Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Laten we voortgaan met de onderzoekingen van het begin, waarna Jezus verwees in Zijn gesprek met de Farizeeën over het onderwerp van het huwelijk. De overwegingen vereisen van ons dat we over de grenzen van de historie van de mens gaan en dat we de staat van de oorspronkelijke onschuld bereiken. Om de betekenis van deze onschuld te kunnen begrijpen nemen we, in zekere zin, de ervaring van de historische mens, de getuigenis van zijn hart en zijn geweten als basis.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De lijn van het 'historisch a posteriori' volgend, proberen we een reconstructie te geven van de karakteristieken van de oorspronkelijke onschuld die vervat liggen in de wederzijdse ervaring van het lichaam en in de 'echtelijke' betekenis daarvan volgens wat Genesis 2, 23-25 daarover getuigt. De daar beschreven situatie openbaart de gelukkig makende ervaring van de betekenis van het lichaam die de mens in de sfeer van het scheppingsmysterie bij wijze van spreken put uit het complementair karakter van wat mannelijk en vrouwelijk is in de mens. Aan de wortel van deze ervaring dient echter de innerlijke vrijheid van de gave te liggen, die vooral verbonden is aan de onschuld. De menselijke wil is oorspronkelijk onschuldig en dit vergemakkelijkt op die manier de wederkerigheid en de uitwisseling van de gave van het lichaam volgens de mannelijkheid en de vrouwelijkheid ervan als gave van de persoon. Bijgevolg mag de door Genesis 2, 25 aangevoerde onschuld gedefinieerd worden als de onschuld van de wederzijdse lichaamservaring. De zin 'Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar' is een nauwkeurige uitdrukking van die onschuld in de wederkerige 'ervaring van het lichaam', welke onschuld inspireert tot de innerlijke uitwisseling van de persoonsgave die door de echtelijke betekenis van het man-zijn en vrouw-zijn concreet gerealiseerd wordt in de onderlinge betrekking. Om dus de onschuld van de wederzijdse lichaamservaring te begrijpen, moeten wij trachten te verduidelijken waarin de innerlijke onschuld bestaat bij de uitwisseling van de gave van de persoon. Die uitwisseling vormt namelijk de werkelijke bron van de ervaring van de onschuld.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
We mogen zeggen dat de innerlijke onschuld (dat wil zeggen de oprechtheid van de bedoeling) bij de uitwisseling van de gave bestaat in zo'n wederzijdse 'aanvaarding' van de ander als overeenkomt met het eigenlijke wezen van de gave. Op die manier schept de wederzijdse schenking de gemeenschap van personen. Het gaat dus om het 'verwelkomen' van de andere mens en het 'aanvaarden' van die mens, juist omdat man en vrouw in die wederkerige betrekking waarover Genesis 2, 23-25 spreekt een gave voor elkaar worden door heel de waarheid en de klaarblijkelijkheid van hun eigen lichaam in zijn vrouwelijke en mannelijke geaardheid. Het gaat dus om zo'n 'aanvaarding' of 'verwelkoming', dat die in de naaktheid tegenover elkaar de betekenis van de gave uitdrukken en ondersteunen en de wederzijdse waardigheid van de gave nog dieper maken. Deze waardigheid sluit ten sterkste aan bij het feit dat de mens, man en vrouw, door de Schepper gewild is (en blijft) 'om zichzelf'. De onschuld van 'het hart' en bijgevolg de onschuld van de ervaring betekent een zedelijk deelhebben aan de eeuwige en blijvende wilsdaad van God. Het tegendeel van die 'verwelkoming' of 'aanvaarding' van de andere mens als gave zou een doen wegvallen van de gave als zodanig zijn en dus een omvorming en zelfs een herleiding van de ander tot de rang van 'object voor mijzelf' (voorwerp van begeerte, van 'wederrechtelijke toe-eigening' enzovoorts). Op dit ogenblik treden we niet verder in bijzonderheden over die veelvoudige en mogelijke tegenstelling tot de gave. Belangrijk is evenwel reeds hier in de context van Genesis 2, 23-25 vast te stellen dat een dergelijke manier om de andere mens zijn gave af te dwingen (man van de vrouwen omgekeerd) en die mens innerlijk louter tot 'voorwerp voor mij' te herleiden, juist het begin van de schaamte zou moeten aangeven. Dit komt namelijk neer op een bedreiging die tot de gave gericht wordt in haar op de persoon betrokken intimiteit en getuigt van het innerlijk verloren gaan van de onschuld in de wederkerige ervaring.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Bijbelse interpretatie van de gave-uitwisseling
Volgens Genesis 2, 25 'voelden man en vrouw geen schaamte voor elkaar'. Dit wettigt de conclusie dat de uitwisseling van de gave, waaraan heel hun mens-zijn, met ziel en lichaam, mannelijkheid en vrouwelijkheid deelneemt, gebeurt met behoud van de innerlijke karakteristiek (dat wil juist zeggen de onschuld) van het zich geven en van de aanvaarding van de ander als gave. Beide functies van de wederzijdse uitwisseling zijn ten nauwste verweven gedurende heel het proces van de 'zelfgave': het geven en het aanvaarden van de gave doordringen elkaar zo sterk dat het geven zelf aanvaarding wordt en dat het aanvaarden verandert in geven.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Genesis 2, 23-25 veroorlooft ons de gevolgtrekking te maken dat de vrouw, die in het scheppingsmysterie aan de man 'gegeven' is door de Schepper, dank zij de oorspronkelijke onschuld door hem 'verwelkomd', ja, als gave aanvaard wordt. De bijbeltekst is op dit punt heel klaar en duidelijk. Tegelijkertijd worden de aanvaarding van de vrouw door de man en de manier waarop hij haar verwelkomt haast een eerste schenking, zodat de vrouw door zich te geven (vanaf het eerste moment waarop zij in het scheppingsmysterie door de Schepper aan de man 'gegeven' wordt) 'zichzelf ontdekt', dank zij het feit dat zij aanvaard en verwelkomd is en dank zij tevens de manier waarop zij door de man ontvangen is. Zij vindt zichzelf dus juist in het feit dat zij zich geeft wanneer zij aanvaard wordt zoals de Schepper haar heeft gewild, namelijk 'om zichzelf', in haar mens-zijn en vrouw-zijn. Wanneer in die aanvaarding heel de waardigheid verzekerd blijkt van de gave, via de aanbieding van wat zij in heel de waarheid van haar mens-zijn is, in heel de werkelijkheid van haar lichaam en sekse, van haar vrouw-zijn, dan bereikt zij de intieme diepte van haar persoon en raakt zij in het volle bezit van zichzelf. Voegen we hieraan toe, dat dit vinden van zichzelf in de zelfgave de bron wordt van een nieuwe gave van zichzelf die groeit krachtens de innerlijke bereidheid tot uitwisseling van de gave en in de mate dat deze een identieke en zelfs nog sterkere aanvaarding en verwelkoming ondervindt als vrucht van een steeds intenser besef van de gave op zich.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het lijkt of het tweede scheppingsverhaal de man 'van het begin af' de functie heeft toegewezen van degene die de gave vooral ontvangt. De vrouw is 'van het begin af' toevertrouwd aan zijn ogen, aan zijn bewustzijn, aan zijn gevoeligheid, aan zijn 'hart'; hij daarentegen moet in zekere zin zorgdragen voor het proces van de uitwisseling van de gave, de wederkerige onderlinge doordringing van het 'geven en als gave ontvangen' dat juist door de wederkerigheid ervan een authentieke gemeenschap van personen schept. Terwijl de vrouw in het scheppingsmysterie degene is die aan de man wordt gegeven, is hij degene die haar verrijkt als hij haar als gave in de volle waarheid van haar persoon en vrouw-zijn ontvangt, terwijl hij tegelijkertijd in die wederkerige relatie ook zelf wordt verrijkt. De man wordt niet alleen rijker dank zij haar die hem haar eigen persoon en vrouw-zijn geeft, maar ook dank zij de schenking van zichzelf. De schenking door de man in antwoord op die van de vrouw, is voor hemzelf een verrijking. Want daarin manifesteert zich als het ware de specifieke essentie van zijn man-zijn die door de werkelijkheid van het lichaam en de sekse, de intieme diepte van het 'bezit van zichzelf' bereikt, dank zij welke hij in staat is zowel zichzelf te geven als de gave van de ander te ontvangen. De man ontvangt dus niet alleen de gave maar wordt tegelijk door de vrouw als gave ontvangen, waarbij de innerlijke geestelijke essentie van zijn man-zijn, met heel de waarheid van zijn lichaam en sekse, duidelijk wordt. En zo door die aanvaarding en verwelkoming van de gave van zijn eigen mannelijkheid ontvangen, verrijkt hij zichzelf. Vervolgens wordt die aanvaarding waarin de man dank zij de oprechte zelfgave zichzelf vindt, in hem de bron van een nieuwe en diepere verrijking van de vrouw met hem. De uitwisseling is wederkerig en daarin openbaren zich en groeien de beurtelingse uitwerkingen van de 'oprechte gave' en de 'ontdekking van zichzelf' bij beide partners. Op deze manier, door het volgen van het spoor van de historische a posteriori - en bovenal het spoor volgend van het menselijk hart - kunnen we de wederzijdse uitwisseling van gaven van de persoon reconstrueren, zoals dat beschreven is in de oude tekst va Genesis, zo rijk en zo diep.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/627-het-geven-van-het-lichaam-vormt-een-authentieke-gemeenschap-nl