
H. Paus Paulus VI - 23 april 1966
Staat ons toe, heren, voor u tenslotte een bladzijde van dat boek te openen, waar de geïnspireerde schrijver de opwinding in zijn ziel beschrijft, toen het hem gegeven was die wijsheid te naderen die boven alle menselijke kennis verheven is en die gij zojuist het concilie hebt horen oproepen: ,Ik heb gebeden', zegt hij, ,toen werd mij inzicht gegeven; Ik smeekte: en de geest van wijsheid kwam in mij. Ik heb haar gesteld boven scepters en tronen; En bij haar vergeleken, telde ik rijkdom voor niets ... Want alle goud is, met haar vergeleken, wat stof, En zilver geldt naast haar enkel als slijk. Meer dan gezondheid en schoonheid had ik haar lief, En ik gaf haar de voorkeur boven het licht; Want de glans die zij uitstraalt, dooft nooit. Tegelijk met haar viel mij groter goed nog ten deel . . . In oprechtheid heb ik haar leren kennen, Zonder afgunst deel ik haar mee. Want zij is voor de mensen een onuitputtelijke schat; Die hem benutten, verwerven Gods vriendschap' (Wijsh. 7, 7-14).