strijd met het eigen welzijn, als met het algemene. Alleen voor de vijanden van het geloof is zulk een handelwijze voordelig, omdat de vermetelheid van de kwaadwilligen door de slechts zwakke reactie van de goeden ten zeerste gesterkt wordt.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Bovendien verdient de trage houding van de christenen nog sterker gelaakt te worden, omdat er over het algemeen slechts geringe moeite voor nodig is, om de onware beschuldigingen te kunnen afweren of de verkeerde theorieën te kunnen weerleggen; met wat grotere inspanning kan dat altijd gebeuren. Ten slotte, iedereen is in staat door zijn gedrag blijk te geven van een echt christelijke geloofsmoed en het is geen zeldzaamheid, dat juist daardoor de geestkracht van de tegenstanders gebroken en hun toeleg verijdeld wordt. Bovendien, de christen is geboren voor de strijd en naarmate deze heviger is, zal, met Gods hulp, de overwinning zekerder zijn. “Schept moed: Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16, 33) [b:Joh. 16, 33]. Men mag niet de opwerping maken, dat Jezus Christus, de instandhouder en beschermer van de Kerk, geen hulp van mensen nodig heeft. Want niet omdat Zijn macht ontoereikend zou zijn, maar uit grote goedheid wil Hij ook ons ertoe laten meewerken, dat de vruchten van de Verlossing, die Hij alleen verdiend heeft, metterdaad worden toegepast.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Zijn geloof openlijk te belijden en het te verbreiden
23
Het is noodzakelijk, dat dit gebeurt.
De voornaamste taak die deze plicht oplegt, is: de katholieke leer openlijk en standvastig te belijden en ze naar vermogen te verbreiden. Voor de christelijke waarheid immers – dit is een zeer ware opmerking die reeds herhaaldelijk is gemaakt - is niets zo nadelig als niet gekend zijn. De juiste kennis ervan immers is op zich alleen reeds in staat dwalingen te verdrijven: als men met oprechte bedoeling en onbevooroordeeld er kennis mee heeft gemaakt, zegt het verstand, dat men ze moet aannemen. Nu is de deugd van geloof ongetwijfeld een groot geschenk van Gods genade en goedheid, maar de waarheden zelf, die men geloven moet, leert men gewoonlijk slechts kennen doordat ze verkondigd worden. “Hoe zullen zij in Hem geloven, van wie zij niet hebben gehoord? En hoe zullen zij horen, als er geen prediker is?…. Het geloof ontstaat dus door de prediking, de prediking echter geschiedt volgens het woord van Christus” (Rom. 10, 14.17) [b:Rom. 10, 14.17]. Omdat dus het geloof ter zaligheid nodig is, volgt daaruit de volstrekte noodzakelijkheid het woord van Christus te verkondigen.
De voornaamste taak die deze plicht oplegt, is: de katholieke leer openlijk en standvastig te belijden en ze naar vermogen te verbreiden. Voor de christelijke waarheid immers – dit is een zeer ware opmerking die reeds herhaaldelijk is gemaakt - is niets zo nadelig als niet gekend zijn. De juiste kennis ervan immers is op zich alleen reeds in staat dwalingen te verdrijven: als men met oprechte bedoeling en onbevooroordeeld er kennis mee heeft gemaakt, zegt het verstand, dat men ze moet aannemen. Nu is de deugd van geloof ongetwijfeld een groot geschenk van Gods genade en goedheid, maar de waarheden zelf, die men geloven moet, leert men gewoonlijk slechts kennen doordat ze verkondigd worden. “Hoe zullen zij in Hem geloven, van wie zij niet hebben gehoord? En hoe zullen zij horen, als er geen prediker is?…. Het geloof ontstaat dus door de prediking, de prediking echter geschiedt volgens het woord van Christus” (Rom. 10, 14.17) [b:Rom. 10, 14.17]. Omdat dus het geloof ter zaligheid nodig is, volgt daaruit de volstrekte noodzakelijkheid het woord van Christus te verkondigen.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Op de eerste plaats rust die plicht op de kerkelijke overheden.
Het is ongetwijfeld waar, dat de taak om het geloof te verkondigen, d.w.z. om te onderwijzen, krachtens goddelijk recht rust op de leraren, die “de Heilige Geest als bewakers gesteld heeft, om Gods Kerk te besturen” (Hand. 20, 28) [b:Hand. 20, 28] en het meest op de paus van Rome. Hij is de plaatsbekleder van Jezus Christus, hij is met het hoogste gezag over geheel de Kerk toegerust en als leermeester aangesteld in zake geloof en zeden.
Het is ongetwijfeld waar, dat de taak om het geloof te verkondigen, d.w.z. om te onderwijzen, krachtens goddelijk recht rust op de leraren, die “de Heilige Geest als bewakers gesteld heeft, om Gods Kerk te besturen” (Hand. 20, 28) [b:Hand. 20, 28] en het meest op de paus van Rome. Hij is de plaatsbekleder van Jezus Christus, hij is met het hoogste gezag over geheel de Kerk toegerust en als leermeester aangesteld in zake geloof en zeden.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Op de tweede plaats rust die plicht ook op de leken.
Toch moet niemand menen, dat het aan de leken, met name aan hen, aan wie God de talenten daartoe gegeven heeft en de ijver om zich verdienstelijk te maken, ontzegd is, een zekere activiteit op dit gebied te ontplooien. Zij mogen zich zeer zeker niet aanmatigen als leraar te gaan optreden, maar zo dikwijls de omstandigheden dat vorderen, kunnen zij zeer geschikt aan anderen meedelen wat zij zelf geleerd hebben en zó als het ware de echo van de stem van de leraren zijn. Zulke activiteit van leken is, volgens de vaders van het Vaticaans Concilie [d:217], zelfs zó nodig en vruchtbaar, dat zij van oordeel waren zo nadrukkelijk en dringend te moeten eisen. “Alle gelovigen, vooral degenen, die in overheid gesteld zijn of een taak in het onderwijs vervullen, bezweren wij bij de liefde van Jezus Christus en krachtens het gezag van Hem, die onze Heer en Zaligmaker is, leggen wij hun de plicht op, alle ijver en inspanning aan te wenden, om deze dwalingen van de Kerk te weren, ze buiten te sluiten en het licht van het ongerepte geloof te doen uitschijnen.” Dei Filius [[115|41]] Verder moet ieder bedenken, dat hij in staat is en de plicht heeft, om door de kracht van zijn voorbeeld het zaad van het katholieke geloof uit te strooien en het te verkondigen door er principieel voor uit te komen.
Toch moet niemand menen, dat het aan de leken, met name aan hen, aan wie God de talenten daartoe gegeven heeft en de ijver om zich verdienstelijk te maken, ontzegd is, een zekere activiteit op dit gebied te ontplooien. Zij mogen zich zeer zeker niet aanmatigen als leraar te gaan optreden, maar zo dikwijls de omstandigheden dat vorderen, kunnen zij zeer geschikt aan anderen meedelen wat zij zelf geleerd hebben en zó als het ware de echo van de stem van de leraren zijn. Zulke activiteit van leken is, volgens de vaders van het Vaticaans Concilie [d:217], zelfs zó nodig en vruchtbaar, dat zij van oordeel waren zo nadrukkelijk en dringend te moeten eisen. “Alle gelovigen, vooral degenen, die in overheid gesteld zijn of een taak in het onderwijs vervullen, bezweren wij bij de liefde van Jezus Christus en krachtens het gezag van Hem, die onze Heer en Zaligmaker is, leggen wij hun de plicht op, alle ijver en inspanning aan te wenden, om deze dwalingen van de Kerk te weren, ze buiten te sluiten en het licht van het ongerepte geloof te doen uitschijnen.” Dei Filius [[115|41]] Verder moet ieder bedenken, dat hij in staat is en de plicht heeft, om door de kracht van zijn voorbeeld het zaad van het katholieke geloof uit te strooien en het te verkondigen door er principieel voor uit te komen.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Onder de plichten, die wij hebben tegenover God en de Kerk, moet dus op de eerste plaats deze genoemd worden, dat ieder er naar vermogen ijverig toe meewerkt, om de christelijke waarheid te verbreiden en de dwalingen te verdrijven.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Voor dit alles is nodig: eenheid met de Kerk, eensgezindheid en volmaakte onderwerping aan het kerkelijk leer- en bestuursgezag
- Paragraaf 1 Dit is de wil van Christus, de stichter van de Kerk
27
Het is echter zeker, dat de christenen die plichten niet zo volmaakt zullen nakomen als het behoort en daarbij niet het gewenste succes zullen hebben, als zij los van elkaar de strijd aanbinden.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Mystici Corporis Christi ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Jezus Christus is zelf het eerste voorwerp van de bestrijding en de haat van de mensen geweest en Hij heeft voorspeld, dat het niet zou uitblijven, of ook Zijn stichting zou dat eveneens ondervinden. Daarvan zou het gevolg zijn, dat velen belet worden, de zaligheid die Hij voor hen verdiend heeft, feitelijk te verwerven. Hij heeft daarom niet slechts leerlingen willen vormen, maar hen ook in een gemeenschap willen bijeenbrengen en op geschikte wijze samenvoegen tot één lichaam, waarvan Hij het hoofd is: “dit is de Kerk” (Kol. 1, 24) [b:Kol. 1, 24]. Het leven van Jezus Christus stroomt dus door geheel het organisme van het lichaam, voedt de afzonderlijke ledematen en houdt ze in stand, zorgt, dat hun onderling verband intact blijft en dat zei, al heeft ook ieder lidmaat zijn eigen taak, op een en hetzelfde doel gericht blijven. (Want zoals wij in een lichaam veel ledematen bezitten en niet alle ledematen dezelfde taak verrichten, zo zijn wij allen tezamen een lichaam in Christus, maar onderling zijn wij ieder afzonderlijk ledematen” (Rom. 12, 4-5) [b:Rom. 12, 4-5]) Dit zijn de redenen, waarom de Kerk niet alleen een volmaakte maatschappij is en veel voortreffelijker, dan welke andere maatschappij ook, maar waarom haar ook door haar stichter de plicht is opgelegd, voor de zaligheid van de mensen te strijden “als een in slagorde geschaard leger” (Hoogl. 6, 9) [b:Hoogl. 6, 9]. In deze samenstelling en inrichting van de Kerk kan volstrekt geen verandering worden aangebracht en evenmin is het aan iemand, wie dan ook, geoorloofd naar eigen inzicht te leven, of volgens eigen inzicht de strijd te voeren. Want wie niet met Christus en de Kerk verzamelt, verzamelt niet, maar verstrooit en het is de volle waarheid, dat tégen God strijden al degenen, die niet mèt Hem en de Kerk strijden. (Wie niet met Mij is, is tegen Mij; en wie niet met Mij verzamelt, verstrooit (Lc. 11, 23) [b:Lc. 11, 23])
Referenties naar alinea 28: 3
Mystici Corporis Christi ->=geentekst=Mystici Corporis Christi ->=geentekst=
Lumen Gentium ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Deze eenheid met de Kerk vraagt op de eerste plaats eensgezindheid
29
Om deze innerlijke verbondenheid en dit eensgezinde optreden, die voor de vijanden van het katholicisme terecht een reden tot schrik zijn, tot stand te brengen, is voor alles noodzakelijk een eensgezinde overtuiging. Tot deze eensgezindheid horen wij de apostel Paulus de Korinthiërs met grote kracht en bijzondere nadruk aansporen: “Broeders, ik bezweer u dan uit naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat er onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij volkomen één zijn in dezelfde gezindheid en dezelfde overtuiging” (1 Kor. 1, 20) [b:1 Kor. 1, 20]. Het is gemakkelijk in te zien, hoe wijs dit voorschrift is. Immers, denken is het beginsel van het handelen, en daarom is geen overeenstemming van willen en geen gelijkgericht handelen mogelijk bij mensen, die geheel verschillend denken. Zij die alleen de leiding van de rede volgen, kunnen maar heel moeilijk één zijn in hun opvattingen; want om tot de kennis van de dingen door te dringen is een hele kunst. Het verstand echter is van nature zwak; bovendien laat het zich zo gemakkelijk door allerlei theorieën meeslepen en wordt het onder de drang van indrukken van buiten zo licht in dwaling gebracht. Hierbij komen dan nog de hartstochten, die maar al te dikwijls het inzicht in de waarheid geheel wegnemen of althans in de weg staan. Daarom treffen regeringen dikwijls maatregelen om mensen, die het niet krachtens hun overtuiging met elkaar eens zijn, met dwang tezamen te houden.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Geheel anders staat het met de christenen. Wat zij geloven moeten, leren zij van de Kerk en zij hebben daarbij de zekerheid, dat zij onder haar gezagvolle leiding de waarheid zullen bezitten. Gelijk er maar één Kerk is, omdat er maar één Jezus Christus is, zo is om dezelfde reden de leer van alle christenen over geheel de wereld één en moet ook één zijn. “Eén Heer, één geloof” (Ef. 4, 5) [b:Ef. 4, 5]. “Bezittend dezelfde geest van geloof” (2 Kor. 4, 13) [b:2 Kor. 4, 13], hebben zij het heilzaam beginsel, waaruit vanzelf bij allen eenheid van streven en handelen voortkomt.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Deze eenheid vraagt een volmaakte onderwerping aan het leer- en bestuursgezag van de Kerk
31
Maar de apostel Paulus legt er de nadruk op, dat deze eensgezindheid een volmaakte moet zijn. Het christelijk geloof steunt niet op het gezag van de menselijke, maar opdat van de rede. De door God geopenbaarde waarheden immers “nemen wij aan niet omdat wij de innerlijke waarheid ervan inzien met ons natuurlijk verstand, maar op gezag van God zelf, die ze ons geopenbaard heeft en die niet kan dwalen of in dwaling brengen.” Dei Filius [[115|10]] Daaruit volgt, dat men elke waarheid, waarvan men zeker weet, dat zij door God geopenbaard is, op volkomen dezelfde wijze beslist moet aannemen. Weigeren één van deze waarheden te geloven, komt ongeveer op hetzelfde neer als ze alle verwerpen. Want zij die ontkennen, dat God tot de mensen gesproken heeft, of twijfelen aan Zijn oneindige waarheid en wijsheid, ondergraven de grondslag van het geloof.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Uitmaken echter, welke waarheden door God zijn geopenbaard is de taak van de lerende Kerk; aan haar heeft God de taak opgedragen, de door Hem geopenbaarde waarheden te bewaren en uit te leggen. De hoogste leraar in de Kerk is de paus van Rome, als aan God zelf.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Deze gehoorzaamheid moet volledig zijn, want zij is een eis van het geloof zelf en heeft hiermee deze eigenschap gemeen, dat zij niet deelbaar is. Is de gehoorzaamheid niet volledig en heeft zij niet alle vereiste eigenschappen, dan wordt zij zelfs in haar wezen aangetast; enkel de schijn van gehoorzaamheid blijft dan nog over. Aan deze volmaakte gehoorzaamheid heeft men onder de christenen steeds het grootste gewicht gehecht; ze gold steeds en geldt nog als het onderscheidingsteken waaraan men de katholieken kennen kan. De H. Thomas van Aquino zet deze waarheid zeer helder als volgt uiteen: “Het formele voorwerp van het geloof is de hoogste waarheid in zover zij meegedeeld wordt in de heilige Schrift en in de leer van de Kerk, die haar oorsprong vindt in de hoogste waarheid. Wie zich daarom niet houdt aan de hoogste waarheid, ons medegedeeld in de heilige Schrift, als aan de onfeilbare en door God gegeven geloofsregel, heeft de deugd van geloof niet, maar neemt de waarheden, die het geloof leert, aan op een andere wijze dan door het geloof…. Het is echter duidelijk, dat degene, die zich houdt aan hetgeen de Kerk leert, als aan de onfeilbare regel van het geloof, alles aanneemt wat de Kerk leert; anders, als hij namelijk uit de waarheden, die de Kerk leert, een keuze doet en sommige aanneemt en andere verwerpt, houdt hij zich niet meer aan de leer van de Kerk als aan de onfeilbare geloofsregel, maar volgt hij zijn eigen willekeurig inzicht. iia-iiae q. 5 a. 3 [[t:iia-iiae q. 5 a. 3]] Het geloof van geheel de Kerk moet één zijn, volgens het woord van de apostel (1 Kor. 1) [b:1 Kor. 1] dat gij allen hetzelfde spreekt en dat er onder u geen scheuringen zijn. Die eenheid zou niet bewaard kunnen blijven, als een moeilijkheid, die zich met betrekking tot het geloof voordoet, niet door diegene, die aan het hoofd van de gehele Kerk staat, zou worden uitgemaakt, en zó, dat geheel de Kerk aan zijn beslissing onwrikbaar vasthoudt. En daarom heeft alleen de paus de bevoegdheid een nieuwe formule van de geloofsbelijdenis op te stellen. Datzelfde geldt van alle andere zaken, die op de gehele Kerk betrekking hebben.” iia-iiae q. 1 a. 10 [[t:iia-iiae q. 1 a. 10]]
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 De gebieden waarover deze volmaakte onderwerping zich moet uitstrekken
34
Bij het vaststellen van de grenzen, binnen welke gehoorzamen plicht is, moet men zich hoeden voor de mening, dat men aan het gezag van de bisschoppen en bijzonder aan dat van de paus slechts dan gehoorzaamheid verschuldigd is, waar het gedefinieerde geloofswaarheden betreft, die men niet hardnekkig kan verwerpen zonder zich aan de zonde van ketterij schuldig te maken. Zelfs is het niet voldoende, oprecht en vast die waarheden aan te nemen, welke de Kerk wel niet door een plechtige uitspraak heeft gedefinieerd, maar die zij toch bij de gewone uitoefening van haar algemeen leraarsambt als van God als van God geopenbaarde waarheden voorhoudt. Hieromtrent heeft het Vaticaans Concilie [d:217] vastgesteld, dat het geloofswaarheden zijn, die als door God geopenbaard door allen moeten worden aangenomen (fide catholica et divina). De verplichtingen van een christenmens gaan echter verder en eisen ook, dat hij zich onderwerpt aan de bestuursmacht van de bisschoppen, vooral aan die van de apostolische Stoel en zich door hen geheel laat leiden. Het is duidelijk, dat dit zeer redelijk is. De door God geopenbaarde waarheden hebben deels op God zelf betrekking, deels op de mens en hetgeen voor zijn eeuwig heil nodig is. Welnu, gelijk wij zeiden, kan op elk van deze gebieden de Kerk, en in de Kerk de paus, krachtens het hun door God gegeven recht, bindende voorschriften geven d.w.z. vaststellen, wat men geloven en wat men doen moet. Daaruit volgt, dat de paus krachtens het hem verleende gezag moet kunnen uitmaken, wat de goddelijke uitspraken behelzen en welke leerstellingen daarmee overeenstemmen of daarvan afwijken; dat hij eveneens kan uitmaken, wat zedelijk goed en slecht is, wat men te doen en te vermijden heeft om de eeuwige zaligheid te bereiken. Had de paus deze macht niet, dan zou hij aan de mensen niet met zekerheid uitleg kunnen geven aangaande de door God geopenbaarde waarheden en voor hen niet een veilige gids voor het leven kunnen zijn.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Plichten van de katholiek in zijn openbaar en politiek leven in het bijzonder
- Artikel 1 Plicht om de Kerk buiten de zuiver politieke strijd te houden
- Paragraaf 1 Principes waarop deze plicht steunt
35
De Kerk is een volmaakte maatschappij, die alle volkeren omvat. Haar verhouding tot de staat.
Nog dieper moeten wij ingaan op het wezen van de Kerk. Zij is immers niet zo maar een toevallige groepering van christenen, maar een door God ingestelde en door Hem op uitstekende wijze georganiseerde maatschappij. Haar rechtstreeks en onmiddellijk doel is: vrede te brengen aan de zielen en haar te heiligen. De middelen, die daartoe nodig zijn, heeft alleen zij van God ontvangen. Zij heeft daarom bepaalde wetten, bepaalde plichten en een met haar eigen natuur overeenkomende norm en methode om de christenen te besturen.
Nog dieper moeten wij ingaan op het wezen van de Kerk. Zij is immers niet zo maar een toevallige groepering van christenen, maar een door God ingestelde en door Hem op uitstekende wijze georganiseerde maatschappij. Haar rechtstreeks en onmiddellijk doel is: vrede te brengen aan de zielen en haar te heiligen. De middelen, die daartoe nodig zijn, heeft alleen zij van God ontvangen. Zij heeft daarom bepaalde wetten, bepaalde plichten en een met haar eigen natuur overeenkomende norm en methode om de christenen te besturen.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
Maar de uitoefening van deze bestuurstaak brengt in de praktijk moeilijkheden mee en geeft herhaaldelijk aanleiding tot wrijvingen. De Kerk immers oefent haar bestuur uit over volkeren, die over geheel de aarde verspreid zijn, die in ras en levensgewoonten van elkaar verschillen, die ieder in eigen staatsverband en volgens eigen wetten leven, die daarom de plicht hebben, onderdanig te zijn èn aan hun burgerlijke overheid en tegelijkertijd aan het geestelijk gezag. Dezelfde mensen zijn dus subject van beide verplichtingen, maar gelijk wij reeds opmerkten, deze zijn niet strijdig met elkaar en zijn van elkaar onderscheiden. De ene soort plichten toch heeft de betrekking op het tijdelijk welzijn van de staat, de andere op het algemeen welzijn van de Kerk en beide zijn ten slotte gericht op de vervolmaking van de mens.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Uit deze omgrenzing van rechten en plichten blijkt duidelijk, dat de wereldlijke overheden op eigen terrein hun aangelegenheden vrij kunnen regelen. De Kerk ziet dit niet alleen niet ongaarne, maar zij verleent hun daarbij ook alle hulp. Een van de deugden toch, waarvan zij de beoefening met de meeste nadruk voorhoudt, is de godsdienstigheid, d.w.z. de rechtvaardigheid tegenover God; maar daardoor juist spoort zij aan tot rechtvaardigheid ten opzichte van de wereldlijke overheid. De geestelijke macht echter is van veel verhevener aard; haar doel is, de zielen van de mensen te leiden door “het rijk Gods en zijn gerechtigheid” (Mt. 6, 33) [b:Mt. 6, 33] te bevorderen. Dit is haar bijzondere taak. Het is verder een geloofspunt, dat deze leiding van de zielen aan de Kerk alleen is opgedragen, zodat aan het burgerlijk gezag in deze volstrekt geen medezeggenschap toekomt. Niet aan de Caesar immers, maar aan Petrus heeft Jezus Christus de sleutels van het rijk der hemelen toevertrouwd.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
De Kerk handhaaft haar eigen rechten, maar eerbiedigt die van de staat; speciaal wat de vorm van staatsbestuur betreft.
Met de leer over de verhouding van Kerk en staat, die wij hierboven uiteenzetten, hangen enige andere kwesties van groot belang samen. Ook daarover willen wij in dit verband een en ander zeggen.
Met de leer over de verhouding van Kerk en staat, die wij hierboven uiteenzetten, hangen enige andere kwesties van groot belang samen. Ook daarover willen wij in dit verband een en ander zeggen.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Er bestaat een zeer groot onderscheid tussen de Kerk en iedere burgerlijke maatschappij. Indien de Kerk ook al een inrichting heeft, die enige overeenkomst vertoont met die van de staat, toch verschilt zij wat haar oorsprong, haar doel en haar aard betreft wezenlijk van iedere aardse staat. Zij heeft dus het recht te leven en voor haar voortbestaan te zorgen door instellingen en wetten, die in overeenstemming zijn met haar eigen aard. Verder, omdat zij niet alleen een volmaakte maatschappij is, maar ook een van hogere orde, dan elke menselijke maatschappij, weigert zij beslist, gelijk het haar recht en haar plicht is, zich aan te sluiten bij een of andere politieke groepering, of zich ten dienste te stellen van de wisselende stromingen, die het staatkundig leven beheersen. Krachtens hetzelfde beginsel, als handhaafster van haar eigen recht, maar tegelijk vol eerbied voor het recht van een ander, matigt zij zich niet de bevoegdheid aan uit te maken, welke vorm van staatsbestuur de voorkeur verdient, of volgens welke politieke instellingen de christelijke volkeren bestuurd moeten worden. Van de verschillende vormen van staatsbestuur keurt zij geen enkele af, mits de godsdienst en de zedenwetten geëerbiedigd worden.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De katholieken hebben dus de plicht er voor te waken dat de Kerk niet in de strijd der politieke partijen wordt gemengd, en moeten, waar het nodig is, alle meningsverschil opzij zetten en haar rechten verdedigen
40
Dit voorbeeld van de Kerk moet voor de afzonderlijke christenen leidinggevend zijn bij hun denken en handelen. Een zeker verschil van opvatting op politiek gebied is ongetwijfeld gerechtvaardigd, voor zover men namelijk, zonder de waarheid geweld aan te doen of de rechtvaardigheid te krenken, ervoor ijvert, dat inzichten, die, naar men meent, meer bevorderlijk zijn voor het algemeen welzijn, ook metterdaad hun invloed kunnen doen gelden. Maar de Kerk in de strijd van de partijen betrekken, of zelfs verlangen, dat zij haar hulp biedt om politieke tegenstanders te overwinnen, is schromelijk misbruik maken van de godsdienst. Integendeel, de godsdienst moet voor állen iets heiligs en onschendbaars zijn: ook in de politiek moet rekening gehouden worden met de zedenwet en met de plichten die de godsdienst oplegt, en op de eerste plaats moeten steeds de belangen van het christendom behartigd worden. Zou dit in een of ander land tengevolge van de activiteit zijner tegenstanders bedreigd worden, dan moet men alle verdeeldheid beëindigen en één van hart en één van zin voor de verdediging van de godsdienst opkomen. Dít eist het algemeen welzijn op de eerste plaats; daaraan zijn alle andere belangen ondergeschikt. Wij menen dit punt nog wat meer in bijzonderheden te moeten uiteenzetten.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Plicht om te zorgen, dat bij de wetgeving met de godsdienst en de christelijke zedenwet rekening gehouden wordt
- Paragraaf 1 De burger heeft er recht op, dat de staat hem helpt om zich in zedelijk opzicht te vervolmaken
41
Zonder twijfel hebben zowel de Kerk als de staat ieder hun eigen soevereiniteit. Daarom is bij het behartigen van eigen belangen de een niet aan de ander onderworpen. Natuurlijk binnen de grenzen die door ieders naaste doel bepaald worden. Toch volgt hier volstrekt niet uit, dat zij van elkaar gescheiden zijn en nog veel minder, dat zij aan elkaar tegenstrijdig zijn.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
42
Inderdaad, de natuur heeft ons het fysieke bestaan gegeven, maar dan als zedelijk wezen. Bijgevolg verwacht de mens, dat de openbare rust en veiligheid, het naaste doel van de staat, hem een rustige bestaansmogelijkheid waarborgen, maar veel meer nog hem de nodige hulp verlenen om naar zedelijke vervolmaking te streven. Deze vervolmaking bestaat enkel in de kennis en de beoefening van de deugd. Tegelijkertijd echter wil hij, gelijk het zijn plicht is, bij de Kerk de hulpmiddelen vinden, die hem in staat stellen zijn plichten jegens God in hun volle omvang op volmaakte wijze na te komen, wat hierop neerkomt, de ware godsdienst te kennen en te beleven. De godsdienstigheid toch is de voornaamste onder de deugden, omdat zij ze alle op God richt en ze zo alle volmaakt en volledig doet zijn.
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
Bij alle instellingen en bij de wetgeving moet dus met het zedelijk en godsdienstig karakter van de mens rekening gehouden worden en moet ervoor gezorgd worden, dat hij zich in dit opzicht kan vervolmaken. Dit moet echter op de juiste wijze en in de juiste orde gebeuren; bij ieder voorschrift en ieder verbod moet er rekening mee gehouden worden, wat het doel is van de staat en wat het doel is van de Kerk.
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De houding van de Kerk tegenover een staat wordt bepaald door de houding, die de staat tegenover de godsdienst en de zedenwet aanneemt
44
Juist daarom kan het de Kerk niet onverschillig laten, hoe de wetgeving is in de verschillende staten. Niet voor zover deze betrekking heeft op het bestuur van de staat, maar voor zover daarin somtijds, met overschrijding van de gestelde grenzen, op de rechten van de Kerk inbreuk wordt gemaakt. Zou er ergens een godsdienstvijandige politiek gevoerd worden, dan moet de Kerk, krachtens de taak haar door God opgedragen, zich daar zelfs tegen verzetten en ijverige pogingen aanwenden, om de kracht van het Evangelie in de wetgeving en de instellingen van de volkeren te doen doorwerken.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
De toestand nu in een staat wordt vooral bepaald door de gezindheid van degenen, die hem besturen, en daarom kan de Kerk haar bescherming en gunst niet schenken aan mannen, van wie zij weet, dat zij haar bestrijders zijn, die openlijk weigeren haar rechten te eerbiedigen, die er naar streven, Kerk en staat, van nature onderling verbonden, van elkaar te scheiden. Van de andere kant begunstigt zij, overeenkomstig haar plicht, hen, die van de staat en de Kerk een juiste opvatting hebben en dus willen, dat beide ter bevordering van het algemeen welzijn eendrachtig samenwerken.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Deze houding van de Kerk bepaalt tevens de gedragslijn die de katholieken te volgen hebben
46
Deze principes bepalen de gedragslijn die de katholieken in het politieke leven te volgen hebben. Overal waar de Kerk er geen bezwaar in ziet, dat zij aan het politieke leven deelnemen, moeten zij hun steun geven aan mannen van beproefde degelijkheid, van wie men verwachten mag, dat zij zich verdienstelijk zullen maken voor de christelijke godsdienst. Er kan geen enkele reden zijn, waarom men aan mannen die vijandig staan tegenover de godsdienst de voorkeur zou mogen geven.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Uit deze beide eerste verplichtingen volgt de plicht om de eenheid te bewaren
47
Hieruit blijkt, hoe ernstig de plicht is om de eensgezindheid te bewaren, vooral in onze tijd, nu de strijd tegen het christendom op zulk een sluwe en systematische wijze wordt gevoerd. Allen die er ernstig naar streven met de Kerk, die “de zuil en de grondslag van de waarheid is” (1 Tim. 3, 15) [b:1 Tim. 3, 15], verbonden te blijven, zullen zich gemakkelijk wachten voor leiders, die “hen beliegend…. hun vrijheid beloven, terwijl zij zelf slaven zijn van het bederf” (2 Pt. 2, 1.19) [b:2 Pt. 2, 1.19]. Ja, zij zullen delen in de kracht van de Kerk zelf en aan listen en lagen ontkomen door wijsheid, geweld overwinnen door geestkracht.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
Het is hier niet de plaats om na te gaan, in hoeverre gebrek aan activiteit bij de katholieken en onderlinge verdeeldheid tot de tegenwoordige toestand hebben bijgedragen, maar ongetwijfeld zouden de bozen minder driest zijn opgetreden en niet zo grote verwoestingen hebben aangericht, als in de harten van zeer velen het geloof, “dat werkt door de liefde” (Gal. 5, 6) [b:Gal. 5, 6], levendiger en krachtiger was geweest en de geopenbaarde zedenleer niet zo algemeen in verval was geraakt. Moge de herinnering aan het verleden dit voordeel opleveren, dat men voor de toekomst beter inzicht toont.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Twee fouten, die in het openbare leven vermeden moeten worden: verkeerde voorzichtigheid en verkeerde ijver
- Paragraaf 1 Verkeerde voorzichtigheid moet vermeden worden
49
Zij die aan het openbare leven gaan deelnemen, moeten zich echter hoeden voor twee fouten. Hiervan draagt de ene ten onrechte de naam van voorzichtigheid, de andere is een uiting van onberade ijver.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
Sommigen zeggen, dat men niet openlijk de strijd tegen het overmachtig bederf moet aanbinden, uit vrees dat de vijandige gezindheid wellicht verscherpt zou worden tengevolge van het verzet. Of zulke mensen aan de kant van de Kerk staan of haar tegenstanders zijn, is niet uit te maken; volgens hun beweringen immers belijden zij de katholieke leer, maar zij zouden toch wel graag zien dat de Kerk goedvond, dat sommige opvattingen, die ermee in strijd zijn, ongestraft verbreid mochten worden. Met smart constateren zij de verzwakking van het geloof en het verval van de zeden, maar om uit te zien naar een middel dat dit zou kunnen tegengaan, geven zij zich geen zorg. Niet zelden vergroten zij zelfs nog het kwaad door hun verregaande toegeeflijkheid of door de uiterst verderfelijke houding aan te nemen van juist te doen of zij het niet zien. Zij staan er op, dat niemand twijfelt aan hun gevoelens ten opzichte van de heilige Stoel, maar altijd hebben zij iets op de paus aan te merken. Hun voorzichtigheid is er een van het soort, dat door de apostel Paulus “voorzichtigheid van het vlees” wordt genoemd en “dood van de ziel”, omdat zij zich niet onderwerpt aan Gods wet en dat ook niet kan (De wijsheid van het vlees staat vijandig tegenover God; zij onderwerpt zich niet aan Gods wet en zij kan dat ook niet (Rom. 8, 7) [b:Rom. 8, 7]). Niets is echter minder geschikt om het kwaad te verminderen. Want het is het doelbewuste streven onze vijanden, het katholicisme, de enig ware godsdienst, met wortel en al uit te roeien, als dat mogelijk zou zijn, en velen van hen komen daar zonder aarzelen voor uit en beroemen zich daarop. Om hun opzet door te voeren, durven zij alles; zij voelen het immers aan, hun boze plannen te verwerkelijken, naarmate de moed van de andere partij meer door vrees verlamd is. Zij, die gaarne deze “voorzichtigheid van het vlees” tot richtsnoer van hun handelen nemen en doen alsof zij niet weten, dat ieder christen een goed soldaat van Christus moet zijn; die de beloningen, waarop slechts overwinnaars aanspraak mogen maken, op de gemakkelijkste manier en ver van het toneel van de strijd willen verwerven, stuiten dus de voortgang van het kwaad niet, maar verhaasten die veeleer.
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Verkeerde ijver moet vermeden worden
51
Men moet zich geen taak aanmatigen, die Christus in Zijn Kerk aan anderen heeft gegeven, maar de door Hem gestelde leiding volgen.
Van de andere kant zijn er niet weinigen, die zich ofwel door verkeerde ijver laten misleiden, of, wat erger is, heel andere bedoelingen hebben dan zij voorgeven en zich een taak aanmatigen die hun niet toekomt. Alles in de Kerk zou volgens hun oordeel en goedvinden moeten gebeuren; ja zelfs alles wat anders gedaan wordt, vinden zij verkeerd en aanvaarden zij slechts met tegenzin. Hun moeite en inspanning is zeker zonder nut en zij verdienen niet minder dan de eerste groep onze afkeuring. Wat zij doen, is niet de leiding volgen van het wettig gezag, maar er op vooruitlopen en tevens de taak van de overheden onrechtmatig voor onbevoegden opeisen. Zij werpen daarbij de orde, die God voor altijd in Zijn Kerk heeft ingesteld en welke Hij door niemand straffeloos laat verstoren, omver.
Van de andere kant zijn er niet weinigen, die zich ofwel door verkeerde ijver laten misleiden, of, wat erger is, heel andere bedoelingen hebben dan zij voorgeven en zich een taak aanmatigen die hun niet toekomt. Alles in de Kerk zou volgens hun oordeel en goedvinden moeten gebeuren; ja zelfs alles wat anders gedaan wordt, vinden zij verkeerd en aanvaarden zij slechts met tegenzin. Hun moeite en inspanning is zeker zonder nut en zij verdienen niet minder dan de eerste groep onze afkeuring. Wat zij doen, is niet de leiding volgen van het wettig gezag, maar er op vooruitlopen en tevens de taak van de overheden onrechtmatig voor onbevoegden opeisen. Zij werpen daarbij de orde, die God voor altijd in Zijn Kerk heeft ingesteld en welke Hij door niemand straffeloos laat verstoren, omver.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
Zeer verdienstelijk maken zich degenen, die niet weigeren zo vaak het nodig is in het strijdperk te treden, in de onwrikbare overtuiging, dat onrechtvaardig geweld eens ten onder zal gaan en de strijd tegen de heiligheid van recht en godsdienst eens zal moeten opgeven. Ja, zij nemen een taak op zich die de christenmoed van vroegere tijden waardig is, wanneer zij hun krachten inspannen om de godsdienst te verdedigen, vooral tegen een partij van vermetelen, die de verwoede strijd tegen het christendom zich ten doel gesteld heeft en niet ophoudt de paus, die zij in haar macht heeft gebracht, op vijandige wijze te vervolgen. Zij zorgen echter daarbij een stipte gehoorzaamheid te betrachten en hebben zich gewoon gemaakt niets te ondernemen zonder daartoe opdracht te hebben ontvangen.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
Zulk een bereidvaardige gehoorzaamheid, gepaard aan moed en karaktervastheid, is voor alle christenen noodzakelijk, opdat zij in alle voorkomende omstandigheden “in niets bezwijken” (Jak. 1, 4) [b:Jak. 1, 4]. Wij verlangen daarom ten zeerste, dat allen diep doordrongen zijn van de voorzichtigheid, die de H. Paulus “de voorzichtigheid van de geest” (Rom. 8, 6) [b:Rom. 8, 6] noemt. Deze immers volgt bij het regelen van de menselijke activiteit de gulden middenweg en bewerkt, dat de mens niet tot een van de twee uitersten vervalt: vreesachtige wanhoop of vermetele overmoed.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
De juiste voorzichtigheid bestaat voor de katholieken hierin, dat zij de leiding volgen van de bestuurders van de Kerk: paus en bisschoppen.
Er bestaat echter onderscheid tussen de voorzichtigheid in zake het bestuur, die op het algemeen welzijn gericht is, en die, welke het particulier welzijn van ieder afzonderlijk tot voorwerp heeft. Deze laatste vindt men bij hen, die niet in overheid gesteld zijn en die in hun persoonlijk gedrag de inspraak van de juist gerichte rede volgen. De eerste bij degenen, die in overheid gesteld zijn en vooral bij de hoogste overheden, die tot taak hebben met gezag aan het hoofd te staan. En zo schijnt de voorzichtigheid in zake het bestuur bij degenen, die niet in overheid gesteld zijn, geheel hierin te bestaan, dat zij de voorschriften van de wettige overheid nauwgezet opvolgen. De voorzichtigheid zetelt in het verstand; besturen nu en leiden is bij uitstek de taak van het verstand; en daarom moet ieder voor zover hij deel heeft aan het bestuur en de leiding, verstand en voorzichtigheid hebben. Nu is het duidelijk, dat het niet de taak is van de onderdaan, in zover hij onderdaan is en van de dienaar in zover hij dienaar is te besturen en te leiden, maar veeleer bestuurd en geleid te worden. En daarom is de voorzichtigheid niet de deugd van de dienaar, in zover hij dienaar is, en ook niet van de onderdaan in zover hij onderdaan is. Maar omdat iedere mens, in zover hij een redelijk wezen is, in zekere mate deel heeft aan het bestuur volgens het oordeel van zijn verstand, komt hem in zover ook toe voorzichtigheid te hebben. Daaruit volgt, gelijk in het VIe boek van de Ethica wordt gezegd, dat de voorzichtigheid in de overheidspersoon is als in de bouwmeester; in de onderdanen echter gelijk in de handwerkslieden, die zijn plannen uitvoeren. [[t:iia-iiae q. 47 a. 12]] Dat deze juist onderlinge verhouding in de Kerk gehandhaafd blijft, is te meer noodzakelijk, naarmate ’s pausen voorzichtigheid in het bestuur zich over een breder gebied uitstrekt. Zijn taak is het niet alleen, de Kerk te besturen, maar ook de handelingen van de leden van de Kerk in hun geheel zo te leiden, dat zij gericht zijn op het eeuwig heil, dat zij hopen te verwerven. Hieruit blijkt, dat behalve volmaakte eensgezindheid in denken en handelen, bij de actie ook volgzaamheid nodig is ten opzichte van de wijsheid van de kerkelijke overheid in haar bestuur. De taak nu om onmiddellijk na de paus en in ondergeschiktheid aan hem de Kerk te besturen rust op de bisschoppen. Zij hebben wel niet de hoogste bisschoppelijke bestuursmacht, maar zij zijn toch in de kerkelijke hiërarchie werkelijk vorsten. Zij voeren ieder voor zich het bestuur over de afzonderlijke kerken en zijn daarom “als het ware de hoofdbouwmeesters....bij het optrekken van het geestelijk bouwwerk” 1:14 [[2614]]; hun staat de geestelijkheid ter zijde als medehelpers bij hun taak en als uitvoerders van hun plannen. Niemand kan in deze inrichting van de Kerk enige verandering aanbrengen en daarmee moet men dus zijn activiteit in overeenstemming brengen. Gelijk het daarom voor de bisschoppen noodzakelijk is in de uitoefening van hun episcopaat verbonden te blijven moet de apostolische Stoel, zo moeten geestelijkheid en leken in de nauwste verbinding met hun bisschoppen leven en werken.
Er bestaat echter onderscheid tussen de voorzichtigheid in zake het bestuur, die op het algemeen welzijn gericht is, en die, welke het particulier welzijn van ieder afzonderlijk tot voorwerp heeft. Deze laatste vindt men bij hen, die niet in overheid gesteld zijn en die in hun persoonlijk gedrag de inspraak van de juist gerichte rede volgen. De eerste bij degenen, die in overheid gesteld zijn en vooral bij de hoogste overheden, die tot taak hebben met gezag aan het hoofd te staan. En zo schijnt de voorzichtigheid in zake het bestuur bij degenen, die niet in overheid gesteld zijn, geheel hierin te bestaan, dat zij de voorschriften van de wettige overheid nauwgezet opvolgen. De voorzichtigheid zetelt in het verstand; besturen nu en leiden is bij uitstek de taak van het verstand; en daarom moet ieder voor zover hij deel heeft aan het bestuur en de leiding, verstand en voorzichtigheid hebben. Nu is het duidelijk, dat het niet de taak is van de onderdaan, in zover hij onderdaan is en van de dienaar in zover hij dienaar is te besturen en te leiden, maar veeleer bestuurd en geleid te worden. En daarom is de voorzichtigheid niet de deugd van de dienaar, in zover hij dienaar is, en ook niet van de onderdaan in zover hij onderdaan is. Maar omdat iedere mens, in zover hij een redelijk wezen is, in zekere mate deel heeft aan het bestuur volgens het oordeel van zijn verstand, komt hem in zover ook toe voorzichtigheid te hebben. Daaruit volgt, gelijk in het VIe boek van de Ethica wordt gezegd, dat de voorzichtigheid in de overheidspersoon is als in de bouwmeester; in de onderdanen echter gelijk in de handwerkslieden, die zijn plannen uitvoeren. [[t:iia-iiae q. 47 a. 12]] Dat deze juist onderlinge verhouding in de Kerk gehandhaafd blijft, is te meer noodzakelijk, naarmate ’s pausen voorzichtigheid in het bestuur zich over een breder gebied uitstrekt. Zijn taak is het niet alleen, de Kerk te besturen, maar ook de handelingen van de leden van de Kerk in hun geheel zo te leiden, dat zij gericht zijn op het eeuwig heil, dat zij hopen te verwerven. Hieruit blijkt, dat behalve volmaakte eensgezindheid in denken en handelen, bij de actie ook volgzaamheid nodig is ten opzichte van de wijsheid van de kerkelijke overheid in haar bestuur. De taak nu om onmiddellijk na de paus en in ondergeschiktheid aan hem de Kerk te besturen rust op de bisschoppen. Zij hebben wel niet de hoogste bisschoppelijke bestuursmacht, maar zij zijn toch in de kerkelijke hiërarchie werkelijk vorsten. Zij voeren ieder voor zich het bestuur over de afzonderlijke kerken en zijn daarom “als het ware de hoofdbouwmeesters....bij het optrekken van het geestelijk bouwwerk” 1:14 [[2614]]; hun staat de geestelijkheid ter zijde als medehelpers bij hun taak en als uitvoerders van hun plannen. Niemand kan in deze inrichting van de Kerk enige verandering aanbrengen en daarmee moet men dus zijn activiteit in overeenstemming brengen. Gelijk het daarom voor de bisschoppen noodzakelijk is in de uitoefening van hun episcopaat verbonden te blijven moet de apostolische Stoel, zo moeten geestelijkheid en leken in de nauwste verbinding met hun bisschoppen leven en werken.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
Het oordeel over het leven en de leiding van de bisschoppen komt alleen toe aan de paus.
Ongetwijfeld bestaat de mogelijkheid, dat het gedrag van een bisschop in een of ander opzicht minder lofwaardig is, of dat een of ander van zijn meningen minder goedkeuring verdient; toch mag geen privaat persoon zich de taak van rechter aanmatigen. Deze heeft Christus de Heer alleen aan hem opgedragen, die Hij als herder heeft gesteld zowel over de lammeren als over de schapen. Ieder moet het wijze woord van Gregorius de Grote onthouden: “De onderdanen moeten vermaand worden, niet vermetel een oordeel te vellen over het leven van degenen, die over hen gesteld zijn, als zij wellicht zien, dat hun handelswijze in een of ander punt afkeuring verdient, opdat zij niet, terwijl zij het verkeerde terecht aanklagen, zelf uit hoogmoed nog dieper vallen. Zij moeten vermaand worden om, bij het zien van de fouten van hun overheden, tegenover hen niet min of meer opstandig te worden, maar al zouden sommige van hun daden ook al zeer verkeerd zijn, dan moeten zij toch bij zichzelf zó over oordelen, dat zij in vreze Gods niet weigeren het juk van onderdanigheid jegens hen te dragen. De daden van de overheden immers mogen niet getroffen worden door het zwaard van het woord, ook al is men terecht van oordeel, dat ze afkeurenswaardig zijn.” P. III, Cap. IV [[1065]]
Ongetwijfeld bestaat de mogelijkheid, dat het gedrag van een bisschop in een of ander opzicht minder lofwaardig is, of dat een of ander van zijn meningen minder goedkeuring verdient; toch mag geen privaat persoon zich de taak van rechter aanmatigen. Deze heeft Christus de Heer alleen aan hem opgedragen, die Hij als herder heeft gesteld zowel over de lammeren als over de schapen. Ieder moet het wijze woord van Gregorius de Grote onthouden: “De onderdanen moeten vermaand worden, niet vermetel een oordeel te vellen over het leven van degenen, die over hen gesteld zijn, als zij wellicht zien, dat hun handelswijze in een of ander punt afkeuring verdient, opdat zij niet, terwijl zij het verkeerde terecht aanklagen, zelf uit hoogmoed nog dieper vallen. Zij moeten vermaand worden om, bij het zien van de fouten van hun overheden, tegenover hen niet min of meer opstandig te worden, maar al zouden sommige van hun daden ook al zeer verkeerd zijn, dan moeten zij toch bij zichzelf zó over oordelen, dat zij in vreze Gods niet weigeren het juk van onderdanigheid jegens hen te dragen. De daden van de overheden immers mogen niet getroffen worden door het zwaard van het woord, ook al is men terecht van oordeel, dat ze afkeurenswaardig zijn.” P. III, Cap. IV [[1065]]
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 Noodzakelijke voorwaarde voor dit alles: de beoefening van de christelijke deugden
- Artikel 1 het verwaarlozen van de christelijke zeden: leer maakt de volkeren ongelukkig
56
Alle inspanning zal echter weinig baten, als men zijn leven niet inricht volgens de voorschriften van de christelijke deugden. In de heilige Schrift vindt men de volgende opmerking aangaande het Joodse volk: “zolang zij niet zondigden voor het aanschijn van hun God, hadden zij voorspoed, want hun God haat de ongerechtigheid. Toen zij afgeweken waren van de weg die God hun gewezen had, opdat zij daarlangs zouden gaan, werden zij in tal van oorlogen verdelgd door vele volkeren” (Judit 5, 21.22) [b:Judit 5, 21.22]. Welnu het Joodse volk was een voorafbeelding van de christenen en hetgeen hun in vroeger tijden overkomen is, was dikwijls een voorafschaduwing van een toekomstig gebeuren. Behalve dan, dat Gods goedheid ons veel grotere weldaden in ruime mate bewezen heeft en dat dientengevolge schuldige ondankbaarheid de vergrijpen van de christenen veel zwaarder maakt.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
De Kerk wordt ongetwijfeld nooit en in geen enkel opzicht door God verlaten; zij behoeft daarom voor het misdadig optreden van mensen niet in het minst bevreesd te zijn. De volkeren echter die van de christelijke deugd zijn afgeweken, hebben niet eenzelfde reden tot ongerustheid: “De zonde immers maakt de volkeren ongelukkig” (Spr. 14, 34) [b:Spr. 14, 34]. Als alle eeuwen die achter ons liggen, de betekenis en de waarheid van dit woord hebben ondervonden, waarom zou dit dan met onze tijd niet het geval zijn? Talrijk zijn inderdaad de tekenen die er op wijzen, dat de verdiende straffen aanstaande zijn; hierop wijst ook de toestand waarin de staten zich bevinden; zeer vele ervan worden door binnenlandse woelingen verontrust, geen enkele is geheel buiten gevaar. Indien de partijen van de kwaadwillenden met vermetele moed op de ingeslagen weg voortgaan, als het hun gelukt het doel, dat zij met misdadige middelen en nog misdadiger bedoelingen nastreven, te bereiken, om namelijk door hun invloed en macht te overheersen, is het te vrezen, dat zij gehele staten van de grondslagen, die de natuur gelegd heeft, zullen losrukken.
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Om deze ramp te voorkomen is het nodig tot God te bidden en de christelijke deugden te beoefenen
58
Maar menselijke inspanning alleen is niet in staat de verschrikkelijke rampen, waarvoor wij beducht zijn, af te wenden. Dit is te meer waar, omdat een grote massa het christelijk geloof heeft verworpen en de rechtvaardige straf die zij voor haar hoogmoed ondergaat juist daarin bestaat, dat zij, door haar hartstocht verblind, tevergeefs zoekt naar de waarheid, het onware voor waar houdt en meent wijs te zijn, “wanneer zij het kwade goed en het goede kwaad” noemt, “terwijl zij de duisternis aanziet voor licht en het licht voor duisternis” (Jes. 5, 20) [b:Jes. 5, 20]. Het is dus noodzakelijk, dat God tussenbeide komt en in Zijn goedheid neerziet op de menselijke samenleving. Met buitengewone, volhardende ijver moeten wij er dus naar streven – bij andere gelegenheden spoorden wij reeds met kracht daartoe aan -, dat Gods goedertierenheid door nederige smeekbeden verzoend wordt en de deugden, waarin het wezen van het christelijk leven bestaat, weer in ere komen.
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Vooral de deugd der liefde moet bewaard en versterkt worden
- Paragraaf 1 De liefde tot God, de "band der volmaaktheid"
59
Op de allereerste plaats nu moet de liefde aangekweekt en onderhouden worden. Zij is de voornaamste grondslag van het christelijk leven en zonder haar zijn de nadere deugden ofwel volstrekt onmogelijk of zij brengen geen vrucht voort. Daarom voegt de H. Paulus, na de Kolossenzen aangespoord te hebben, om iedere zonde te vluchten en zich met allerlei deugden te sieren, hieraan toe: “Boven alles echter hebt de liefde, dít is de band van de volmaaktheid" (Kol. 3, 14) [b:Kol. 3, 14]. De liefde is inderdaad de band der volmaaktheid; hen om wie zij deze band legt, verenigt zij nauw met God, voert zij tot de volmaaktheid, zodat zij het leven hunner ziel putten uit God, leiden met God, richten op God.
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 De liefde tot de naaste, het "nieuwe gebod" door Christus aan Zijn leerlingen gegeven
60
Maar met de liefde tot God moet samengaan de liefde tot de naaste. Hij heeft immers deel in Gods goedheid en draagt Gods beeld en gelijkenis in zich. “Dit gebod hebben wij van God, dat hij, die God bemint, ook zijn broeder liefheeft” (1 Joh. 4, 21) [b:1 Joh. 4, 21]. “Als iemand zegt: ik bemin God, maar hij haat zijn broeder, dan is hij een leugenaar” (1 Joh. 4, 20) [b:1 Joh. 4, 20]. De Godmens, die dit gebod uitvaardigde, noemde het “nieuw”, niet als zou nog nooit enige wet, of niet reeds de natuur zelf de mensen bevolen hebben elkaar lief te hebben, maar omdat deze christelijke liefde een volstrekt nieuwe en in vroeger tijden onbekende wijze van beminnen was. De liefde toch waarmee Jezus Christus door de Vader bemind wordt en waarmee Hij zelf de mensen bemint, heeft Hij ook voor Zijn leerlingen en volgelingen afgebeden, opdat zij in Hem één van hart en één van ziel zouden kunnen zijn, gelijk Hij zelf en de Vader één zijn van natuur. Iedereen weet, wat een diepgaande invloed dit gebod van het begin af op de gezindheid van de christenen heeft gehad, welke heerlijke vruchten van eendracht, wederzijdse welwillendheid, liefde, geduld en sterkte het heeft voortgebracht. Waarom zouden wij er niet naar streven het voorbeeld van vroegere geslachten na te volgen? Juist de tijden waarin wij leven sporen ons krachtig aan tot liefde. Nu de goddelozen opnieuw hun door haat ingegeven aanvallen tegen Jezus Christus richten, moet onder de christenen de vroomheid hernieuwd en de liefde, die tot grote dingen in staat is, gesterkt te worden. Aan alle onenigheid moet dus een einde gemaakt, alle twisten die de krachten van de strijdenden verzwakken en geen voordeel opleveren voor de godsdienst, moeten beslecht worden. Eén van geest door het geloof en één van hart door de liefde, moet men, gelijk plicht is, het leven doorbrengen in de beoefening van de liefde tot God en tot de naaste.
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Vooral de ouders hebben hier een taak: namelijk hun kinderen op te voeden in de beoefening der christelijke deugden
61
In dit verband willen wij speciaal de ouders op het hart drukken om volgens deze grondbeginselen hun gezin in te richten en hun kinderen van jongs af zó op te voeden. Het gezin vormt de kiemcel van de staat; diens lot wordt grotendeels in de huisgezinnen voorbereid. Zij die de staat van het christendom willen losscheuren, beginnen met de uitvoering van hun plannen bij de wortel en streven naar de vernietiging van het gezinsleven. Zelfs de overweging, dat dit niet kan geschieden zonder groot onrecht tegenover de ouders, houdt hen niet in het minst van hun misdadig opzet af. Van nature immers hebben de ouders het recht, hun kinderen te onderwijzen, tegelijk met de verplichting er voor te zorgen, dat de opvoeding en het onderwijs hunner kinderen overeenkomen met het doel, waarvoor zij hun kroost van Gods goedheid ontvangen hebben. Daarom moeten de ouders al hun inspanning en ijver aanwenden om op dit gebied iedere inbreuk op hun recht af te weren, en zich de volle zekerheid verschaffen, dat het hun mogelijk blijft hun kinderen, gelijk het hoort, christelijk op te voeden, en vooral hen verre te houden van scholen, waar zij gevaar lopen het verderfelijk gif van de godsdienstige onverschilligheid in zich op te nemen. Waar de goede opvoeding van de jeugd op het spel staat, kan geen inspanning, geen moeite groot genoeg zijn. Aller bewondering verdienen daarom tal van katholieken uit verschillende volkeren, die ten koste van grote geldelijke offers en door nog groter volhardende inspanning scholen hebben weten te stichten voor het onderricht van hun kinderen. Dit heilzamer voorbeeld verdient navolging, overal waar de omstandigheden zulks eisen, maar hiervan moet men op de eerste plaats overtuigd zijn, dat de opvoeding, die de kinderen thuis ontvangen, van het grootste gewicht is. Treft de opgroeiende jeugd in de ouderlijk huis een degelijke levenspraktijk aan en is dit voor haar een leerschool van christelijke deugden, dan is ook het welzijn van de staat voor een deel veilig gesteld.
Referenties naar alinea 61: 1
Divini illius Magistri ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Slotwoord tot de bisschoppen
62
Wij menen alles aangestipt te hebben, wat de katholieken in onzen tijd vooral na te streven en te vermijden hebben.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Nu rest nog, eerbiedwaardige broeders, - en dit is uw taak – er zorg voor te dragen, dat ons woord overal vernomen wordt en dat allen begrijpen, van hoe groot gewicht het is, dat hetgeen wij in dit schrijven uiteengezet hebben, ook in daden wordt omgezet. Het naleven van deze verplichtingen kan niet moeilijk en zwaar zijn, want het juk van Jezus Christus is zoet en Zijn last is licht.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
64
Mocht een of ander punt echter wat moeilijk schijnen, dan zult gij door uw en uw voorbeeld ervoor zorgen, dat iedereen des te groter krachtsinspanning aanwendt en zich niet door moeilijkheden laat afschrikken. Wijst er op, wat wij zelf reeds herhaaldelijk gedaan hebben, dat de meest uitstekende en begerenswaardige goederen op het spel staan; deze te behouden loont alle moeite en deze moeite juist zal het loon verwerven dat een christelijk leven geven kan. Overigens, niet voor Christus willen strijden, is de strijd aanbinden tegen Hem. Hij zelf getuigt (Lc. 9, 26) [b:Lc. 9, 26], dat Hij voor Zijn Vader in de hemel verloochenen zal al degenen, die Hem hier op aarde niet voor de mensen hebben willen belijden.
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
Wat ons en u allen aangaat: zolang ons het leven geschonken wordt, zullen wij nooit toelaten, dat bij de strijd ons gezag, onze raad, onze inspanning op enigerlei wijze in gebreke zou blijven. Zonder twijfel zal zowel aan de kudde als aan de herders Gods bijzondere hulp geschonken worden, totdat de strijd zal volstreden zijn.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
Sterk in dat vertrouwen, geven wij u, eerbiedwaardige broeders, uw geestelijkheid en uw volk, als onderpand van de hemelse gaven en als teken van onze genegenheid in de Heer, onze apostolische zegen.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter,
10 januari 1890, in het twaalfde jaar van het ons pausschap
Paus LEO XIII
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 4
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/637-sapientiae-christianae-nl