Transeamus - oversteken naar die God, die op Zijn beurt naar ons is toegekomen
x
Informatie over dit document
Transeamus - oversteken naar die God, die op Zijn beurt naar ons is toegekomen
Tijdens Kerstnachtmis - Sint Pietersbasiliek, Vaticaan
Paus Benedictus XVI
24 december 2012
Pauselijke geschriften - Homilieën
2012, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Willie Bierman; alineaverdeling en -nummering: redactie
Vert.: Willie Bierman; alineaverdeling en -nummering: redactie
24 december 2012
25 december 2012
4811
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
Dierbare broeders en zusters,Steeds opnieuw weet de schoonheid van dit Evangelie ons hart te raken - schoonheid die afstraalt van de waarheid. Steeds opnieuw raakt het ons, dat God zich tot een Kind maakt, zich vertrouwelijk als een Kind in onze handen geeft, opdat wij Hem kunnen liefhebben, opdat wij het zullen wagen Hem lief te hebben. Hij zegt als het ware: Ik weet dat mijn glans jou afschrikt. Dat jij je tegenover mijn grootheid probeert waar te maken. Nu, dan kom ik als een Kind tot jou, zodat je mij kunt omarmen, zodat je mij kunt liefhebben.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Steeds opnieuw raakt mij ook het bijna terloops gesproken woord van de evangelist, dat er in de herberg geen plaats voor hen was. Onvermijdelijk rijst de vraag, hoe zou het zijn, als Maria en Jozef bij mij zouden aankloppen? Zou er dan plaats voor hen zijn? En dan komt mij voor de geest, dat de evangelist Johannes deze bijna toevallig lijkende opmerking over het ontbreken van een plaats in de herberg, waardoor de heilige familie een toevlucht moest zoeken in de stal, fundamenteel verdiept en schreef: “Hij kwam in zijn eigendom en de zijnen namen Hem niet op” (Joh.1, 11) [b:Joh.1, 11]. De grote morele vraag, hoe staat het bij ons met de daklozen, de vluchtelingen, de mensen onderweg, wordt zo nog fundamenteler: is er bij ons eigenlijk plaats voor God als Hij probeert bij ons binnen te komen? Hebben wij tijd en ruimte voor Hem? Wordt niet nou juist God zelf door ons afgewezen? Het begint er mee dat we geen tijd voor God hebben. Hoe sneller we ons kunnen verplaatsen, hoe meer tijd onze apparaten besparen, des te minder tijd hebben we. En God? De vraag naar Hem schijnt nooit dringend te zijn. Onze tijd is al gevuld. Maar dingen gaan nog dieper. Is er voor God eigenlijk wel plaats in ons denken? De methoden van ons denken zijn zo ontworpen, dat Hij er eigenlijk niet mag zijn. Ook als Hij lijkt aan te kloppen aan de deur van ons denken, moet Hij weg-verklaard worden. Het denken moet, om voor vol te worden aangezien, zo zijn, dat de “hypothese God” overbodig wordt. Er is geen plaats voor Hem. Ook in ons voelen en willen is er geen plaats voor Hem. Wij willen ons zelf. Wij willen het tastbare, het te verstane geluk, het resultaat van onze eigen plannen en voornemens. Wij zijn zo vol van ons zelf, dat er geen ruimte overblijft voor God. En daarom blijft er ook geen ruimte over voor de ander, voor de kinderen, voor de armen en vreemdelingen. Uit het eenvoudige woord over het gebrek aan plaats in de herberg kunnen we opmaken, hoe nodig de oproep van de heilige apostel Paulus is: “Laat jullie omvormen en jullie denken vernieuwen” (Rom. 12, 2) [b:Rom. 12, 2]. Paulus spreekt van vernieuwing, van het opbreken van ons verstand (nous), van de gehele manier, waarop wij de wereld en ons zelf beschouwen. Die bekering, die we zo van node hebben, moet werkelijk reiken tot in het diepste van onze verhouding tot de werkelijkheid. Vragen we de Heer, dat we wakker worden voor zijn tegenwoordigheid. Dat wij horen, hoe Hij stilletjes maar toch dringend aanklopt aan de deur van ons zijn en ons willen. Vragen we Hem, dat er in ons ruimte voor Hem zal komen. En dat wij Hem leren herkennen ook in diegenen door wie Hij ons aanspreekt: in de kinderen, in hen die lijden en verlaten zijn, in de uitgestotenen en in de armen van deze wereld.
Steeds opnieuw raakt mij ook het bijna terloops gesproken woord van de evangelist, dat er in de herberg geen plaats voor hen was. Onvermijdelijk rijst de vraag, hoe zou het zijn, als Maria en Jozef bij mij zouden aankloppen? Zou er dan plaats voor hen zijn? En dan komt mij voor de geest, dat de evangelist Johannes deze bijna toevallig lijkende opmerking over het ontbreken van een plaats in de herberg, waardoor de heilige familie een toevlucht moest zoeken in de stal, fundamenteel verdiept en schreef: “Hij kwam in zijn eigendom en de zijnen namen Hem niet op” (Joh.1, 11) [b:Joh.1, 11]. De grote morele vraag, hoe staat het bij ons met de daklozen, de vluchtelingen, de mensen onderweg, wordt zo nog fundamenteler: is er bij ons eigenlijk plaats voor God als Hij probeert bij ons binnen te komen? Hebben wij tijd en ruimte voor Hem? Wordt niet nou juist God zelf door ons afgewezen? Het begint er mee dat we geen tijd voor God hebben. Hoe sneller we ons kunnen verplaatsen, hoe meer tijd onze apparaten besparen, des te minder tijd hebben we. En God? De vraag naar Hem schijnt nooit dringend te zijn. Onze tijd is al gevuld. Maar dingen gaan nog dieper. Is er voor God eigenlijk wel plaats in ons denken? De methoden van ons denken zijn zo ontworpen, dat Hij er eigenlijk niet mag zijn. Ook als Hij lijkt aan te kloppen aan de deur van ons denken, moet Hij weg-verklaard worden. Het denken moet, om voor vol te worden aangezien, zo zijn, dat de “hypothese God” overbodig wordt. Er is geen plaats voor Hem. Ook in ons voelen en willen is er geen plaats voor Hem. Wij willen ons zelf. Wij willen het tastbare, het te verstane geluk, het resultaat van onze eigen plannen en voornemens. Wij zijn zo vol van ons zelf, dat er geen ruimte overblijft voor God. En daarom blijft er ook geen ruimte over voor de ander, voor de kinderen, voor de armen en vreemdelingen. Uit het eenvoudige woord over het gebrek aan plaats in de herberg kunnen we opmaken, hoe nodig de oproep van de heilige apostel Paulus is: “Laat jullie omvormen en jullie denken vernieuwen” (Rom. 12, 2) [b:Rom. 12, 2]. Paulus spreekt van vernieuwing, van het opbreken van ons verstand (nous), van de gehele manier, waarop wij de wereld en ons zelf beschouwen. Die bekering, die we zo van node hebben, moet werkelijk reiken tot in het diepste van onze verhouding tot de werkelijkheid. Vragen we de Heer, dat we wakker worden voor zijn tegenwoordigheid. Dat wij horen, hoe Hij stilletjes maar toch dringend aanklopt aan de deur van ons zijn en ons willen. Vragen we Hem, dat er in ons ruimte voor Hem zal komen. En dat wij Hem leren herkennen ook in diegenen door wie Hij ons aanspreekt: in de kinderen, in hen die lijden en verlaten zijn, in de uitgestotenen en in de armen van deze wereld.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Nog een tweede woord uit het Kerstverhaal wil ik graag met u overdenken: de lofzang van de engelen, die ze na de boodschap over de pasgeboren Verlosser aanheffen: "De heerlijkheid zij God in den hoge, en vrede alle mensen van zijn welbehagen". God is heerlijk. God is zuiver Licht, lichten van waarheid en liefde. Hij is goed. Hij is het waarlijk Goede, de Goede zonder meer. De engelen, die Hem omringen, geven aanvankelijk simpel weg de vreugde over de waarneming van Gods heerlijkheid door. Hun zingen is het uitstralen van de vreugde waarvan ze vervuld zijn. In hun woorden horen we als het ware klanken uit de hemel. Daar zit geen vraag achter naar nut, maar het is gewoon het vervuld zijn van geluk door de waarneming van het zuivere Licht van Gods waarheid en liefde. Door deze vreugde willen ook wij ons laten aanraken: De Waarheid bestaat. De zuivere Goedheid bestaat. Het zuivere Licht bestaat. God is goed en Hij is de ultieme macht over alle machten. Daarover zouden wij in deze nacht, samen met de engelen, samen met de herders gewoon blij moeten zijn.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Met de heerlijkheid van God in den hoge hangt de vrede op aarde onder de mensen samen. Waar God niet geëerd wordt, waar Hij vergeten of zelfs geloochend wordt, daar is ook geen vrede. Vandaag de dag weliswaar beweren wijdverbreide stromingen binnen het denken juist het tegendeel: religies, in het bijzonder het monotheïsme, zijn de oorzaak van het geweld en van de oorlogen in de wereld. Eerst moet men de mensheid daarvan bevrijden, zodat er vrede kan zijn. Het monotheïsme, het geloof in één God, is gelijk-hebberig, oorzaak van intolerantie, omdat het zich vanuit zijn wezen met de exclusieve aanspraak op de waarheid aan iedereen wil opdringen. Nu is het waar, dat in de geschiedenis het monotheïsme als excuus heeft gediend voor intolerantie en geweld. Waar is, dat religie ziek kan worden en zich zo kan plaatsen tegenover haar diepere wezen, wanneer de mens meent, zelf de zaak van God ter hand te moeten nemen en God zo tot privé eigendom maakt. Tegen die vervalsingen van het heilige moeten we waakzaam blijven. Wanneer we het misbruik van de religie in de geschiedenis niet kunnen ontkennen, dan is daarmee nog niet waar, dat een nee tegen God de vrede zou kunnen herstellen. Als het Licht van God dooft, dan dooft ook de goddelijke waarde van de mens. Dan is hij niet meer het evenbeeld van God, dat we in iedereen, in de zwakke, in de vreemdeling, in de arme in ere moeten houden. Dan zijn we niet meer allemaal broeders en zusters, kinderen van de éne Vader, die door de Vader elkaar toebehoren. En welke soorten van aanmatigend geweld dan verschijnen, en hoe dan de mens de mensen veracht en vertrapt, dat hebben we in zijn totale gruwelijke wreedheid in de afgelopen eeuw gezien. Alleen als het Licht van God straalt over de mens en in hem, alleen als iedere individuele mens door God gewild, gekend en geliefd mag zijn, alleen dan is zijn waardigheid onaantastbaar, hoe ellendig zijn situatie ook mag zijn. In de Heilige Nacht is God zelf een mensenkind geworden, zoals de profeet Jesaja had aangekondigd: Het hier geboren Kind is “Immanuël”, God met ons. (Jes. 7, 14) [[b:Jes. 7, 14]] En door alle eeuwen heen was er waarachtig niet alleen misbruik van religie. Van het geloof in God en de waardigheid van de mens, zijn steeds opnieuw krachten van verzoening en goedheid uitgegaan. In het duister van zonde en geweld heeft dit geloof een lichtstraal van vrede en goedheid getrokken, die blijvend verder straalt.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Zo is Christus onze vrede en heeft vrede verkondigd aan mensen ver weg en nabij. (Ef. 2, 14.17) [[b:Ef. 2, 14.17]] Hoe zouden we Hem dit uur niet bidden: ‘Ja, Heer, verkondig ons ook vandaag de vrede, voor mensen ver weg en nabij. Geef, dat ook vandaag zwaarden worden omgesmeed tot ploegscharen (Jes. 2, 4) [[b:Jes. 2, 4]], dat er in plaats van oorlogstuig hulp komt voor de armen. Verlicht de mensen, die menen in uw Naam, geweld te moeten uitoefenen, dat ze het weerzinwekkende van geweld gaan inzien en uw ware Gelaat leren herkennen. Help ons, dat we tot mensen "van uw welbehagen worden" - mensen naar uw beeld en dus mensen van vrede.'
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Toen de engelen weg waren, zeiden de herders tegen elkaar: "Kom, laat ons naar Bethlehem gaan en het Woord gaan zien, dat ons geworden is." (Lc. 2, 15) [[b:Lc. 2, 15]] De herders haastten zich op hun weg naar Bethlehem, zo zegt de evangelist. (Lc. 2, 16) [[b:Lc. 2, 16]] Gedreven door een heilige nieuwsgierigheid om dit Kind in een kribbe te zien, waarover de engel had gesproken dat het de Redder, de Gezalfde, de Heer was. Die grote vreugde waarover de engel sprak, had hun hart geraakt en gaf hun vleugels.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Laten wij over gaan naar Bethlehem, zo zegt de liturgie van de Kerk ons vandaag. "Trans-eamus" staat er in de Latijnse Bijbel: "over-steken", de overstap, het “Trans” wagen, waarmee we de stap doen weg van onze denk- en levensgewoonten en de slechts materiële wereld overstijgen naar het eigenlijke, oversteken naar die God, die op zijn beurt naar ons is toegekomen. Laat ons de Heer vragen, dat hij ons het oversteken van onze grenzen, en het overstijgen van onze wereld wil schenken, en dat Hij ons helpt Hem te ontmoeten, in het bijzonder in dat ogenblik waarin Hij zichzelf in de Heilige Eucharistie in onze handen en in ons hart geeft.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Laten we gaan naar Bethlehem: bij dit woord, dat we met de herders tegen elkaar zeggen, moeten we niet alleen aan de grote oversteek naar de levende God denken, maar ook aan de concrete stad Bethlehem, en aan al die oorden, waar de Heer geleefd, gewerkt en geleden heeft. Bidden we in dit uur voor die mensen, die daar vandaag de dag leven en lijden. Bidden we dat het daar vrede zal zijn. Bidden we dat Israëliërs en Palestijnen in de vrede van de ene God en in vrijheid hun leven zullen kunnen ontplooien. Bidden we ook voor de omliggende landen, voor Libanon, voor Syrië, Irak enz.: dat het ook daar vrede mag zijn. Dat de Christenen in deze landen die de oorsprong waren van ons geloof, daar hun thuis kunnen behouden en dat Christenen en moslims in de vrede van God gezamenlijk hun landen opbouwen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
De herders haastten zich. Gedreven door heilige nieuwsgierigheid en heilige blijdschap. Bij ons komt het maar weinig voor dat wij ons haasten voor Gods zaak. God behoort vandaag de dag niet tot de werkelijkheden die prioriteit hebben. De zaken van God hebben de tijd, zo denken en zeggen we. En toch is Hij het belangrijkste, de uiteindelijk enige Belangrijke. Waarom zouden niet ook wij worden overvallen door nieuwsgierigheid om eens nader te bezien en te erkennen wat God tot ons sprak? Bidden we Hem, dat de heilige nieuwsgierigheid en de heilige blijdschap van de herders in dit uur ook ons aanraken, en gaan we zo verheugd naar Bethlehem - naar de Heer, die ook vandaag weer nieuw naar ons toekomt.
Amen.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/4811-transeamus-oversteken-naar-die-god-die-op-zijn-beurt-naar-ons-nl