
H. Paus Paulus VI - 2 februari 1974
Eerbiedwaardige Broeders, aan het einde van Onze Apostolische Aansporing gekomen, willen Wij op summiere wijze de theologische waarde van de Maria-verering in het juiste licht stellen en tevens in het kort herinneren aan haar grote pastorale kracht tot vernieuwing van de christelijke zeden.
De godsvrucht van de Kerk jegens de Heilige Maagd Maria behoort tot de natuur zelf van de christelijke eredienst. De eer, die de Kerk altijd en overal aan de Moeder Gods heeft betoond – vanaf de begroeting van Elisabeth, die haar gelukkig prees Vgl. Lc. 1, 42-45 , tot aan de uitingen van lof en smeking in onze dagen – getuigt op treffende wijze hoe de erkende kerkelijke norm van bidden een uitnodiging aan de gelovigen inhoudt om haar norm van geloven dieper wortel te doen schieten in hun gemoed. Maar ook omgekeerd eist haar norm van geloven, dat haar norm van bidden met betrekking tot de Moeder van Christus allerwegen krachtig opbloeit.
Deze Maria-verering heeft diepe wortels in het geopenbaarde Woord van God en steunt vast en veilig op een aant al waarheden van de katholieke leer. Dit zijn de volgende:
“Gij zijt de Vrouw, die de mensheid hebt geadeld
zo hoog, dat zelfs haar Schepper ’t niet versmaadde
te worden wat Hij Zelfs eens had geschapen!” Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Paradiso XXXIII, 4-6 (vertaling C. Kops, O.F.M., Amsterdam z.j., III, blz. 298).
Maria behoort immers tot ons geslacht. Zij is waarachtig een dochter van Eva, ook al heeft Zij de smet van deze moeder nooit gekend. Zij is ook waarachtig onze zuster, die haar aards bestaan in nederigheid en armoede heeft doorgebracht, en aldus ons lot ten volle heeft gedeeld.
Hieraan hebben Wij nog dit toe te voegen: de verering van de heilige Maagd Maria ontleent haar laatste grond aan de ondoorgrondelijke en vrije wil van God, die als de eeuwige en goddelijke liefde Vgl. Joh. 4, 7-8.16 alles uitwerkt overeenkomstig zijn liefdevol raadsbesluit. Hij heeft haar bemind en grote dingen aan haar gedaan Vgl. Lc. 1, 49 . Hij heeft haar bemind omwille van Zichzelf, Hij heeft haar bemind omwille van ons; Hij heeft haar aan Zichzelf gegeven, Hij heeft haar aan ons gegeven.