
Paus Pius XI - 19 maart 1937
DIVINI REDEMPTORIS Over het goddeloze communisme |
|||
► | De klare leer van de Kerk | ||
► | Wezen van de maatschappij |
Maar God heeft de mens eveneens geroepen en bestemd om te leven in de burgerlijke maatschappij, een eis voorzeker van zijn eigen natuur. De maatschappij immers is volgens de bedoeling van de Goddelijke Schepper het natuurlijk hulpmiddel, dat iedere mens kan en moet te baat nemen om het hem gestelde einddoel te bereiken, aangezien de staat er is voor de mens, niet de mens voor de staat. Dit moet echter niet opgevat worden in de zin van de individualistische leer van het liberalisme, dat de gemeenschap dienstbaar wil maken, zonder beperking, aan de belangen van het individu, maar veeleer in deze zin, dat allen, door het organisch verbonden-zijn met de gemeenschap, door onderlinge samenwerking het aards geluk in de ware zin des woords kunnen bereiken en dat door de menselijke samenleving die eigenschappen, de mens als individu en als sociaal wezen van nature aangeboren, tot bloei en wasdom komen, welke gaven hoger staan dan voorbijgaande en particuliere voordelen en in de burgerlijke samenleving de volmaaktheid Gods doen uitschijnen: iets wat bij de op zichzelf staande mens geenszins plaats kan vinden. Dit is de mens ook daartoe tot nut, dat hij deze afstraling van de goddelijke volmaaktheid erkenne en in lofprijzing en aanbidding aan de Schepper toeschrijve. Immers slechts de mens, niet echter de menselijke gemeenschap, is begaafd met rede en zedelijk-vrije wil.
Gelijk nu de mens de verplichtingen niet kan afwijzen, waardoor hij volgens Gods wil tegenover de burgerlijke maatschappij gebonden is, en dus het staatbestuur het recht heeft om hem, voor het geval hij hieraan onrechtmatig weigert te gehoorzamen, tot de vervulling van zijn plicht te dwingen, zoo ook kan de maatschappij de mens niet beroven van de hem door de Schepper geschonken rechten, waarvan Wij de voornaamste boven kort aangegeven hebben, noch hem de uitoefening daarvan naar willekeur onmogelijk maken.
Het is daarom een eis van de menselijke rede en daarmee in overeenstemming, dat alle aardse dingen strekken tot gebruik en nut van de mens en zo door de mens aan de Schepper teruggebracht worden. Hierop voorzeker is het woord van toepassing, dat de Apostel van de volkeren over het zorgen voor de zaligheid aan de Korintiërs schrijft: "Alles is het uwe, maar gij behoort aan Christus en Christus aan God" (1 Kor. 3, 22.23). Terwijl dus de leer van het communisme de menselijke persoon zo zeer verkleint, dat zij de verhoudingen van de mens tot de gemeenschap totaal omdraait, wordt hij integendeel door de menselijke rede en de Goddelijke Openbaring tot zulk een hoogte verheven.
Onze Voorganger, Leo XIII gelukzaliger gedachtenis, heeft in zijn Encycliek aangaande de economische en sociale verhoudingen en het arbeidersvraagstuk Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) doeltreffende richtlijnen opgesteld, welke Wij eveneens in een Encycliek Paus Pius XI - Encycliek
Quadragesimo Anno
Over de aanpassing van de sociale orde
(15 mei 1931) over het herstel van de maatschappelijke orde in christelijke geest aan de toestanden en noden van onze tijd hebben aangepast. In deze Encycliek hebben Wij de eeuwenoude leer van de Kerk over het bijzonder karakter van de privaateigendom, zowel individueel als sociaal, nogmaals duidelijk en met klem uiteengezet. Klaar en nauwkeurig hebben Wij de rechten en waardigheid van de menselijke arbeid aangegeven, alsmede de betrekkingen van wederzijdse hulp en steun tussen hen, die het kapitaal verschaffen en hen, die arbeid presteren ; tenslotte hebben Wij gesproken over het loon, dat de arbeider volgens strikte rechtvaardigheid verschuldigd is voor de behoeften van hemzelf en zijn gezin.
En bovendien hebben Wij duidelijk aan het licht gesteld, dat dan slechts de maatschappij kan behoed blijven voor dat allerdroevigst verval, waarnaar zij gedreven wordt door de leer van het geen moraal kennende liberalisme, wanneer de economische en sociale verhoudingen doordrongen en doortrokken worden van de voorschriften van de sociale rechtvaardigheid en christelijke naastenliefde, waarbij de terroristische klassenstrijd en het despotisch misbruik van het staatsgezag volslagen machteloos staan. Wij hebben er ook op gewezen, dat de ware welvaart van een volk moet bereikt worden door een gezonde organische opbouw, waarin de verschillende trappen van de sociale hiërarchie worden erkend en geëerbiedigd; en dat eveneens alle corporaties onder elkaar verbonden moeten zijn en vriendschappelijk samenwerken, om aldus het algemeen welzijn van de staat te kunnen nastreven. Daarom bestond - zo leerden Wij verder - de natuurlijke en eigenlijke taak van het staatsgezag hierin, deze harmonische samenwerking van alle burgers onderling naar beste krachten te bevorderen.
Juist ter bereiking van deze harmonische orde door aller samenwerking eist de katholieke leer voor de regeringen al het nodige aanzien en gezag op, om de goddelijke en menselijke rechten, waarop de H.Schrift en de kerkvaders zo krachtig aandringen, met waakzame en voorzichtige zorg te verdedigen. Hier moeten Wij de aandacht vestigen op het jammerlijk dwalen van hen, die in dwaasheid beweren, dat in de staat alle burgers dezelfde rechten hebben en dat er geen wettige hiërarchie bestaat. Wij mogen volstaan met de bovenvermelde Encycliek van onzen Voorganger Leo XIII z.g. aan te halen en vooral de Encycliek over het staatsgezag Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de oorsprong van de burgerlijke macht, Diuturnum illud (29 juni 1881) en die over de christelijke inrichting van de staten. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Het onvergankelijk werk van den barmhartigen God - Over de christelijke staatsinrichting, Immortale Dei (1 nov 1885) In deze Encyclieken kunnen toch zeker de Katholieken duidelijk voor ogen zien de leer van de rede en het geloof, die hen tegen de bedrieglijke en gevaarlijke denkbeelden van het communisme zal kunnen vrijwaren. Dat de mens beroofd wordt van de hem eigen rechten en alzo in een toestand van slavernij gebracht wordt, dat de eigenlijke en laatste oorsprong van de staat en het staatsgezag ontkend wordt, dat de openbare macht op de afschuwelijkste wijze de hand leent tot collectief terrorisme; dit alles, zeggen Wij, is ten zeerste in strijd met de natuurlijke zedenleer en de wil van de Goddelijke Schepper. Gelijk de mens, zo vindt ook de gemeenschap zijn oorsprong in God en zij zijn door Hem in wederzijdse verhouding op elkander ingesteld. Noch de mens derhalve, noch de maatschappij kan die verplichtingen van de hand wijzen, waardoor zij tegenover elkaar gebonden zijn; evenmin de rechten van de ander verwerpen of verkleinen. God zelf toch heeft die wederzijdse betrekkingen tussen mens en gemeenschap in de voornaamste punten opgesteld en geordend. De onbeschaamde aanmatiging derhalve van het communisme, om voor de goddelijke wet, gebaseerd op de beginselen van waarheid en liefde, een politiek partij program in de plaats te stellen, dat een product is van menselijke willekeur en een bron van vijandschap, staat zonder twijfel gelijk met een volkomen ongepast en wederrechtelijk misbruik van macht.