Enkele vraagstukken over God als Verlosser
x
Informatie over dit document
Enkele vraagstukken over God als Verlosser
Internationale Theologische Commissie
29 november 1994
Curie - Documenten
1996, SRKK Kerkelijke Documentatie jrg. 24, nr. 8
In opdracht van p. Georges Cottier o.p., secr.-gen. van de ITC, vertaald vanuit het Italiaans
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1996
prof. dr. J. Ambaum
m.m.v. mw. drs. M.-L. Meulemans
m.m.v. mw. drs. M.-L. Meulemans
17 november 2023
3987
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
In tegenstelling tot de oorspronkelijke tekst, waar de alineanummering per deel vanaf 1 wordt hernomen, wordt in deze vorm van publiceren alle alinea's doorgenummerd.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaNotities bij deze alinea
engelstalige versie te vinden in: Engelstalig, Googlebooks
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Voorafgaande notitie
De bestudering van de theologie van de verlossing werd in 1992 door paus Johannes Paulus II aan de leden van de Internationale Theologische Commissie [d:132] voorgesteld. Om deze studie voor te bereiden werd er een subcommissie samengesteld die bestond uit prof. Jan Ambaum, prof. Joseph Doré, prof. Avery Dulles, prof. Joachim Gnilka, prof. Sebastiaan Karotemprel, mgr. Miceál Ledwith (voorzitter), prof. Francis Moloney, mgr. Max Thurian en prof. Ladislaus Vanyo.
Algemene discussies over dit onderwerp vonden plaats tijdens verschillende bijeenkomsten van de subcommissie en op de algemene vergaderingen van de Internationale Theologische Commissie [d:132] zelf, gehouden te Rome in 1992, 1993 en 1994. Deze tekst werd in forma specifica goedgekeurd door een stemming van de commissie op 29 november 1994 en aan de voorzitter ervan, Joseph Kardinaal Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], voorgelegd, die hem ter publicatie heeft goedgekeurd.
De Internationale Theologische Commissie [d:132] heeft niet de bedoeling nieuwe theologische elementen aan te bieden, maar veeleer - door hier een synthese van de hedendaagse theologische benaderingen te geven - een betrouwbaar referentiepunt te bieden bij het voortgaande gesprek en onderzoek over dit vraagstuk.
Algemene discussies over dit onderwerp vonden plaats tijdens verschillende bijeenkomsten van de subcommissie en op de algemene vergaderingen van de Internationale Theologische Commissie [d:132] zelf, gehouden te Rome in 1992, 1993 en 1994. Deze tekst werd in forma specifica goedgekeurd door een stemming van de commissie op 29 november 1994 en aan de voorzitter ervan, Joseph Kardinaal Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer [d:106], voorgelegd, die hem ter publicatie heeft goedgekeurd.
De Internationale Theologische Commissie [d:132] heeft niet de bedoeling nieuwe theologische elementen aan te bieden, maar veeleer - door hier een synthese van de hedendaagse theologische benaderingen te geven - een betrouwbaar referentiepunt te bieden bij het voortgaande gesprek en onderzoek over dit vraagstuk.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 1 Het menselijke bestaan en de werkelijkheid van de verlossing
- HOOFDSTUK 1 De huidige situatie
1
Een adequate bezinning op de theologie van de verlossing moet vandaag de dag allereerst de authentieke christelijke verlossingsleer en zijn verband met het menselijke bestaan schetsen, zoals de kerk die in de loop van haar traditie heeft gepresenteerd.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Het eerste punt van belang is dat de verlossingsleer datgene betreft, wat God voor ons volbracht heeft door het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus Christus, namelijk het verwijderen van de hindernissen die er waren tussen God en ons, en het aanbod van God aan ons om deel te nemen aan Gods leven. Met andere woorden, verlossing gaat eerder over God - als bewerker van onze verlossing - dan over ons, en alleen omdat dit zo is, kan verlossing voor ons werkelijk bevrijding betekenen en voor altijd en voor alle tijden de Blijde Boodschap van het Heil zijn. Omdat verlossing in eerste instantie over de glorierijke goedheid van God gaat, eerder dan over onze behoefte - de verlossing houdt evenwel rekening met die behoefte - is die een bevrijdende werkelijkheid voor ons. Als de verlossing daarentegen beoordeeld of gemeten zou worden naar de existentiële behoeften van de mensen, hoe zouden we dan de verdenking kunnen vermijden dat we gewoonweg een Verlosser-God naar het beeld van onze eigen behoeften gecreëerd hebben?
Referenties naar alinea 2: 1
Placuit Deo ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Er bestaat hier een overeenkomst met wat we bij de scheppingsleer vinden. God schiep alles, en de mensen naar Zijn eigen beeld, en vond Zijn schepping “heel goed” (Gen. 1, 31) [b:Gen. 1, 31]. Dat alles gaat vooraf aan onze geschiedenis waarin de menselijke activiteit niet even ondubbelzinnig “goed” blijkt te zijn als Gods schepping. Desondanks is het echter altijd door de eeuwen heen de leer van de kerk geweest - gebaseerd op de heilige schrift - dat het beeld van God in de mens, hoewel dikwijls verborgen en verwrongen in de geschiedenis als gevolg van de erfzonde en de gevolgen daarvan, nooit helemaal uitgewist of vernietigd wordt. De kerk gelooft dat zondige mensen niet door God verlaten worden, maar dat God veeleer, in Zijn verlossende liefde, een glorierijke bestemming nastreeft voor het menselijk geslacht, en in feite voor de hele schepping; een bestemming die reeds in de kiem in en door de kerk aanwezig is. Vanuit christelijk oogpunt liggen dergelijke overwegingen ten grondslag aan en ondersteunen het geloof dat het leven hier en nu de moeite waard is om geleefd te worden. Toch kan enige algemene oproep om `het leven te bevestigen’ of `ja’ te zeggen tegen het leven” - al is die ongetwijfeld relevant in dit opzicht en toe te juichen - het mysterie van de verlossing, zoals de kerk dat tracht te beleven, niet uitputten.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Het christelijk geloof zorgt er daarom voor om mensen enerzijds niet op grond van hun grootheid, hun waardigheid en hun prestaties te vergoddelijken of te verafgoden, of hun anderzijds niet te veroordelen of te verpletteren vanwege hun falen en hun misstappen. Het christelijke geloof onderschat de vermogens van de mens niet, noch zijn verlangen naar groei en verwerkelijking, noch de prestaties waartoe het gebruik van zijn vermogens en zijn verlangen feitelijk kunnen leiden. Dergelijke prestaties worden door het geloof niet a priori als obstakels beschouwd die overwonnen moeten worden of als tegenstanders die bestreden moeten worden, maar worden daarentegen van het begin af aan positief gewaardeerd. De eerste bladzijden van het boek Genesis tot de encyclieken van de laatste pausen nodigen de mensen - en de christenen natuurlijk op de eerste plaats - steeds uit om de wereld en de samenleving zo te organiseren dat de levensvoorwaarden van de mens op alle niveaus verbeterd worden, en bovendien om het geluk van afzonderlijke mensen te vergroten, rechtvaardigheid en vrede onder alle mensen te bevorderen, en zoveel mogelijk een liefde te koesteren die, eenmaal in woorden en daden omgezet, niemand op de aarde uitsluit.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Het kwaad en het lijden van de mens worden door het geloof geenszins onderschat: het is absoluut niet geneigd om, onder het voorwendsel eeuwig geluk in een toekomstige wereld te verkondigen, de vele soorten smart en lijden te negeren die afzonderlijke mensen treffen, evenmin als de duidelijke collectieve tragedie die veel situaties eigen is. Bovenal echter schept het geloof geen vreugde in het kwaad of in tijden van beproeving op zichzelf, alsof het zonder die niet zou kunnen bestaan.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het geloof is hier, tenminste als eerste stap, tevreden met eenvoudig kennisnemen en registreren. Daarom is het niet toelaatbaar het geloof ervan te beschuldigen de ogen te sluiten; maar het is evenmin toelaatbaar haatdragend te zijn tegenover het geloof, door het ervan te beschuldigen het kwaad en het lijden als wezenlijke feiten te behandelen, zonder welke het geloof geen geloofwaardige grondslag zou hebben, alsof het, kort gezegd, alleen gebaseerd zou kunnen zijn op de ellende van het menselijk bestaan en de gevolgen en de erkenning van een dergelijk drama, als een voorwaarde sine qua non van zijn bestaan.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Het kwaad en het lijden zijn feitelijk in eerste instantie geen functie van een of andere bijzondere theologische interpretatie van het leven, maar een universele ervaring. En de eerste beweging van het geloof, ten overstaan van het kwaad en het lijden, is niet die voor eigen doeleinden uitbuiten! Wanneer het christelijk geloof er nota van neemt, dan is dat in de eerste plaats eenvoudig om een samenhangende en eerlijke evaluatie te maken van de werkelijke, concrete historische situatie van het menselijk geslacht. En de enige zorg van het geloof is te weten te komen of, hoe en onder welke omstandigheden zijn visie op deze actuele historische situatie vandaag de dag nog de aandacht en instemming van de mensen kan krijgen, rekening houdend met hun eigen analyses van hun situatie en de houdingen die zij aannemen in de verschillende situaties waar zij mee te maken hebben.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Het christelijk geloof heeft echter een specifiek perspectief ten aanzien van het menselijke bestaan, dat in veel opzichten verduidelijkt wat veel niet-christelijke opvattingen over de wereld op hun manier uitdrukken. In de eerste plaats onderstreept het geloof dat het kwaad altijd al in de geschiedenis en bij de mensheid aanwezig is: het kwaad overstijgt en gaat vooraf aan al onze individuele verantwoordelijkheden; het lijkt voort te komen uit `machten’ en zelfs uit een ‘geest’ die aanwezig zijn voordat wij handelen, en die zich tot op zekere hoogte buiten ons persoonlijke bewustzijn en wil bevinden, die hier en nu handelen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
In de tweede plaats brengt het geloof onder de aandacht dat het kwaad en het lijden dat de historische bestaansconditie van de mensen beïnvloedt ook, en zelfs in grote mate, zijn oorsprong in het menselijk hart heeft, in hun egoïstische motieven, hun genotzucht en hun streven naar macht, hun stille medeplichtigheid aan het kwaad, hun lafhartige capitulatie voor het kwaad, hun vreselijke hardheid van hart. Toch verliezen de Bijbelse openbaring en het christelijke geloof hun hoop ten aanzien van de mens niet; zij blijven daarentegen een beroep doen op de vrije wil, het verantwoordelijkheidsgevoel, het vermogen een beslissende initiatief te nemen teneinde te veranderen en op die momenten van helder bewustzijn waarop deze vermogens effectief aangewend kunnen worden. Het geloof is er echt van overtuigd dat alle mensen fundamenteel in staat zijn afstand te nemen van alles wat hen negatief zou kunnen beïnvloeden,hun eigen egoïsme en op zichzelf betrokken zijn op te geven, met het doel zich in te zetten voor anderen en zich op die manier open te stellen voor een levende hoop die al hun verlangens te boven gaat.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Volgens het christelijk geloof zijn de mensen, op grond van een historisch gegeven, vervreemd van de heiligheid van God vanwege de zonde; bovendien zijn wij van God onderscheiden krachtens ons geschapen en dus niet intrinsiek goddelijk-zijn. Dit tweeledige verschil tussen God en mensheid wordt in de heilige Schrift beschreven en is een vooronderstelling van alle rechtgelovige christenen die in de na-bijbelse tijden iets op schrift hebben gesteld. Maar het goddelijk initiatief van een gebaar van liefde ten aanzien van de zondige mensheid is een constante karakteristiek van Gods optreden ten aanzien van ons, voorafgaande aan en binnen de geschiedenis, en is de fundamentele vooronderstelling van de verlossingsleer. De dialectiek van genade en zonde gaat er aldus van uit dat, vóór de zonde in de wereld kwam, Gods genade al aan de mensen was aangeboden. De innerlijke logica van de christelijke visie op het menselijk bestaan vereist ook dat God de bewerker van de verlossing is, want wat er behoefte aan heeft om genezen en gered te worden, is niets anders dan het ware beeld van God zelf in ons.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
De waarde van de geschapen menselijke natuur is dan ook, volgens het christelijk geloof, van het begin af aan door God zelf gewaarborgd en is niet te vernietigen; en op vergelijkbare wijze is de werkelijkheid van de verlossing door God in Christus ook voor altijd verworven en gewaarborgd. Zowel de schepping als de verlossing - leert de kerk - zijn geworteld in Gods barmhartige en onpeilbare goedheid en vrijheid; van ons uit gezien, blijven ze onbegrijpelijk, onverklaarbaar en wonderbaarlijk. Het streven om deze werkelijkheden te begrijpen komt voort uit een voorafgaande, onherleidbare en dus absolute daad of houding van dankbaarheid voor deze werkelijkheden. vgl. ’fides quaerens.. vgl. ’fides quaerens intellectum’
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Ofschoon een volledig begrijpen van de verlossing voor ons absoluut onmogelijk is, is toch een zeker begrip van de leer niet alleen mogelijk maar zelfs vereist door de specifieke aard van de verlossing, die betrekking heeft op de waarheid, de waarde en de uiteindelijke bestemming van de hele schepping. Als een poging om de verlossing te begrijpen ongeoorloofd zou zijn, dan zou de redelijkheid van het geloof ondermijnd worden, het gewettigd streven naar begrip aan het geloof onthouden worden en fideïsme het gevolg zijn. Aangezien de hele mens door Christus verlost is, moet de waarheid hiervan bovendien op intellectueel vlak aangetoond kunnen worden. (2 Kor. 10, 5) [[b:2 Kor. 10, 5]]
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Volgens het christelijk geloof heeft de waarheid van de verlossing altijd speciaal die aspecten van het menselijk bestaan verhelderd, die het duidelijkst een aanwijzing zijn voor de menselijke behoefte aan verlossing. Mensen ervaren op veel niveaus in hun leven verbrokkeldheid, ontoereikendheid en frustraties. In de mate dat mensen zichzelf vaak verantwoordelijk achten voor de verbrokkelde, onbevredigende kwaliteit van hun ervaring, belijden zij - in traditionele termen - hun zondigheid. Om echter en volledig beeld van de menselijke bestaansconditie te schilderen moeten ook die aspecten van het leven beschouwd worden die het menselijk bestaan vervormen en vernietigen en waarvoor niemand direct verantwoordelijk is, want die getuigen ook welsprekend van de menselijke behoefte aan verlossing. Werkelijkheden als hongersnood, epidemieën, natuurrampen, ziekte, fysiek en geestelijk lijden, en de dood zelf maken duidelijk dat het kwaad - zoals de christelijke traditie altijd heeft ingezien - geenszins uitputtend beschreven wordt door wat malum culpae (moreel kwaad) genoemd wordt, maar dat het ook malum poenae (lijden) omvat, hetzij een kwaad uit zichzelf of krachtens de beperkingen van de natuur. Traditioneel zijn echter alle vormen van lijden, en ook de dood zelf - zoals het bijbels getuigenis zelf openbaart - begrepen als werkelijkheden die voortkomen uit de zonde, “het mysterie van het kwaad” in de woorden van Paulus (2 Tess. 2, 7) [b:2 Tess. 2, 7].
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Terwijl de juiste genoemde kwesties de meest fundamentele existentiële moeilijkheden vormen waar mensen mee te maken hebben, bestaat er ook een hele reeks andere, meer innerlijke problemen die de mensen bezighouden. Ze hebben, ten eerste, moeilijkheden om als individu een persoonlijk, innerlijk evenwicht te vinden. In de tweede plaats hebben ze moeilijkheden om in harmonie met hun medemensen te leven, zoals de geschiedenis van de oorlogen, met al de daarmee verbonden wreedheid en verschrikking, aantoont. Ten derde wordt hun onvermogen om in een goede verstandhouding met de niet-menselijke natuur te leven, in onze wereld van vandaag op dramatische wijze weerspiegeld door de ecologische problematiek. Als, ten vierde, de druk van het leven te groot wordt, kan gemakkelijk het vermoeden ontstaan dat het menselijk leven tot mislukken gedoemd en uiteindelijk zinloos is. Bij de hiervoor genoemde kritische gebieden is er, tot slot, de kwestie van het vooralsnog niet geëindigde zoeken van de mensheid naar de vrede met God, die door de machtige en alles doordringende werkelijkheid van de zonde verbroken is.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
Deze inleidende schets van de manier waarop de waarheid van de verlossing, volgens het christelijke geloof, het menselijke bestaan verheldert, moet aangevuld worden door een evaluatie van de wijze waarop de mensen vandaag de dag hun actuele historische situatie zelf zien.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
We zullen ons hier echter eerst bezighouden met een nadere beschouwing van de opvattingen die de grote wereldgodsdiensten over de verlossing hebben. In dit overzicht kunnen we het jodendom weglaten, dat de oorsprong van het christendom is en er een opvatting over de verlossing mee gemeenschappelijk heeft, gebaseerd op de soevereine welwillendheid van God de Schepper jegens het menselijke geslacht dat ver is afgedwaald van de weg van het Verbond.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Betrekkingen met de wereldgodsdiensten
17
Het hindoeïsme is geen monolithische godsdienst. Het is veeleer een mozaïek van geloven en religieuze praktijken die er aanspraak op maakt het menselijke geslacht verlossing en heil te brengen. Hoewel het vroege vedische hindoeïsme polytheïstisch was, ging de latere vedische traditie ertoe over te spreken van laatste Werkelijkheid, ook atman of brahman genoemd, en Ene, waaruit alle dingen zijn voortgekomen met een specifieke, triadische verschijningswijze. Brahman zelf is onbegrijpelijk en vormloos, maar is ook het van zijn eigen existentie bewuste wezen dat de volheid van gelukzaligheid is. Op een meer populair persoonlijk niveau komen vele godheden – zoals Shiva, Vishnu en zijn avataren (incarnaties) zoals Rama, Krishna, en de moedergodin Shakti - overeen met de attributen van de Opperste Werkelijkheid. Gods ‘incarnaties’ dalen naar de aarde af om de machten van het kwaad te bestrijden wanneer die op aarde machtig worden.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Wanneer we in aanmerking nemen dat we te zeer simplificeren, kunnen we zeggen dat de menselijke persoon voor het hindoeïsme een vonk van het goddelijke is, een ziel (atman) die wegens zijn avidya (onwetendheid: ofwel een soort metafysische onwetendheid aangaande de ware natuur van de Ene of een soort oorspronkelijke onwetendheid) geïncarneerd is. Als gevolg daarvan is de mens onderworpen aan de wet van het karma of wedergeboorte, terwijl de cyclus van geboorte en wedergeboorte bekend is als karma-samsara of wet van de vergelding. Egoïstische begeerte, die leidt tot geestelijke onwetendheid, is de bron van alle kwaad, ellende en lijden in de wereld.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Verlossing betekent dus voor het hindoeïsme - uitgedrukt in termen als moksha en mukti - bevrijding van de wet van het karma. Ofschoon de mensen op drie (elkaar niet uitsluitende) manieren enige stappen kunnen zetten in de richting van hun eigen heil - door onbaatzuchtig handelen, geestelijke intuïtie en liefdevolle devotie tot God - kan het laatste stadium van de heilbrengende communio met God alleen bereikt worden met behulp van de genade.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
Wat betreft het boeddhisme kan men allereerst zeggen dat Boeddha, bij het omgaan met het lijden van de wereld, het gezag van de Veda’s en het nut van offers van de hand wees en ook geen heil zag in metafysische speculaties over het bestaan van God en van de ziel. Hij heeft de bevrijding van het lijden binnen de mens zelf gezocht. Zijn voornaamste intuïtie is dat menselijke begeerte de wortel is van alle kwaad en ellende - dat op zijn beurt ‘onwetendheid’ (avidya) doet ontstaan - en de uiteindelijke oorzaak van de cyclus van geboorte en wedergeboorte.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Na Boeddha ontstonden er veel denkrichtingen die zijn eenvoudige basisleer ontwikkelden tot systemen die de leer van het karma uitwerkten als de aan het handelen inherente tendens om wedergeboren te worden. Het historische leven van de mens heeft geen éénmakende, persoonlijke, substantieve existentiële draad; het bestaat uit louter onsamenhangende existentiële fragmenten van geboorte, groei, verval en dood. De leer van de anicca, of de ‘niet bestendigheid’ van alle werkelijkheid vormt de kern van het boeddhisme. De notie existentiële onbestendigheid sluit de mogelijkheid van het bestaan van een atman uit; vandaar Boeddha’s stilzwijgen over het bestaan van God of van de atman. Alles is schijn (maya). Er kan niets over de werkelijkheid gezegd worden, noch positief noch negatief.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Verlossing bestaat voor het boeddhisme daarom uit een staat van bevrijding (nirvana) van deze schijnwereld, een bevrijding van de verbrokkelde aard en de onbestendigheid van het bestaan, die bereikt wordt door het onderdrukken van alle verlangens en alle bewustzijn. Door een dergelijke bevrijding wordt een zuivere, onbepaalde staat van leegheid bereikt. Nirvana - letterlijk ‘uitdoven’of ‘uitgaan’ (in het bijzonder van alle verlangens), zoals kaarslicht uitgaat wanneer de was is opgebrand - is heel anders dan de voorbijgaande kwelling van deze maya-wereld, en ontsnapt aan iedere aardse definitie, maar het is niet eenvoudig een staat van pure uitdoving of totale vernietiging. Nirvana is geen intellectueel doel maar een ondefinieerbare ervaring. Het is de bevrijding van alle verlangens en begeerten, het bevrijd worden uit de cyclus van wedergeboorte en verdriet (dukkha). De meest volmaakte weg naar bevrijding is voor boeddhisten het Achtvoudige Pad - juist begrip, juiste intentie, juiste manier van spreken, juist, gedrag, juiste bezigheid, juiste inspanning, juiste contemplatie en juiste concentratie (vinayana pitaka) - die alle nadruk legt op menselijke inspanningen. Vanuit het perspectief van het boeddhisme zijn alle andere godsdienstige wegen onvolmaakt en van een tweede orde.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Evenals het jodendom en het christendom is de islam (‘onderwerping’) een monotheïstische verbondsgodsdienst, met een diep geloof in God als de Schepper van alles. Zoals de naam al aangeeft, ziet het de sleutel tot de ware godsdienst en dus tot het heil in geloof, vertrouwen en totale onderwerping aan de wil van de grote en barmhartige God.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Volgens het geloof van de moslims is de godsdienst van de islam door God zelf aan het allereerste begin van de mensheid geopenbaard en bevestigd door successievelijke verbonden met Noach, Abraham, Mozes en Jezus. De islam ziet zichzelf als aanvulling op en vervulling van alle verbonden die van het begin af aan hebben bestaan.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
De islam kent het begrip erfzonde niet en verlossing in christelijke zin heeft geen plaats in het islamitische denken. Alle mensen hebben eenvoudige behoefte aan heil; dat kunnen zij alleen verkrijgen door zich in absoluut geloof tot God te wenden. Het begrip heil wordt ook uitgedrukt door de term ‘succes’ of ‘welvaart’. Het denkbeeld heil wordt echter het best uitgedrukt door termen als veiligheid of bescherming: in God vindt het menselijk geslacht definitieve veiligheid. De volheid van het heil - opgevat in termen van materiële en geestelijke genoegens vgl. de tuin - genna - van de.. vgl. de tuin - genna - van de opperste gelukzaligheid - wordt alleen bereikt op de laatste dag bij het laatste oordeel en in het leven in het hiernamaals (akhira). De islam gelooft in een soort predestinatie, wat het heil betreft, ofwel de zaligheid van het Paradijs ofwel het lijden van het vuur van de hel (nar), maar de mens blijft vrij om te reageren met geloof en goede werken. De middelen om het heil te bereiken zijn, behalve het belijden van het geloof: ritueel gebed, wettige aalmoezen, vasten tijdens de Ramadan en een pelgrimstocht naar Gods huis in Mekka. Sommige tradities voegen aan deze middelen nog de jihad of ‘strijd’ toe, opgevat als heilige oorlog om de islam te verdedigen of te verbreiden, of, wat minder voorkomt, als persoonlijke geestelijke strijd.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Afgezien van de grote klassieke wereldgodsdiensten zijn er andere godsdiensten, die wel traditionele, primitieve, stam- of natuurlijke godsdiensten worden genoemd. De oorsprong van deze godsdiensten gaat in de oudheid verloren. Hun geloof, eredienst en ethische codes worden door een levende mondelinge traditie overgeleverd.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
De aanhangers van dergelijke godsdiensten geloven in een Opperwezen aan wie zij verschillende namen geven en van wie zij geloven dat het de Schepper van alles, maar Zelf ongeschapen en eeuwig is. Het Opperwezen heeft het toezicht op de aardse zaken gedelegeerd aan mindere godheden, bekend als geesten. Deze beïnvloeden de voor- of tegenspoed van de mensen. Het is heel belangrijk voor het welzijn van de mens de geesten gunstig te stemmen. Bij de traditionele godsdiensten is het gevoel voor de communio van een groep met de voorvaderen van de clan, de stam en de bredere mensenfamilie, belangrijk. De overleden voorouders worden vereerd en op verschillende manieren in ere gehouden, maar niet aanbeden.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
De meest traditionele godsdiensten hebben een schat aan mythen en epische legenden die spreken van een staat van gelukzaligheid bij God, van het vallen uit een ideale situatie, en het verwachten van een of andere soort verlosser-heiland om de verloren relatie weer te herstellen, en verzoening en een staat van gelukzaligheid tot stand te brengen. Heil wordt opgevat in termen van verzoening en harmonie met de overleden voorouders, met de geesten en met God.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De christelijke verlossingsleer en de moderne wereld
29
Behalve dat we de opvattingen over de verlossing beschouwen van de grote wereldgodsdiensten en de meer plaatselijke traditionele vooroudergodsdiensten van veel menselijke culturen, moeten we ook nog enige aandacht besteden aan andere eigentijdse alternatieve bewegingen en leefstijlen die hun aanhangers heil beloven (bijvoorbeeld de moderne cultussen, diverse New Age-bewegingen en de ideologieën betreffende autonomie, emancipatie en revolutie). Voorzichtigheid op dit gebied is echter geboden en het gevaar van overmatige simplificatie moet, zo mogelijk, vermeden worden.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Het zou bijvoorbeeld misleidend zijn te suggereren dat hedendaagse mannen en vrouwen maar in één van twee categorieën zouden vallen: ofwel die van een zelfbewuste moderniteit, die gelooft in de mogelijkheid van zelfverlossing, of die van een ontgoochelde postmoderniteit, die wanhoopt aan iedere verbetering van het menselijk bestaan, als het ware, ‘van binnenuit’ en slechts vertrouwt op de mogelijkheid van heil van ‘buitenaf’. Wat men, in plaats daarvan, vindt is cultureel en intellectueel pluralisme, een breed scala van verschillende analyses van het menselijk bestaan en een verscheidenheid van wegen om te trachten het hoofd eraan te bieden. Naast een soort vlucht in aangenaam amusement of boeiende, voorbijgaande attracties van het hedonisme, vinden we een terugkeer naar verschillende ideologieën en nieuwe mythologieën. Naast een min of meer berustend lucide en moedig stoïcisme, vinden we zowel een gedesillusioneerdheid die claimt praktisch en realistisch te zijn, en een vastberaden protest tegen de reductie van de mens en zijn omgeving tot verhandelbare hulpbronnen die geëxploiteerd kunnen worden, en tegen de daarmee corresponderende relativering, onderwaardering en uiteindelijk banalisering van de duistere kant van het menselijke bestaan.
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Eén ding is in de hedendaagse situatie daarom overduidelijk: het concrete menselijke bestaan is vol dubbelzinnigheden. Men kan beide ’polen’ waartussen elke individuele mens, en de mensheid in zijn geheel, in feite verscheurd wordt, op verschillende manieren beschrijven. Er is bijvoorbeeld in elk individu enerzijds een onuitroeibaar verlangen naar leven, geluk en vervulling, en anderzijds de onvermijdelijke ervaring van beperktheid, ontevredenheid, falen en lijden. Als men van het individuele naar het algemene niveau overgaat, krijgt men hetzelfde beeld te zien op grotere schaal. Hier kan men enerzijds ook wijzen op de onmetelijke vooruitgang die mogelijk is gemaakt door wetenschap en technologie, door de verspreiding van de communicatiemiddelen, en door de vooruitgang die bijvoorbeeld geboekt is op het gebied van het privaat-, staats- en internationaal recht. Maar anderzijds moet men ook wijzen op de vele rampen in de wereld, en op de enorme corruptie onder de mensen; het resultaat hiervan is dat een heel groot aantal mensen onder verschrikkelijke onderdrukking en uitbuiting lijden, en hulpeloze slachtoffers worden van wat henzelf slechts als een wreed lot kan voorkomen. Het is duidelijk dat, ondanks verschil in nadruk, een onbekommerd optimisme over de algemene en universele vooruitgang door de technologie in onze dagen merkbaar terrein verloren heeft. En juist in de actuele context van wijd verbreid onrecht en het ontbreken van hoop moet de verlossingsleer vandaag de dag gepresenteerd worden.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Het is evenwel belangrijk op te merken dat het christelijk geloof geen voorbarig oordeel velt: door ofwel in toto af te wijzen of door kritiekloos goed te keuren. Met zowel goede wil als onderscheiding te werk gaand, signaleert het bij de grote verscheidenheid aan analyses en houdingen die het tegenkomt, enige fundamentele intuïties die op zich overeen lijken te komen met een diepe waarheid betreffende het menselijk bestaan.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Het geloof merkt, bijvoorbeeld, op dat mensen, ondanks en binnen hun beperkingen, toch een mogelijke verwerkelijking van hun leven zoeken; dat kwaad en lijden door hen, kortom, ervaren worden als iets ten diepste ‘abnormaals’; dat de verschillende vormen van protest die vanuit dit perspectief opkomen, er op zich al een teken van zijn, dat mensen wel ‘iets anders’ moeten zoeken, ’iets meer’, ’iets beters’. En tenslotte begrijpt het christelijke geloof, als gevolg hiervan, dat de mensen van deze tijd niet eenvoudig op zoek zijn naar een verklaring van hun bestaan, maar wachten of hopen - of zij dat toegeven of niet - op een effectieve bevrijding van het kwaad en een bevestiging en verwerkelijking van al het positieve in hun leven: het verlangen naar het goede en het betere, enzovoorts.
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Terwijl de kerk erkent dat het belangrijk is dat zij zich inspant om de actuele problemen van de mensen in de wereld, de verschillende houdingen die er het gevolg van zijn en de concrete voorstellen voor oplossingen te begrijpen en te beoordelen, erkent ze toch ook de noodzaak de fundamentele kwestie die aan deze problemen ten grondslag ligt en noodzakelijkerwijs ook ten grondslag ligt aan ieder voorstel voor oplossingen, nooit uit het oog te verliezen, het vraagstuk van de waarheid. Wat is de waarheid van de bestaansconditie van de mens? Wat is de betekenis van het menselijk bestaan, en waarop kunnen mensen - vanuit het perspectief van het heden - uiteindelijk hopen? Bij het presenteren van de verlossingsleer aan de wereld kan de kerk wellicht enige uiteenlopende perspectieven op de laatste vragen bieden, en zich concentreren op het aspect van het christelijke verlossingsgeloof dat wellicht voor de mensheid het belangrijkste is: de hoop. Want de verlossing is de enige werkelijkheid die krachtig genoeg is om de ware menselijke nood tegemoet te komen, en de enige werkelijkheid diep genoeg om mensen te overtuigen van wat er werkelijk in henzelf aanwezig is. (Joh. 2, 25) [[b:Joh. 2, 25]] Deze boodschap van hoop op verlossing is gebaseerd op de twee christelijke sleutelleerstukken van de christologie en de Drieëenheid. In deze leerstukken vindt men de uiteindelijke fundamentele reden voor de christelijke opvatting van de geschiedenis van de mens en van de menselijke persoon, gemaakt naar het beeld van de Drieëne God, Eenheid in Gemeenschap, en uit liefde verlost door Gods enige Zoon, Jezus Christus, met het doel om deel te hebben aan het goddelijk leven, waarvoor wij in de eerste plaats zijn geschapen. Deze deelname wordt aangegeven door de leer van de verrijzenis van het lichaam, wanneer de mensen, in hun volledige werkelijkheid, delen in de volheid van het goddelijk leven.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
De christelijke beoordeling van de menselijke bestaansconditie staat dus niet op zichzelf, maar is een aspect van een veel bredere visie met in het centrum de christelijke opvatting over God en Gods relatie met het menselijke geslacht en met de hele scheppingsorde. Deze bredere visie is er een van een Verbond dat God voor het geslacht heeft gewild en wil. Het is een Verbond waardoor God de mensen met Zijn eigen leven wil verbinden, al het positieve dat in hen is vervullen - zelfs meer dan zij zelf kunnen wensen of zich kunnen voorstellen - en hen bevrijden van al het negatieve in henzelf dat hun leven, hun geluk en hun ontwikkeling frustreert.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
36
Maar het is van essentieel belang erop te wijzen, dat als het christelijk geloof op deze manier spreekt over God en zijn wil om een Verbond met de mensen te sluiten, dat niet is om ons, als het ware, slechts (door enkel en alleen onderricht) over Gods bedoelingen te informeren. Het is, omdat God op een veel radicalere manier letterlijk in de geschiedenis heeft ingegrepen en precies in het hart van de geschiedenis heeft gehandeld: eerst door zijn ’machtige daden’ gedurende heel het Oude Verbond, maar almachtig en definitief door en in Jezus Christus, zijn ware en enige Zoon, die, geïncarneerd, het menselijke bestaan in zijn heel concrete historische vorm binnen is getreden.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Strikt gesproken volgt hieruit, dat gelovigen, om uiteen te zetten wat ze te zeggen hebben over het menselijke bestaan, niet beginnen er zich vragen over te stellen, en daarna ertoe overgaan zich af te vragen wat voor licht de God die zij belijden hierop kan werpen. Correlatief en nog steeds strikt gesproken, beginnen christenen God niet te bevestigen uit hoofde van een reeks argumenten of, op zijn minst, van een puur abstracte reflectie, en daarna, pas in tweede instantie, ertoe overgaan te onderzoeken wat voor licht deze voorafgaande erkenning van zijn bestaan zou kunnen werpen op de historische bestemming van de mensheid.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
38
In werkelijkheid betekent God kennen, voor de bijbelse openbaring en dus voor het christelijke geloof, Hem belijden op basis van wat Hij zelf voor de mensen heeft gedaan, door Zichzelf volledig aan hen te openbaren, juist door met hen in relatie te treden: door een Verbond in te stellen en hun dat aan te bieden en, voor dit doel, hun eigen menselijke bestaansvorm aan te nemen en mens te worden.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Het is uiteindelijk vanuit dit perspectief dat de visie op de menselijke persoon en op het menselijke bestaan, die door het christelijk geloof naar voren wordt gebracht, zijn hele specificiteit en zijn hele rijkdom verkrijgt.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
Tot slot moet er enige aandacht besteed worden aan wat men het interne christelijke debat over de verlossing zou kunnen noemen, en in het bijzonder aan het vraagstuk, hoe het lijden en de dood van Christus verband houden met de verlossing van de wereld. Het belang van dit vraagstuk wordt vandaag de dag in veel milieus nog groter door het constateren van de inadequaatheid - of op zijn minst het constateren van de openheid voor ernstige en gevaarlijke misvattingen - van bepaalde traditionele manieren om Christus’ verlossingswerk op te vatten in termen van compensatie of straf voor onze zonden. Verder is het probleem van het kwaad en het lijden in de loop van de tijd niet minder dramatisch, maar juist nog acuter geworden, en het vermogen van velen om te geloven dat er adequaat tegen kan worden opgetreden, is in deze eeuw ondermijnd als ware het een onoplosbaar probleem. In dergelijke omstandigheden lijkt het belangrijk de manier waarop de verlossing Gods glorie openbaart, opnieuw te doordenken. De vraag kan gesteld worden of een poging om de verlossingsleer te begrijpen, in de grond van de zaak, een oefening in theodicee zou kunnen zijn, een poging om, in het licht van het christelijk geloof, een geloofwaardig antwoord te geven op het ’mysterie van het kwaad’, in de woorden van Paulus. Het goddelijke antwoord is het mysterie van Christus en de kerk. Kortom, is verlossing de rechtvaardiging van God, ofwel de diepste openbaring van Zichzelf aan ons, en daarom de gave aan ons van de vrede ”die alle begrip te boven gaat” (Fil. 4, 7) [b:Fil. 4, 7]?
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
Dit document wil geen uitputtende verhandeling zijn over het hele terrein van de verlossingstheologie, maar beoogt veeleer enige geselecteerde vraagstukken uit de verlossingstheologie te behandelen die zich vandaag de dag bijzonder heftig in de kerk manifesteren.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 2 Bijbelse verlossing: de mogelijkheid van vrijheid
42
II.1
Het bijbelse getuigenis weerspiegelt een nooit eindigend zoeken naar het uiteindelijke betekenis van het menselijke bestaan. (Gen. 1-11; Mc. 13, 1-37; Openb. 22, 20) [[b:Gen. 1-11; Mc. 13, 1-37; Openb. 22, 20]] Voor Israël maakt God zich bekend door de Torah, en voor het christendom maakt God zich bekend door de persoon, de leer, de dood en verrijzenis van Jezus van Nazareth. Toch laten zowel de Wet als de Incarnatie de mensheid nog in de dubbelzinnigheid van een geschonken openbaring, die vergezeld gaat van een menselijk geschiedenis die niet met de geopenbaarde waarheden correspondeert. We ”zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8, 23) [b:Rom. 8, 23].
Het bijbelse getuigenis weerspiegelt een nooit eindigend zoeken naar het uiteindelijke betekenis van het menselijke bestaan. (Gen. 1-11; Mc. 13, 1-37; Openb. 22, 20) [[b:Gen. 1-11; Mc. 13, 1-37; Openb. 22, 20]] Voor Israël maakt God zich bekend door de Torah, en voor het christendom maakt God zich bekend door de persoon, de leer, de dood en verrijzenis van Jezus van Nazareth. Toch laten zowel de Wet als de Incarnatie de mensheid nog in de dubbelzinnigheid van een geschonken openbaring, die vergezeld gaat van een menselijk geschiedenis die niet met de geopenbaarde waarheden correspondeert. We ”zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8, 23) [b:Rom. 8, 23].
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
II.2
De mens heeft te maken met een dramatische situatie, waarbij alle pogingen zich te bevrijden van alle lijden en slavernij, die men vrijwillig op zich heeft genomen, tot mislukken gedoemd zijn. Eindig door onze oorsprong als schepselen, oneindig op grond van onze roeping één te worden met onze Schepper, zijn we niet in staat, op basis van alleen onze eigen inspanningen, van het eindige naar het oneindige over te gaan. Daarom kijkt de christen verder dan menselijke prestaties. “Rusteloos is ons hart totdat het rust in U’’. 1,1 [[850]]
De mens heeft te maken met een dramatische situatie, waarbij alle pogingen zich te bevrijden van alle lijden en slavernij, die men vrijwillig op zich heeft genomen, tot mislukken gedoemd zijn. Eindig door onze oorsprong als schepselen, oneindig op grond van onze roeping één te worden met onze Schepper, zijn we niet in staat, op basis van alleen onze eigen inspanningen, van het eindige naar het oneindige over te gaan. Daarom kijkt de christen verder dan menselijke prestaties. “Rusteloos is ons hart totdat het rust in U’’. 1,1 [[850]]
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
II.3
Reeds in zijn burgerlijke wetgeving had Israël besef van een ’verlosser’ (gô’el). Families konden een losprijs betalen voor een familielid, om de solidariteit van de familie te bewaren. (Ex. 21, 2-7; Deut. 25, 7-10) [[b:Ex. 21, 2-7; Deut. 25, 7-10]] Het belang van de solidariteit van de familie ligt aan de basis van wettelijke instellingen als het levietenhuwelijk, (Deut. 25) [[b:Deut. 25]] de bloedwraak (Lev. 25; Num. 35, 9-34) [[b:Lev. 25; Num. 35, 9-34]] en het jubeljaar. (Ex. 21, 2; Lev. 25; Jer. 34, 8-22; Deut. 15, 9-10) [[b:Ex. 21, 2; Lev. 25; Jer. 34, 8-22; Deut. 15, 9-10]] De wet van Israël staat toe dat een veroordeelde wordt vrijgekocht. (Ex. 21, 29-30) [[b:Ex. 21, 29-30]] Hebreeuws: kofer; Grieks:.. Hebreeuws: kofer; Grieks: lutron Het betalen van de kofer bevrijdt de schuldige persoon, zijn of haar familie, de benadeelde familie, en de hele gemeenschap, aangezien het conflict wordt opgelost. Er worden in het Oude Testament enige episoden verhaald waarin verlossende activiteiten plaatsvinden die hun wortel hebben in deze wettelijke achtergrond. Doordat Juda zichzelf offerde, wat zijn misdaad tegen Jozef vereffende, (Gen. 37, 26-27; Gen. 44, 33-34) [[b:Gen. 37, 26-27; Gen. 44, 33-34]] wordt de familie van wraak verlost. Op dezelfde wijze betaalt Jakob, die Esau van zijn eerstgeboorte zegen beroofd had, terug met een groot deel van zijn land. (Gen. 32, 21) [[b:Gen. 32, 21]] Wraak wordt vermeden.
Reeds in zijn burgerlijke wetgeving had Israël besef van een ’verlosser’ (gô’el). Families konden een losprijs betalen voor een familielid, om de solidariteit van de familie te bewaren. (Ex. 21, 2-7; Deut. 25, 7-10) [[b:Ex. 21, 2-7; Deut. 25, 7-10]] Het belang van de solidariteit van de familie ligt aan de basis van wettelijke instellingen als het levietenhuwelijk, (Deut. 25) [[b:Deut. 25]] de bloedwraak (Lev. 25; Num. 35, 9-34) [[b:Lev. 25; Num. 35, 9-34]] en het jubeljaar. (Ex. 21, 2; Lev. 25; Jer. 34, 8-22; Deut. 15, 9-10) [[b:Ex. 21, 2; Lev. 25; Jer. 34, 8-22; Deut. 15, 9-10]] De wet van Israël staat toe dat een veroordeelde wordt vrijgekocht. (Ex. 21, 29-30) [[b:Ex. 21, 29-30]] Hebreeuws: kofer; Grieks:.. Hebreeuws: kofer; Grieks: lutron Het betalen van de kofer bevrijdt de schuldige persoon, zijn of haar familie, de benadeelde familie, en de hele gemeenschap, aangezien het conflict wordt opgelost. Er worden in het Oude Testament enige episoden verhaald waarin verlossende activiteiten plaatsvinden die hun wortel hebben in deze wettelijke achtergrond. Doordat Juda zichzelf offerde, wat zijn misdaad tegen Jozef vereffende, (Gen. 37, 26-27; Gen. 44, 33-34) [[b:Gen. 37, 26-27; Gen. 44, 33-34]] wordt de familie van wraak verlost. Op dezelfde wijze betaalt Jakob, die Esau van zijn eerstgeboorte zegen beroofd had, terug met een groot deel van zijn land. (Gen. 32, 21) [[b:Gen. 32, 21]] Wraak wordt vermeden.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
II.4
De godsdienst van Israël ontwikkelde een boeteliturgie. Het was de symbolische handeling van eerbewijs waardoor de schuldige persoon genoegdoening schonk voor een schuld ten opzichte van Jahwe en deze terugbetaalde. De wezenlijke elementen van deze Liturgie waren:
De godsdienst van Israël ontwikkelde een boeteliturgie. Het was de symbolische handeling van eerbewijs waardoor de schuldige persoon genoegdoening schonk voor een schuld ten opzichte van Jahwe en deze terugbetaalde. De wezenlijke elementen van deze Liturgie waren:
- riten van goddelijke instelling (heilige plaatsen, heilige priesterschap en door Jahwe ingestelde riten);
- Jahwe is de enige die vergeeft (Lev. 17, 10.12) [[b:Lev. 17, 10.12]];
- alle riten zijn offerriten, en in het algemeen bloedoffers, waarbij bloed dat het leven vertegenwoordigt, wordt uitgegoten. Jahwe schenkt de mensen het bloed voor de ritus van de vergeving. (Lev. 17, 11) [[b:Lev. 17, 11]] Het offerbloed drukt de gratuïteit van de vergeving uit op het niveau van de rituele expressie.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
II.5
Heilige mensen, en in het bijzonder Mozes en de profeten die na hem kwamen, hadden een grote waarde voor God. Dit vormde een tegenwicht tegen de onwaardigheid van het kwaad en de zonde van de anderen. Daarom hechten zij grote waarde aan de voorbede voor de vergiffenis van de zonde. (Ex. 32, 7-14.30-34; Ex. 33, 12-17; Ex. 34, 8-9; Num. 14, 10-19; Deut. 9, 18-19; Am. 7; Jer. 15, 1;2 Makk. 15, 12-16) [[b:Ex. 32, 7-14.30-34; Ex. 33, 12-17; Ex. 34, 8-9; Num. 14, 10-19; Deut. 9, 18-19; Am. 7; Jer. 15, 1;2 Makk. 15, 12-16]] De figuur van de Lijdende Dienstknecht in Jesaja 53, 4-12 (Jes. 53, 4-12) [b:Jes. 53, 4-12] zal in het Nieuwe Testament herhaaldelijk gebruikt worden als type van Christus de Verlosser.
Heilige mensen, en in het bijzonder Mozes en de profeten die na hem kwamen, hadden een grote waarde voor God. Dit vormde een tegenwicht tegen de onwaardigheid van het kwaad en de zonde van de anderen. Daarom hechten zij grote waarde aan de voorbede voor de vergiffenis van de zonde. (Ex. 32, 7-14.30-34; Ex. 33, 12-17; Ex. 34, 8-9; Num. 14, 10-19; Deut. 9, 18-19; Am. 7; Jer. 15, 1;2 Makk. 15, 12-16) [[b:Ex. 32, 7-14.30-34; Ex. 33, 12-17; Ex. 34, 8-9; Num. 14, 10-19; Deut. 9, 18-19; Am. 7; Jer. 15, 1;2 Makk. 15, 12-16]] De figuur van de Lijdende Dienstknecht in Jesaja 53, 4-12 (Jes. 53, 4-12) [b:Jes. 53, 4-12] zal in het Nieuwe Testament herhaaldelijk gebruikt worden als type van Christus de Verlosser.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
II.6
De verhalen over Gods handelen tijdens de Exodus (Ex. 1-15) [b:Ex. 1-15] en de verlossende liefde van Ester en Ruth (Est. 14, 3-19; Ruth 1, 15-18) [[b:Est. 14, 3-19; Ruth 1, 15-18]] laten zien, hoe vrijheid voortkomt uit een onbaatzuchtige gave van zichzelf voor een natie of een familie. Deze zelfde gevoelens zijn te vinden in het gebedsleven van Israël, dat Gods verlossende liefde voor zijn volk tijdens de Exodus viert (Ps. 74, 2; Ps. 77, 16) [[b:Ps. 74, 2; Ps. 77, 16]] en zijn zorg en goedheid die het leven van het volk vrijheid en heelheid brengt. (Ps. 103, 4; Ps. 106, 10; Ps. 107; Ps. 111, 9; Ps. 130, 7) [[b:Ps. 103, 4; Ps. 106, 10; Ps. 107; Ps. 111, 9; Ps. 130, 7]]
De verhalen over Gods handelen tijdens de Exodus (Ex. 1-15) [b:Ex. 1-15] en de verlossende liefde van Ester en Ruth (Est. 14, 3-19; Ruth 1, 15-18) [[b:Est. 14, 3-19; Ruth 1, 15-18]] laten zien, hoe vrijheid voortkomt uit een onbaatzuchtige gave van zichzelf voor een natie of een familie. Deze zelfde gevoelens zijn te vinden in het gebedsleven van Israël, dat Gods verlossende liefde voor zijn volk tijdens de Exodus viert (Ps. 74, 2; Ps. 77, 16) [[b:Ps. 74, 2; Ps. 77, 16]] en zijn zorg en goedheid die het leven van het volk vrijheid en heelheid brengt. (Ps. 103, 4; Ps. 106, 10; Ps. 107; Ps. 111, 9; Ps. 130, 7) [[b:Ps. 103, 4; Ps. 106, 10; Ps. 107; Ps. 111, 9; Ps. 130, 7]]
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
II.7
Deze oude thema’s van bevrijding en verlossing krijgen in Jezus Christus een sterker brandpunt. Jezus van Nazareth, kind van deze wereld en een gave van God aan de wereld, wijst de weg naar een echte en duurzame vrijheid. In Zijn persoon, in Zijn woorden en in Zijn daden, heeft Hij laten zien dat de aanwezigheid van het rijk Gods nabij was en heeft Hij iedereen opgeroepen tot bekering, zodat zij deel konden hebben aan dit rijk. (Mc. 1, 15) [[b:Mc. 1, 15]] Jezus van Nazareth vertelde parabels over het rijk die de dieptestructuur van onze geaccepteerde kijk op de wereld vernietigden. (Lc. 15) [[b:Lc. 15]] Ze breken onze verdedigingsmechanismen af en maken ons gevoelig voor God. Hier raakt God ons, en komt het rijk Gods.
Deze oude thema’s van bevrijding en verlossing krijgen in Jezus Christus een sterker brandpunt. Jezus van Nazareth, kind van deze wereld en een gave van God aan de wereld, wijst de weg naar een echte en duurzame vrijheid. In Zijn persoon, in Zijn woorden en in Zijn daden, heeft Hij laten zien dat de aanwezigheid van het rijk Gods nabij was en heeft Hij iedereen opgeroepen tot bekering, zodat zij deel konden hebben aan dit rijk. (Mc. 1, 15) [[b:Mc. 1, 15]] Jezus van Nazareth vertelde parabels over het rijk die de dieptestructuur van onze geaccepteerde kijk op de wereld vernietigden. (Lc. 15) [[b:Lc. 15]] Ze breken onze verdedigingsmechanismen af en maken ons gevoelig voor God. Hier raakt God ons, en komt het rijk Gods.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
49
II.8
Jezus, de verteller van de parabels over het rijk Gods, was de Parabel van God. Zijn constante openheid voor God treedt aan de dag in Zijn relatie met de traditionele God van Israël, God als abba. (Mc. 14, 36) [[b:Mc. 14, 36]] Die is te zien in Zijn bereidheid, als Mensenzoon, alle mogelijke beledigingen, lijden en dood te ondergaan, in de overtuiging dat God, uiteindelijk, het laatste woord zou hebben. (Mc. 8, 31; Mc. 9, 31; Mc. 10, 32-34) [[b:Mc. 8, 31; Mc. 9, 31; Mc. 10, 32-34]] Hij heeft volgelingen (Mc. 1, 16-20) [[b:Mc. 1, 16-20]] bijeen gebracht en deelde Zijn tafel met zondaars, en zette geaccepteerde waarden op hun kop toen Hij hun het heil aanbood. (Mc. 2, 15-17; Mc. 14, 17-31; Lc. 5, 29-38; Lc. 7, 31-35.36-50; Lc. 11, 37-54; Lc. 14, 1-24; Lc. 19, 1-10) [[b:Mc. 2, 15-17; Mc. 14, 17-31; Lc. 5, 29-38; Lc. 7, 31-35.36-50; Lc. 11, 37-54; Lc. 14, 1-24; Lc. 19, 1-10]] Hij volhardde in Zijn leefwijze en in Zijn leer, ondanks de spanning die dit om Hem heen veroorzaakte, (Mc. 2, 15-17; Lc. 5, 27-32; Lc. 15, 2; Lc. 19, 7) [[b:Mc. 2, 15-17; Lc. 5, 27-32; Lc. 15, 2; Lc. 19, 7]] en die culmineerde in Zijn symbolische ’verwoesting’ van de tempel (Mc. 11, 15-19; Mt. 21, 12-13; Lc. 19, 45-48; Joh 2, 13-22) [b:Mc. 11, 15-19; Mt. 21, 12-13; Lc. 19, 45-48; Joh 2, 13-22], in Zijn laatste avondmaal die het eerste van veel dergelijke avondmalen beloofde te worden (Mc. 14, 17-31; Mt. 26, 20-35; Lc. 22, 14-34) [[b:Mc. 14, 17-31; Mt. 26, 20-35; Lc. 22, 14-34]] en in Zijn dood aan het kruis. (Joh. 19, 30) [[b:Joh. 19, 30]] ”Consummatum est!” ”Consummatum est!” Jezus van Nazareth was de meest vrije mens die ooit geleefd heeft. Hij had geen enkel verlangen Zijn eigen toekomst in de hand te hebben, want Zijn absolute vertrouwen op Zijn Abba-Vader bevrijdde Hem van al dergelijke zorgen.
Jezus, de verteller van de parabels over het rijk Gods, was de Parabel van God. Zijn constante openheid voor God treedt aan de dag in Zijn relatie met de traditionele God van Israël, God als abba. (Mc. 14, 36) [[b:Mc. 14, 36]] Die is te zien in Zijn bereidheid, als Mensenzoon, alle mogelijke beledigingen, lijden en dood te ondergaan, in de overtuiging dat God, uiteindelijk, het laatste woord zou hebben. (Mc. 8, 31; Mc. 9, 31; Mc. 10, 32-34) [[b:Mc. 8, 31; Mc. 9, 31; Mc. 10, 32-34]] Hij heeft volgelingen (Mc. 1, 16-20) [[b:Mc. 1, 16-20]] bijeen gebracht en deelde Zijn tafel met zondaars, en zette geaccepteerde waarden op hun kop toen Hij hun het heil aanbood. (Mc. 2, 15-17; Mc. 14, 17-31; Lc. 5, 29-38; Lc. 7, 31-35.36-50; Lc. 11, 37-54; Lc. 14, 1-24; Lc. 19, 1-10) [[b:Mc. 2, 15-17; Mc. 14, 17-31; Lc. 5, 29-38; Lc. 7, 31-35.36-50; Lc. 11, 37-54; Lc. 14, 1-24; Lc. 19, 1-10]] Hij volhardde in Zijn leefwijze en in Zijn leer, ondanks de spanning die dit om Hem heen veroorzaakte, (Mc. 2, 15-17; Lc. 5, 27-32; Lc. 15, 2; Lc. 19, 7) [[b:Mc. 2, 15-17; Lc. 5, 27-32; Lc. 15, 2; Lc. 19, 7]] en die culmineerde in Zijn symbolische ’verwoesting’ van de tempel (Mc. 11, 15-19; Mt. 21, 12-13; Lc. 19, 45-48; Joh 2, 13-22) [b:Mc. 11, 15-19; Mt. 21, 12-13; Lc. 19, 45-48; Joh 2, 13-22], in Zijn laatste avondmaal die het eerste van veel dergelijke avondmalen beloofde te worden (Mc. 14, 17-31; Mt. 26, 20-35; Lc. 22, 14-34) [[b:Mc. 14, 17-31; Mt. 26, 20-35; Lc. 22, 14-34]] en in Zijn dood aan het kruis. (Joh. 19, 30) [[b:Joh. 19, 30]] ”Consummatum est!” ”Consummatum est!” Jezus van Nazareth was de meest vrije mens die ooit geleefd heeft. Hij had geen enkel verlangen Zijn eigen toekomst in de hand te hebben, want Zijn absolute vertrouwen op Zijn Abba-Vader bevrijdde Hem van al dergelijke zorgen.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
II.9
Het Johanneïsche verhaal over het kruis vertelt van de openbaring van een God die de wereld zo liefhad dat Hij Zijn enige Zoon gaf. (Joh. 3, 16) [[b:Joh. 3, 16]] Het kruis is de plaats waar Jezus wordt ‘verheven’, (Joh. 3, 14; Joh. 8, 28; Joh. 12, 32-33) [[b:Joh. 3, 14; Joh. 8, 28; Joh. 12, 32-33]] om God te verheerlijken en zo Zijn eigen glorie te bereiken. (Joh. 11, 4; Joh. 12, 23; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1-4) [[b:Joh. 11, 4; Joh. 12, 23; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1-4]] ”Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh. 15, 13) [b:Joh. 15, 13]. Omdat het kruis God doet kennen, moeten alle gelovigen voortaan ”opzien naar Hem, die zij hebben doorstoken” (Joh. 19, 37) [b:Joh. 19, 37].
Het Johanneïsche verhaal over het kruis vertelt van de openbaring van een God die de wereld zo liefhad dat Hij Zijn enige Zoon gaf. (Joh. 3, 16) [[b:Joh. 3, 16]] Het kruis is de plaats waar Jezus wordt ‘verheven’, (Joh. 3, 14; Joh. 8, 28; Joh. 12, 32-33) [[b:Joh. 3, 14; Joh. 8, 28; Joh. 12, 32-33]] om God te verheerlijken en zo Zijn eigen glorie te bereiken. (Joh. 11, 4; Joh. 12, 23; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1-4) [[b:Joh. 11, 4; Joh. 12, 23; Joh. 13, 1; Joh. 17, 1-4]] ”Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh. 15, 13) [b:Joh. 15, 13]. Omdat het kruis God doet kennen, moeten alle gelovigen voortaan ”opzien naar Hem, die zij hebben doorstoken” (Joh. 19, 37) [b:Joh. 19, 37].
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
II.10
Veel zoeken naar bevrijding, naar vrijheid, of een andere term van de vele die vandaag de dag gebruikt word om te spreken over wat ’verlossing’ genoemd kan worden uit de dubbelzinnigheden van de menselijke situatie, zijn pogingen om lijden en dood te vermijden en te negeren. De weg van Jezus van Nazareth geeft aan dat de vrije gave van zichzelf aan Gods wegen, koste wat het kost, onszelf en ook God glorie brengt. Jezus’ dood is geen daad van een wrede God die het opperste offer eist; het is geen ’terugkopen’ van een of andere vervreemdende macht die mensen tot slaaf heeft gemaakt. Het is de tijd en de plaats waar een God die liefde is en die ons liefheeft, zichtbaar gemaakt wordt. De gekruisigde Jezus openbaart hoezeer God ons liefheeft en bevestigt dat in dit gebaar van liefde een mens onvoorwaardelijk heeft ingestemd met Gods wegen.
Veel zoeken naar bevrijding, naar vrijheid, of een andere term van de vele die vandaag de dag gebruikt word om te spreken over wat ’verlossing’ genoemd kan worden uit de dubbelzinnigheden van de menselijke situatie, zijn pogingen om lijden en dood te vermijden en te negeren. De weg van Jezus van Nazareth geeft aan dat de vrije gave van zichzelf aan Gods wegen, koste wat het kost, onszelf en ook God glorie brengt. Jezus’ dood is geen daad van een wrede God die het opperste offer eist; het is geen ’terugkopen’ van een of andere vervreemdende macht die mensen tot slaaf heeft gemaakt. Het is de tijd en de plaats waar een God die liefde is en die ons liefheeft, zichtbaar gemaakt wordt. De gekruisigde Jezus openbaart hoezeer God ons liefheeft en bevestigt dat in dit gebaar van liefde een mens onvoorwaardelijk heeft ingestemd met Gods wegen.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
II.11
Het evangelie van de gekruisigde Jezus laat de solidariteit van Gods liefde met het lijden zien. In de persoon van Jezus van Nazareth krijgen deze heilbrengende liefde van God en zijn solidariteit met ons een historische en fysieke vorm. Kruisiging, een verachtelijke manier van sterven, is ’evangelie’ geworden. Hoewel veel van het Oude Testament de dood als definitief en tragisch ziet, (Job. 2, 4; Pred. 9, 4; Jes. 38, 13; Ps. 6, 5; Ps. 16, 10-11; Ps. 73, 27-28) [[b:Job. 2, 4; Pred. 9, 4; Jes. 38, 13; Ps. 6, 5; Ps. 16, 10-11; Ps. 73, 27-28]] wordt deze visie langzamerhand overwonnen door het opkomende idee van een leven-na-de-dood, Roeping tot heiligheid [[32]] en door Jezus’ leer dat God een God van levenden is, niet van doden. (Mt. 22, 31-32) [[b:Mt. 22, 31-32]] Maar het bloedige gebeuren van Calvarië vereiste dat de jonge kerk, zowel voor zichzelf als voor haar zending, de verzoenende werkzaamheid van Jezus’ offerdood aan het kruis verklaarde. (1 Kor. 1, 22-25) [[b:1 Kor. 1, 22-25]]
Het evangelie van de gekruisigde Jezus laat de solidariteit van Gods liefde met het lijden zien. In de persoon van Jezus van Nazareth krijgen deze heilbrengende liefde van God en zijn solidariteit met ons een historische en fysieke vorm. Kruisiging, een verachtelijke manier van sterven, is ’evangelie’ geworden. Hoewel veel van het Oude Testament de dood als definitief en tragisch ziet, (Job. 2, 4; Pred. 9, 4; Jes. 38, 13; Ps. 6, 5; Ps. 16, 10-11; Ps. 73, 27-28) [[b:Job. 2, 4; Pred. 9, 4; Jes. 38, 13; Ps. 6, 5; Ps. 16, 10-11; Ps. 73, 27-28]] wordt deze visie langzamerhand overwonnen door het opkomende idee van een leven-na-de-dood, Roeping tot heiligheid [[32]] en door Jezus’ leer dat God een God van levenden is, niet van doden. (Mt. 22, 31-32) [[b:Mt. 22, 31-32]] Maar het bloedige gebeuren van Calvarië vereiste dat de jonge kerk, zowel voor zichzelf als voor haar zending, de verzoenende werkzaamheid van Jezus’ offerdood aan het kruis verklaarde. (1 Kor. 1, 22-25) [[b:1 Kor. 1, 22-25]]
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
53
II.12
Het Nieuwe Testament gebruikt offer-beeldspraak om de dood van Christus te verklaren. Het heil kan niet verkregen worden door enkel en alleen morele volmaaktheid, en een offer kan niet beschouwd worden als een overblijfsel van een uit de mode geraakte godsdienstigheid. Het jodendom verschafte al het model van de boetedood van de model-martelaar. ((b:2 Makk.)) maar het Nieuwe Testament voert dit nog verder door in de beslissende betekenis die aan het ‘bloed van Christus’ word toegekend. Jezus’ kruis, dat een centrale plaats in die vroege verkondiging innam, bracht het vergieten van bloed met zich mee. De heilbrengende betekenis van Jezus’ dood werd verklaard in termen ontleend aan de oudtestamentische offerliturgie, waarbij bloed een belangrijke rol speelde. De jonge Kerk behield de oudtestamentische opvatting van bloed als fundamenteel levensteken, maar transformeerde die; en er ontstond offertaal en offertheologie:
Het Nieuwe Testament gebruikt offer-beeldspraak om de dood van Christus te verklaren. Het heil kan niet verkregen worden door enkel en alleen morele volmaaktheid, en een offer kan niet beschouwd worden als een overblijfsel van een uit de mode geraakte godsdienstigheid. Het jodendom verschafte al het model van de boetedood van de model-martelaar. ((b:2 Makk.)) maar het Nieuwe Testament voert dit nog verder door in de beslissende betekenis die aan het ‘bloed van Christus’ word toegekend. Jezus’ kruis, dat een centrale plaats in die vroege verkondiging innam, bracht het vergieten van bloed met zich mee. De heilbrengende betekenis van Jezus’ dood werd verklaard in termen ontleend aan de oudtestamentische offerliturgie, waarbij bloed een belangrijke rol speelde. De jonge Kerk behield de oudtestamentische opvatting van bloed als fundamenteel levensteken, maar transformeerde die; en er ontstond offertaal en offertheologie:
- Op grond van een typologisch argument werd het bloed van Christus beschouwd als werkzaam bij het sluiten van een nieuw en volmaakt Verbond tussen God en het Nieuwe Israël. (Ex. 24; Mt. 26, 27-28; 1 Kor. 11, 23-26; Hebr. 9, 18-21) [[b:Ex. 24; Mt. 26, 27-28; 1 Kor. 11, 23-26; Hebr. 9, 18-21]] Maar, in tegenstelling tot de herhaalde handelingen van de priesters van het vorige Verbond, vloeit Jezus’ bloed, het enige middel om vergiffenis en heiliging te verkrijgen (Hebr. 9, 22) [[b:Hebr. 9, 22]] één enkele maal, bij een offer dat eenmaal voor allen werd opgedragen. (Rom. 6, 10; Hebr. 7, 27; Hebr. 9, 12; Hebr. 10, 10) [[b:Rom. 6, 10; Hebr. 7, 27; Hebr. 9, 12; Hebr. 10, 10]] Ephapax Ephapax
- De term ’dood’ heeft op zich niet de betekenis van heilswerk. ’Bloed’ houdt meer in dan dood. Het heeft de actieve connotatie van leven. (Rom. 5, 8-10) [[b:Rom. 5, 8-10]] Het besprenkelen van het altaar met bloed werd als de wezenlijke en beslissende offerhandeling beschouwd (Leviticus), maar bij Paulus gaat de werkzaamheid die aan Christus’ bloed wordt toegeschreven (rechtvaardiging, verlossing, verzoening en uitboeting) veel verder dan de reikwijdte die bloed in Leviticus heeft, waar het effect ervan slechts negatief is, het bedekken en neutraliseren van wat een veilig en aanvaardbaar aanbidden van God in de weg staat (Rom. 3, 24-25) [b:Rom. 3, 24-25]. Christus wordt beschouwd als de kaporeth: tegelijkertijd offergave en toe-eigening.
- Deelhebben aan het Verbond betekent gehoorzamen. (Ps. 2, 8) [[b:Ps. 2, 8]] Het idee van gehoorzaamheid en loyaliteit tot de dood aan de Torah was bij het jodendom van de eerste eeuw goed bekend. Daarom is Paulus in staat de dood van Jezus uit te leggen als gehoorzaamheid aan Gods eisen. (Rom. 5, 13-18; Fil. 2, 8; Hebr. 10, 5) [[b:Rom. 5, 13-18; Fil. 2, 8; Hebr. 10, 5]] Deze gehoorzaamheid is geen methode om een toornige God gunstig te stemmen, maar een vrij offer van zichzelf dat het tot stand komen van het Nieuwe Verbond mogelijk maakt. De christen treedt het Nieuwe Verbond binnen door het geduld en de gehoorzaamheid van Jezus na te volgen. (1 Pt. 1, 18-20) [[b:1 Pt. 1, 18-20]]
- Zoals heel het aardse leven van Jezus (Mt. 1, 21; Mt. 3, 17; Mt. 4, 1.10; Lc. 1, 35; Lc. 4, 14.18; Joh. 1, 32) [[b:Mt. 1, 21; Mt. 3, 17; Mt. 4, 1.10; Lc. 1, 35; Lc. 4, 14.18; Joh. 1, 32]] vond Zijn kruisdood plaats in aanwezigheid van en met behulp van de Heilige Geest. (Lc. 23, 46) [[b:Lc. 23, 46]] Hier schiet iedere analogie met het Oude Testament tekort. ”Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf geofferd” (Hebr. 9, 14) [b:Hebr. 9, 14]. Alles wat aan het kruis gebeurt, legt getuigenis af aan de Vader en, volgens Paulus, kan niemand God Vader noemen dan in de Geest, en de Geest van God legt getuigenis aan Hem af door de gelovigen. (Rom. 8, 15; Gal. 4, 6) [[b:Rom. 8, 15; Gal. 4, 6]] Volgens het vierde evangelie wordt de Geest aan de Kerk geschonken wanneer Jezus uitroept ”Het is volbracht” en de Geest geeft (Joh. 19, 30) [b:Joh. 19, 30]. paredoken te pneuma paredoken te pneuma
- Jezus’ dood was lofprijzing en verheerlijking van God. Hij bleef trouw tot in de dood; Hij heeft het rijk Gods laten zien, en zo was God in Jezus’ dood aanwezig. Daarom schreef de jonge kerk aan Jezus’ dood een verlossende kracht toe: ”Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil, door God uitgeroepen tot hogepriester op de wijze van Melchisedek” (Hebr. 5, 8-10) [b:Hebr. 5, 8-10]. Jezus’ kruisoffer was niet alleen passio, maar ook actio. Het laatste aspect, het vrijwillige offer van Zichzelf aan de Vader is, met Zijn pneumatische inhoud, het belangrijkste aspect van Zijn dood. Het drama wordt niet gevormd door een conflict tussen individu en noodlot. Integendeel, het kruis is een liturgie van gehoorzaamheid die de eenheid toont tussen de Vader en de Zoon in de eeuwige Geest.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
54
II.13
De verrezen Jezus bevestigt Gods barmhartige antwoord op een dergelijke zelfopofferende liefde. Uiteindelijk beschouwt het christendom een leeg kruis. Jezus van Nazareth’s onvoorwaardelijke aanvaarding van alles wat door Zijn Vader van Hem gevraagd werd, heeft geleid tot het onvoorwaardelijke ’ja’ van de Vader op alles wat Jezus heeft gezegd en gedaan. Juist de verrijzenis verkondigt dat Jezus’ weg er een is die zonde en dood overwint om naar een leven te leiden dat geen grenzen heeft.
De verrezen Jezus bevestigt Gods barmhartige antwoord op een dergelijke zelfopofferende liefde. Uiteindelijk beschouwt het christendom een leeg kruis. Jezus van Nazareth’s onvoorwaardelijke aanvaarding van alles wat door Zijn Vader van Hem gevraagd werd, heeft geleid tot het onvoorwaardelijke ’ja’ van de Vader op alles wat Jezus heeft gezegd en gedaan. Juist de verrijzenis verkondigt dat Jezus’ weg er een is die zonde en dood overwint om naar een leven te leiden dat geen grenzen heeft.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
55
II.14
Het christendom heeft de taak het aanbreken van de bevrijding van de vele slavernijen die Gods schepping onmenselijk maken, in woord en daad aan te kondigen. De openbaring van God in en door Jezus van Nazareth, gekruisigd maar verrezen, roept ons op alles te worden waarvoor we geschapen zijn. De mens die deel heeft aan Gods liefde, geopenbaard in en door Jezus Christus, wordt datgene waarvoor hij of zij geschapen is: beeld van God, (Gen. 1, 26-27) [[b:Gen. 1, 26-27]] zoals Jezus de icoon van God is. (Kol. 1, 15) [[b:Kol. 1, 15]] Het verhaal van Jezus laat zien dat het alles zal kosten. Maar Gods respons op Jezus’ verhaal is even dramatisch: dood en zonde zijn eens en voor altijd overwonnen. (Rom. 6, 5-11; Hebr. 9, 11-12; Hebr. 10, 10) [[b:Rom. 6, 5-11; Hebr. 9, 11-12; Hebr. 10, 10]]
Het christendom heeft de taak het aanbreken van de bevrijding van de vele slavernijen die Gods schepping onmenselijk maken, in woord en daad aan te kondigen. De openbaring van God in en door Jezus van Nazareth, gekruisigd maar verrezen, roept ons op alles te worden waarvoor we geschapen zijn. De mens die deel heeft aan Gods liefde, geopenbaard in en door Jezus Christus, wordt datgene waarvoor hij of zij geschapen is: beeld van God, (Gen. 1, 26-27) [[b:Gen. 1, 26-27]] zoals Jezus de icoon van God is. (Kol. 1, 15) [[b:Kol. 1, 15]] Het verhaal van Jezus laat zien dat het alles zal kosten. Maar Gods respons op Jezus’ verhaal is even dramatisch: dood en zonde zijn eens en voor altijd overwonnen. (Rom. 6, 5-11; Hebr. 9, 11-12; Hebr. 10, 10) [[b:Rom. 6, 5-11; Hebr. 9, 11-12; Hebr. 10, 10]]
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
II.15
De macht om te vernietigen blijft in onze handen; het verhaal van Adam is nog onder ons. (Rom. 5, 12-21) [[b:Rom. 5, 12-21]] Maar de gave van gehoorzaamheid naar het voorbeeld van Christus biedt de wereld hoop op verandering, (Rom. 6, 1-21) [[b:Rom. 6, 1-21]] vrij van de Wet, in een vruchtbare eenheid met Christus (Rom. 7, 1-6) [b:Rom. 7, 1-6]. Leven onder de Wet maakt echte vrijheid onmogelijk (Rom. 7, 7-25) [b:Rom. 7, 7-25], terwijl leven in de Geest een vrijheid mogelijk maakt die voortkomt uit de barmhartige gave van God (Rom. 8, 1-13) [b:Rom. 8, 1-13]. Maar dergelijke vrijheid is alleen mogelijk door de dood voor de zonde, zodat we ”levend voor God in Christus Jezus” kunnen zijn. (Rom. 6, 10-11) [[b:Rom. 6, 10-11]]
De macht om te vernietigen blijft in onze handen; het verhaal van Adam is nog onder ons. (Rom. 5, 12-21) [[b:Rom. 5, 12-21]] Maar de gave van gehoorzaamheid naar het voorbeeld van Christus biedt de wereld hoop op verandering, (Rom. 6, 1-21) [[b:Rom. 6, 1-21]] vrij van de Wet, in een vruchtbare eenheid met Christus (Rom. 7, 1-6) [b:Rom. 7, 1-6]. Leven onder de Wet maakt echte vrijheid onmogelijk (Rom. 7, 7-25) [b:Rom. 7, 7-25], terwijl leven in de Geest een vrijheid mogelijk maakt die voortkomt uit de barmhartige gave van God (Rom. 8, 1-13) [b:Rom. 8, 1-13]. Maar dergelijke vrijheid is alleen mogelijk door de dood voor de zonde, zodat we ”levend voor God in Christus Jezus” kunnen zijn. (Rom. 6, 10-11) [[b:Rom. 6, 10-11]]
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
57
II.16
Het verloste leven van de christenen heeft een duidelijk historisch karakter, en een onvermijdelijke sociale dimensie. De relaties tussen meesters en slaven kunnen nooit meer dezelfde zijn; (Filemon, 15-17) [[b:Filemon, 15-17]] er is geen slaaf of vrije mens meer, geen Griek of Jood, geen man en vrouw. (Gal. 3, 28) [[b:Gal. 3, 28]] Christenen zijn geroepen om echt menselijk te zijn in een verdeelde wereld, de unieke manifestatie van liefde, vreugde, vrede geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid, levend door de Geest en ook wandelend volgens de Geest. (1 Kor. 13; Gal. 5, 22-26) [[b:1 Kor. 13; Gal. 5, 22-26]]
Het verloste leven van de christenen heeft een duidelijk historisch karakter, en een onvermijdelijke sociale dimensie. De relaties tussen meesters en slaven kunnen nooit meer dezelfde zijn; (Filemon, 15-17) [[b:Filemon, 15-17]] er is geen slaaf of vrije mens meer, geen Griek of Jood, geen man en vrouw. (Gal. 3, 28) [[b:Gal. 3, 28]] Christenen zijn geroepen om echt menselijk te zijn in een verdeelde wereld, de unieke manifestatie van liefde, vreugde, vrede geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid, levend door de Geest en ook wandelend volgens de Geest. (1 Kor. 13; Gal. 5, 22-26) [[b:1 Kor. 13; Gal. 5, 22-26]]
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
58
II.17
In de soteriologie van de Brief aan de Elfeziërs en de Brief aan de Kolossenzen vallen de thema’s vrede en verzoening op: ”Hij (Christus) is onze vrede” (Ef. 2, 14) [b:Ef. 2, 14]. Vrede (shalom) en verzoening worden hier het hart en de beste uitdrukkingswijze van de verlossing. Maar dit aspect van de verlossing is niet nieuw. Het woord ’vrede’ moet begrepen worden in het licht van het rijke gebruik ervan gedurende de bijbelse traditie. Het heeft een drievoudige dimensie:
In de soteriologie van de Brief aan de Elfeziërs en de Brief aan de Kolossenzen vallen de thema’s vrede en verzoening op: ”Hij (Christus) is onze vrede” (Ef. 2, 14) [b:Ef. 2, 14]. Vrede (shalom) en verzoening worden hier het hart en de beste uitdrukkingswijze van de verlossing. Maar dit aspect van de verlossing is niet nieuw. Het woord ’vrede’ moet begrepen worden in het licht van het rijke gebruik ervan gedurende de bijbelse traditie. Het heeft een drievoudige dimensie:
- Het betekent vrede met God: ”Gerechtvaardigd door het geloof, leven wij in vrede met God door Jezus Christus onze Heer” (Rom. 5, 1) [b:Rom. 5, 1].
- Het betekent vrede onder de mensen. Dit brengt met zich mee dat zij elkaar welgezind zijn. De vrede, die Christus is, vernietigt de muren van haat, verdeeldheid en onenigheid, en is gebouwd op onderling vertrouwen.
- Het betekent de zeer belangrijke innerlijke vrede die een mens in zichzelf kan vinden. Dit aspect van de vrede van Christus heeft ver reikende consequenties. Paulus heeft het in de Brief aan de Romeinen 7, 14-25 over de in zichzelf verdeelde mens, wiens wil en handelingen met elkaar in strijd zijn. Deze mens kan, zonder de bevrijdende kracht die voortkomt uit de gave van de genade en de vrede van Jezus Christus, slechts uitroepen: ”Rampzalige mens, die ik ben! Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode?” (Rom. 7, 24) [b:Rom. 7, 24]. Paulus geeft onmiddellijk het antwoord: ”God zij gedankt door Jezus Christus onze Heer!” (Rom. 7, 25; a) [b:Rom. 7, 25].
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
II.18
In de Christushymne aan het begin van de Brief aan de Kolossenzen (Kol. 1, 15-20) [b:Kol. 1, 15-20] wordt de door Christus gebrachte verlossing geprezen als een universele en kosmische verlossing. De hele schepping moet bevrijd worden van de slavernij van het bederf, om de glorierijke vrijheid van de kinderen van God te verkrijgen. Dit thema van de wezenlijk op God gerichte integriteit van heel de schepping, reeds welsprekend aan de orde gesteld in Paulus’ Brief aan de Romeinen, (Rom. 8, 18-23) [[b:Rom. 8, 18-23]] maakt ons bewust van onze actuele verantwoordelijkheden ten opzichte van de schepping.
In de Christushymne aan het begin van de Brief aan de Kolossenzen (Kol. 1, 15-20) [b:Kol. 1, 15-20] wordt de door Christus gebrachte verlossing geprezen als een universele en kosmische verlossing. De hele schepping moet bevrijd worden van de slavernij van het bederf, om de glorierijke vrijheid van de kinderen van God te verkrijgen. Dit thema van de wezenlijk op God gerichte integriteit van heel de schepping, reeds welsprekend aan de orde gesteld in Paulus’ Brief aan de Romeinen, (Rom. 8, 18-23) [[b:Rom. 8, 18-23]] maakt ons bewust van onze actuele verantwoordelijkheden ten opzichte van de schepping.
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
II.19
In de Brief aan de Hebreeën vinden we het beeld van Gods volk onderweg, op weg naar het beloofde land van Gods rust (Hebr. 4, 1-11) [b:Hebr. 4, 1-11]. Het model is dat van Mozes’ generatie, die veertig jaar lang door de woestijn zwierf op zoek naar het beloofde land van Kanaän. In Jezus Christus hebben we echter de ”aanvoerder die hen redt” (Hebr. 2, 10) [b:Hebr. 2, 10], die, op grond van Zijn Zoonschap, ver boven Mozes uitsteekt. (Hebr. 3, 5-6) [[b:Hebr. 3, 5-6]] Hij is de hoge priester op de wijze van Melchisedek. Zijn priesterschap overtreft niet alleen het priesterschap van het Oude Verbond, maar heeft het afgeschaft (Hebr. 7, 1-28) [b:Hebr. 7, 1-28]. Jezus Christus heeft ons door Zijn offer van onze zonden bevrijd. Hij heeft ons geheiligd en ons tot Zijn broeders gemaakt. Hij heeft diegenen verlost die, op grond van hun doodsangst, onderworpen waren aan levenslange slavernij (Hebr. 2, 10-15) [b:Hebr. 2, 10-15]. Hij verschijnt nu als onze voorspreker voor Gods aangezicht (Hebr. 9, 24; Hebr. 7, 25) [b:Hebr. 9, 24; Hebr. 7, 25].
In de Brief aan de Hebreeën vinden we het beeld van Gods volk onderweg, op weg naar het beloofde land van Gods rust (Hebr. 4, 1-11) [b:Hebr. 4, 1-11]. Het model is dat van Mozes’ generatie, die veertig jaar lang door de woestijn zwierf op zoek naar het beloofde land van Kanaän. In Jezus Christus hebben we echter de ”aanvoerder die hen redt” (Hebr. 2, 10) [b:Hebr. 2, 10], die, op grond van Zijn Zoonschap, ver boven Mozes uitsteekt. (Hebr. 3, 5-6) [[b:Hebr. 3, 5-6]] Hij is de hoge priester op de wijze van Melchisedek. Zijn priesterschap overtreft niet alleen het priesterschap van het Oude Verbond, maar heeft het afgeschaft (Hebr. 7, 1-28) [b:Hebr. 7, 1-28]. Jezus Christus heeft ons door Zijn offer van onze zonden bevrijd. Hij heeft ons geheiligd en ons tot Zijn broeders gemaakt. Hij heeft diegenen verlost die, op grond van hun doodsangst, onderworpen waren aan levenslange slavernij (Hebr. 2, 10-15) [b:Hebr. 2, 10-15]. Hij verschijnt nu als onze voorspreker voor Gods aangezicht (Hebr. 9, 24; Hebr. 7, 25) [b:Hebr. 9, 24; Hebr. 7, 25].
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
61
II.20
De tocht van de christenen door de geschiedenis wordt daarom gemarkeerd door een niet te schokken vertrouwen. Weliswaar ”spreekt men niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij al ziet? Daar onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid” (Rom. 8, 24-25) [b:Rom. 8, 24-25]. Al zien we dit niet, we hebben de belofte gekregen van een Nieuw Jeruzalem, de plaats waar: ”Hij bij hen zal wonen. Zij zullen Zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij … ‘Zie Ik maak alles nieuw’” (Apok. 21, 3-5) [b:Apok. 21, 3-5]. Reeds begiftigd met de Geest, de vrijheid en het onderpand (2 Kor. 1, 22; 2 Kor. 5, 5; Ef. 1, 13-14) [[b:2 Kor. 1, 22; 2 Kor. 5, 5; Ef. 1, 13-14]] die voortkomen uit de dood en verrijzenis van Jezus, zijn we vol vertrouwen op weg naar het einde der tijden, terwijl we uitroepen: ”Kom, Heer Jezus!” (Apok. 22, 20) [b:Apok. 22, 20].
De tocht van de christenen door de geschiedenis wordt daarom gemarkeerd door een niet te schokken vertrouwen. Weliswaar ”spreekt men niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij al ziet? Daar onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid” (Rom. 8, 24-25) [b:Rom. 8, 24-25]. Al zien we dit niet, we hebben de belofte gekregen van een Nieuw Jeruzalem, de plaats waar: ”Hij bij hen zal wonen. Zij zullen Zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij … ‘Zie Ik maak alles nieuw’” (Apok. 21, 3-5) [b:Apok. 21, 3-5]. Reeds begiftigd met de Geest, de vrijheid en het onderpand (2 Kor. 1, 22; 2 Kor. 5, 5; Ef. 1, 13-14) [[b:2 Kor. 1, 22; 2 Kor. 5, 5; Ef. 1, 13-14]] die voortkomen uit de dood en verrijzenis van Jezus, zijn we vol vertrouwen op weg naar het einde der tijden, terwijl we uitroepen: ”Kom, Heer Jezus!” (Apok. 22, 20) [b:Apok. 22, 20].
Referenties naar alinea 61: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 3 Historische perspectieven
- HOOFDSTUK 1 Patristische interpretaties van de verlossing
- === Inleiding
62
III.1
De Vaders zetten het onderricht van het Nieuwe Testament over de verlossing voort door enige thema’s te ontwikkelen en uit te werken in het licht van hun eigen religieuze en culturele situatie. Ze legden de nadruk op de bevrijding van het heidendom, van afgodendienst en demonische machten, en interpreteerden de verlossing, overeenkomstig de mentaliteit van hun tijd, voornamelijk als een bevrijding van het verstand en de geest. Ze lieten echter het belang van het lichaam niet buiten beschouwing, waar de tekenen van verval en dood, als gevolg van de zonde, (Rom. 5, 12) [[b:Rom. 5, 12]] het duidelijkst aan het daglicht traden. Zij hingen het axioma caro cardo salutis aan en verwierpen de gnostische opvatting van de verlossing van alleen de ziel.
De Vaders zetten het onderricht van het Nieuwe Testament over de verlossing voort door enige thema’s te ontwikkelen en uit te werken in het licht van hun eigen religieuze en culturele situatie. Ze legden de nadruk op de bevrijding van het heidendom, van afgodendienst en demonische machten, en interpreteerden de verlossing, overeenkomstig de mentaliteit van hun tijd, voornamelijk als een bevrijding van het verstand en de geest. Ze lieten echter het belang van het lichaam niet buiten beschouwing, waar de tekenen van verval en dood, als gevolg van de zonde, (Rom. 5, 12) [[b:Rom. 5, 12]] het duidelijkst aan het daglicht traden. Zij hingen het axioma caro cardo salutis aan en verwierpen de gnostische opvatting van de verlossing van alleen de ziel.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
III.2
De Vaders hebben een duidelijk idee van de ’objectieve’ werkzaamheid van de verlossing en de verzoening, die het heil van de hele wereld bewerkstelligt, en een ’subjectieve’ werkzaamheid die individuele mensen betreft. Het ’objectieve’ is nauw verbonden met de Menswording en de christologie, terwijl het ’subjectieve’ verbonden is met de sacramenten en de genadeleer, die de geschiedenis van de mens naar het eschaton vergezellen en richting geven.
De Vaders hebben een duidelijk idee van de ’objectieve’ werkzaamheid van de verlossing en de verzoening, die het heil van de hele wereld bewerkstelligt, en een ’subjectieve’ werkzaamheid die individuele mensen betreft. Het ’objectieve’ is nauw verbonden met de Menswording en de christologie, terwijl het ’subjectieve’ verbonden is met de sacramenten en de genadeleer, die de geschiedenis van de mens naar het eschaton vergezellen en richting geven.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 De Apostolische Vaders en de Apologeten
64
III.4
Ignatius van Antiochië gebruikt de soteriologische titel Christos iatros (Christus medicus). “Er is één Arts die zowel vlees als geest is, geboren en toch niet geboren, mens geworden God, waarachtig leven in de dood, zowel uit Maria als uit God, eerst vergankelijk en dan onvergankelijk, Jezus Christus onze Heer.” 7,2: SC 10bis, 74-76; Funk I, 218 [[853 |+ 25 ]] Christus geneest niet alleen ziekte, maar omhelst de dood, op dezelfde manier als het leven; en in werkelijkheid wordt het ware leven in de dood gevonden. Zijn genezende werkzaamheid, die in de evangeliën een deel vormt van Zijn verlossingswerk, drukt vooral Zijn goddelijke goedheid uit: Hij bedoelde Zijn genezingen en exorcisme als goede daden waarvoor de mensen de Vader zouden prijzen. Zijn genezingen waren gebaseerd op Zijn Goddelijke macht om zonden te vergeven, waarvoor Hij als enige voorwaarde geloof eiste. Deze denkrichting kan gevonden worden in de Eerste Brief van Clemens, 59, 4: SC 167, 196;Funk I, 176 [[984 |+ 467 ]] de Brief aan Diognetus, 9, 6: SC 33, 74; Funk I, 406-408 [[1571 |+ 86 ]] en bij Origenes. 2, 67: SC 132, 442-444; PG 11, 901 [[1007]]
Ignatius van Antiochië gebruikt de soteriologische titel Christos iatros (Christus medicus). “Er is één Arts die zowel vlees als geest is, geboren en toch niet geboren, mens geworden God, waarachtig leven in de dood, zowel uit Maria als uit God, eerst vergankelijk en dan onvergankelijk, Jezus Christus onze Heer.” 7,2: SC 10bis, 74-76; Funk I, 218 [[853 |+ 25 ]] Christus geneest niet alleen ziekte, maar omhelst de dood, op dezelfde manier als het leven; en in werkelijkheid wordt het ware leven in de dood gevonden. Zijn genezende werkzaamheid, die in de evangeliën een deel vormt van Zijn verlossingswerk, drukt vooral Zijn goddelijke goedheid uit: Hij bedoelde Zijn genezingen en exorcisme als goede daden waarvoor de mensen de Vader zouden prijzen. Zijn genezingen waren gebaseerd op Zijn Goddelijke macht om zonden te vergeven, waarvoor Hij als enige voorwaarde geloof eiste. Deze denkrichting kan gevonden worden in de Eerste Brief van Clemens, 59, 4: SC 167, 196;Funk I, 176 [[984 |+ 467 ]] de Brief aan Diognetus, 9, 6: SC 33, 74; Funk I, 406-408 [[1571 |+ 86 ]] en bij Origenes. 2, 67: SC 132, 442-444; PG 11, 901 [[1007]]
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
III.5
Het denken van Justinus is nauw met het Credo verbonden. Zijn opvatting van de Christos didaskalos en de Logos didaskalos doet denken aan Jezus’ getuigenis voor Pontius Pilatus. De Apologeten benadrukken de figuur van Christus Magister (Christos didaskalos) en hun belangstelling is nog gericht op Zijn onderricht en exorcismen, maar Justinus steunt voor zijn uitleg van Christus’ genezende aanwezigheid voornamelijk op de traditie van de sacramentele praktijk van de kerk en de formuleringen van het Credo. De woorden van de Logos gaan vergezeld van goddelijke kracht; ze hebben een bevrijdende macht. In Genesis 6, 1-4 (Gen. 6, 1-4) [[b:Gen. 6, 1-4]] komen de krachten van het kwaad in beweging, en de heilsgeschiedenis wordt getekend door de ontmoetingen tussen Christus en de demonen in een gevecht tegen steeds toenemend bederf, zoals de Apologia van Justinus II, 5, 1-6, 6: PG 6, 452-456 [[1127]] en Athenagoras Supplic. 25, 3-4; PG 6, 949 [[1131]] leren. Het artikel in de apostolische geloofsbelijdenis ”descendit ad inferos” beschrijft het hoogtepunt van dit gevecht door de doop, de beproeving, de exorcismen en de verrijzenis van Jezus. Op analoge wijze is Justinus’ gebruik van de term soter, wanneer hij spreekt over de voortzetting van Christus’ verlossingswerk, afkomstig van de formules van de liturgie en het Credo. Hetzelfde kan gezegd worden van zijn opvatting van Jezus als Verlosser en Helper, Zoon van God, Eerstgeborene van heel de schepping, geboren uit een Maagd, Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gestorven en verrezen uit de doden, en is opgestegen ten hemel, heeft alle demonen verdreven, verslagen en onderworpen. vgl: 30, 3; PG 6, 540 [[[1006]]] Justinus zette het denken van de Apostolische Vaders voort en is ook afhankelijk van de geloofsformules van het doopsel, het Nieuwe Testament, en de soteria beleefd in de sacramenten van de Kerk.
Het denken van Justinus is nauw met het Credo verbonden. Zijn opvatting van de Christos didaskalos en de Logos didaskalos doet denken aan Jezus’ getuigenis voor Pontius Pilatus. De Apologeten benadrukken de figuur van Christus Magister (Christos didaskalos) en hun belangstelling is nog gericht op Zijn onderricht en exorcismen, maar Justinus steunt voor zijn uitleg van Christus’ genezende aanwezigheid voornamelijk op de traditie van de sacramentele praktijk van de kerk en de formuleringen van het Credo. De woorden van de Logos gaan vergezeld van goddelijke kracht; ze hebben een bevrijdende macht. In Genesis 6, 1-4 (Gen. 6, 1-4) [[b:Gen. 6, 1-4]] komen de krachten van het kwaad in beweging, en de heilsgeschiedenis wordt getekend door de ontmoetingen tussen Christus en de demonen in een gevecht tegen steeds toenemend bederf, zoals de Apologia van Justinus II, 5, 1-6, 6: PG 6, 452-456 [[1127]] en Athenagoras Supplic. 25, 3-4; PG 6, 949 [[1131]] leren. Het artikel in de apostolische geloofsbelijdenis ”descendit ad inferos” beschrijft het hoogtepunt van dit gevecht door de doop, de beproeving, de exorcismen en de verrijzenis van Jezus. Op analoge wijze is Justinus’ gebruik van de term soter, wanneer hij spreekt over de voortzetting van Christus’ verlossingswerk, afkomstig van de formules van de liturgie en het Credo. Hetzelfde kan gezegd worden van zijn opvatting van Jezus als Verlosser en Helper, Zoon van God, Eerstgeborene van heel de schepping, geboren uit een Maagd, Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gestorven en verrezen uit de doden, en is opgestegen ten hemel, heeft alle demonen verdreven, verslagen en onderworpen. vgl: 30, 3; PG 6, 540 [[[1006]]] Justinus zette het denken van de Apostolische Vaders voort en is ook afhankelijk van de geloofsformules van het doopsel, het Nieuwe Testament, en de soteria beleefd in de sacramenten van de Kerk.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Ireneüs
66
III.6
Ireneüs zet aan het begin van boek 5 van Adversus Haereses [848] uiteen: Christus de leraar (Christus Magister) is het mensgeworden Woord dat communio met ons tot stand heeft gebracht, zodat we Hem kunnen zien, Zijn woord kunnen begrijpen, Zijn daden kunnen navolgen Zijn geboden kunnen onderhouden, en ons met onbederfelijkheid kunnen bekleden. Daarbij worden we herschapen naar Christus’ gelijkenis. Tegelijkertijd is Christus het machtige Woord en de ware mens (Verbum potens et homoverus), die ons begrijpelijk (rationabiliter) verlost heeft door Zijn bloed, door Zichzelf te geven als een lofprijs (redemptionem) voor ons. Volgens Ireneüs werd de verlossing op een manier gerealiseerd die de mens kon begrijpen (rationabiliter): het Woord, dat almachtig is, is ook volmaakt in rechtvaardigheid. Het Woord treedt daarom de vijand tegemoet, niet met geweld, maar met overredingskracht en welwillendheid, alles wat hem rechtens toebehoort opnemend (sua proprie et benigne assumens). Ireneüs geeft niet toe dat Satan enig recht had om de mensheid na de zondeval te overheersen. Integendeel, Satan heerst onrechtmatig (injuste) omdat we volgens onze natuur aan de almachtige God toebehoren (natura essemus Dei omnipotentis). Toen Hij ons door Zijn bloed verloste, inaugureerde Christus een nieuw staduim in de heilgeschiedenis, terwijl Hij de Geest van de Vader uitzond zodat God en mensheid één en in harmonie kunnen zijn. Door Zijn Incarnatie heeft Hij de mensheid, waarlijk en zeker, onbederfelijkheid gewaarborgd. vgl: 5, 1, 1: SC 153, 16-20; PG 7, 1120-1121 [[[848]]] De Verlosser en de verlossing zijn onscheidbaar, omdat de verlossing niets anders is dan de eenheid van de verlosten met de Verlosser. vgl: 5, praefatio: SC 153, 14; PG 7, 1120: “uti nos perficeret esse quod est ipse” [[[848]]] Juist de werkelijke aanwezigheid van de goddelijke Logos bij de mensheid heeft een genezende en verheffende effect op de menselijke natuur in het algemeen.
Ireneüs zet aan het begin van boek 5 van Adversus Haereses [848] uiteen: Christus de leraar (Christus Magister) is het mensgeworden Woord dat communio met ons tot stand heeft gebracht, zodat we Hem kunnen zien, Zijn woord kunnen begrijpen, Zijn daden kunnen navolgen Zijn geboden kunnen onderhouden, en ons met onbederfelijkheid kunnen bekleden. Daarbij worden we herschapen naar Christus’ gelijkenis. Tegelijkertijd is Christus het machtige Woord en de ware mens (Verbum potens et homoverus), die ons begrijpelijk (rationabiliter) verlost heeft door Zijn bloed, door Zichzelf te geven als een lofprijs (redemptionem) voor ons. Volgens Ireneüs werd de verlossing op een manier gerealiseerd die de mens kon begrijpen (rationabiliter): het Woord, dat almachtig is, is ook volmaakt in rechtvaardigheid. Het Woord treedt daarom de vijand tegemoet, niet met geweld, maar met overredingskracht en welwillendheid, alles wat hem rechtens toebehoort opnemend (sua proprie et benigne assumens). Ireneüs geeft niet toe dat Satan enig recht had om de mensheid na de zondeval te overheersen. Integendeel, Satan heerst onrechtmatig (injuste) omdat we volgens onze natuur aan de almachtige God toebehoren (natura essemus Dei omnipotentis). Toen Hij ons door Zijn bloed verloste, inaugureerde Christus een nieuw staduim in de heilgeschiedenis, terwijl Hij de Geest van de Vader uitzond zodat God en mensheid één en in harmonie kunnen zijn. Door Zijn Incarnatie heeft Hij de mensheid, waarlijk en zeker, onbederfelijkheid gewaarborgd. vgl: 5, 1, 1: SC 153, 16-20; PG 7, 1120-1121 [[[848]]] De Verlosser en de verlossing zijn onscheidbaar, omdat de verlossing niets anders is dan de eenheid van de verlosten met de Verlosser. vgl: 5, praefatio: SC 153, 14; PG 7, 1120: “uti nos perficeret esse quod est ipse” [[[848]]] Juist de werkelijke aanwezigheid van de goddelijke Logos bij de mensheid heeft een genezende en verheffende effect op de menselijke natuur in het algemeen.
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
67
III.7
Het begrip ’recapitulatie’ (anakephalaiosis) bij Ireneüs houdt het herstel in van Gods beeld bij de mens. Hoewel de uitdrukking uit Efeziër 1,10 (Ef. 1, 10) [[b:Ef. 1, 10]] afkomstig is, heeft het denken van Ireneüs een brede bijbelse grondslag. De terminus a quo van de verlossing is de bevrijding van de overheersing van Satan en de recapitulatie van de voorafgaande geschiedenis van de mensheid. De terminus ad quem is het positieve aspect: de vernieuwing van Gods beeld en gelijkenis. De eerste Adam draagt het zaad van het hele mensengeslacht in zich; de tweede Adam recapituleert, door middel van de Menswording, elk individu dat tot dan toe geleefd heeft, en richt zich tot alle volken en talen. De verlossing kijkt niet alleen naar het verleden; het is een opening naar de toekomst. Voor de recapitulatie van Gods beeld en gelijkenis moeten zowel het Verbum als de Spiritus aanwezig zijn. De eerste Adam is de voorafbeelding van het Mensgeworden Woord, met het oog waarop het Verbum en de Spiritus de eerste mens hebben gevormd, maar deze bleef in een ’kinderlijke’ toestand, want de Geest, die doet groeien, verliet hem. De gelijkenis geschonken door de Heilige Geest introduceert de nieuwe en laatste periode van de oeconomia, die voltooid werd bij de verrijzenis, toen het hele mensengeslacht de gestalte van de nieuwe Adam aannam. Het pneumatische vgl: 1, 10, 1: SC 264, 154-158; 7, 550-551 [[[848]]] vgl: 3, 16, 6: SC 211, 310-314; PG 7, 925-926 [[[848]]] aspect van de anakephalaiosis is belangrijk omdat het duurzame bezit van het leven alleen door de Geest mogelijk is. vgl: 5, 7, 2: SC 153, 90; PG 7, 1141 [[[848]]] Hoewel de Menswording het verleden opneemt, het in de recapitulatie samenvattend, maak Zij in zekere zin een einde aan het verleden. De uitstorting van de Heilige Geest, die bij de verrijzenis een aanvang nam, leidt de geschiedenis naar het eschaton en maakt de anakephalaiosis werkelijk universeel.
Het begrip ’recapitulatie’ (anakephalaiosis) bij Ireneüs houdt het herstel in van Gods beeld bij de mens. Hoewel de uitdrukking uit Efeziër 1,10 (Ef. 1, 10) [[b:Ef. 1, 10]] afkomstig is, heeft het denken van Ireneüs een brede bijbelse grondslag. De terminus a quo van de verlossing is de bevrijding van de overheersing van Satan en de recapitulatie van de voorafgaande geschiedenis van de mensheid. De terminus ad quem is het positieve aspect: de vernieuwing van Gods beeld en gelijkenis. De eerste Adam draagt het zaad van het hele mensengeslacht in zich; de tweede Adam recapituleert, door middel van de Menswording, elk individu dat tot dan toe geleefd heeft, en richt zich tot alle volken en talen. De verlossing kijkt niet alleen naar het verleden; het is een opening naar de toekomst. Voor de recapitulatie van Gods beeld en gelijkenis moeten zowel het Verbum als de Spiritus aanwezig zijn. De eerste Adam is de voorafbeelding van het Mensgeworden Woord, met het oog waarop het Verbum en de Spiritus de eerste mens hebben gevormd, maar deze bleef in een ’kinderlijke’ toestand, want de Geest, die doet groeien, verliet hem. De gelijkenis geschonken door de Heilige Geest introduceert de nieuwe en laatste periode van de oeconomia, die voltooid werd bij de verrijzenis, toen het hele mensengeslacht de gestalte van de nieuwe Adam aannam. Het pneumatische vgl: 1, 10, 1: SC 264, 154-158; 7, 550-551 [[[848]]] vgl: 3, 16, 6: SC 211, 310-314; PG 7, 925-926 [[[848]]] aspect van de anakephalaiosis is belangrijk omdat het duurzame bezit van het leven alleen door de Geest mogelijk is. vgl: 5, 7, 2: SC 153, 90; PG 7, 1141 [[[848]]] Hoewel de Menswording het verleden opneemt, het in de recapitulatie samenvattend, maak Zij in zekere zin een einde aan het verleden. De uitstorting van de Heilige Geest, die bij de verrijzenis een aanvang nam, leidt de geschiedenis naar het eschaton en maakt de anakephalaiosis werkelijk universeel.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Griekse tradities
68
III.8
Athanasius verloor de betekenis van de zonde nooit uit het oog, maar zag duidelijk dat de Verlosser niet alleen de realiteit van de zonde zelf moest genezen, maar ook de consequenties ervan: het verlies van de gelijkenis met God, het bederf en de dood. vgl: 7; PG 25, 108-109 [[[948]]] Athanasius was van oordeel dat als God alleen met de zonde rekening had hoeven te houden, Hij de verlossing op een andere manier tot stand had kunnen brengen dan door de Menswording en kruisiging. Hij ontkende niet dat Christus in onmiddellijk contact met de zonde was getreden, maar bevestigde dat Christus, hoewel de zonde Zijn goddelijke natuur niet raakte, de gevolgen van de zonde in Zijn menselijke natuur heeft ervaren. Hij ging de wereld van zonde en bederf binnen, want bederf en dood zijn zelf zonden. vgl: 2, 68-69; PG 26, 292a-296a [[[1100]]]
Athanasius verloor de betekenis van de zonde nooit uit het oog, maar zag duidelijk dat de Verlosser niet alleen de realiteit van de zonde zelf moest genezen, maar ook de consequenties ervan: het verlies van de gelijkenis met God, het bederf en de dood. vgl: 7; PG 25, 108-109 [[[948]]] Athanasius was van oordeel dat als God alleen met de zonde rekening had hoeven te houden, Hij de verlossing op een andere manier tot stand had kunnen brengen dan door de Menswording en kruisiging. Hij ontkende niet dat Christus in onmiddellijk contact met de zonde was getreden, maar bevestigde dat Christus, hoewel de zonde Zijn goddelijke natuur niet raakte, de gevolgen van de zonde in Zijn menselijke natuur heeft ervaren. Hij ging de wereld van zonde en bederf binnen, want bederf en dood zijn zelf zonden. vgl: 2, 68-69; PG 26, 292a-296a [[[1100]]]
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
69
III.9
Gregorius van Nazianze leert dat de Menswording plaatsvond omdat de mensheid meer hulp nodig had. Gods pedagogie vóór de Menswording was onvoldoende gebleken. vgl: 38, 13: SC 358, 130-132; PG 36, 325 [[[903]]] vgl: 101, 13-15: SC 208, 40-42; PG 37, 177 [[[1996]]] Christus nam de hele menselijke bestaansconditie op zich om ons te bevrijden van de overheersing van de zonde, vgl: 30, 21: SC 250, 272; PG 36, 132b [[[903]]] maar de bron van het heil, door de Menswording mogelijk gemaakt, is Christus’ kruisiging en verrijzenis. vgl: 12, 4; PG 35, 848 [[[903]]] vgl: 30, 6: SC 250, 236; PG 36, 109c [[[903]]] Gregorius verwerpt de veronderstelling volledig dat God met Satan onderhandeld zou hebben, evenals het idee dat aan de Vader losgeld is betaald. Alles wat door de Godheid werd aangeraakt, werd geheiligd. vgl: 12, 4; PG 35, 848abc [[[903]]] Deze opvatting wordt verder ontwikkeld door Gregorius van Nyssa, die de symboliek van Johannes gebruikt om te stellen dat het Woord zich, als een herder, met het honderdste schaap verenigde. In analogie met “het Woord is Vlees geworden” stelt hij dat ”de herder schaap werd”. 16; PG 45, 1152-1153 [[2992]] Deze opvatting komt bij Augustinus terug: ”Ipse ut pro omnibus pateretur, ovis est factus.” 123, 5: CCLS 36, 680; PL 35, 1969 [[859]]
Gregorius van Nazianze leert dat de Menswording plaatsvond omdat de mensheid meer hulp nodig had. Gods pedagogie vóór de Menswording was onvoldoende gebleken. vgl: 38, 13: SC 358, 130-132; PG 36, 325 [[[903]]] vgl: 101, 13-15: SC 208, 40-42; PG 37, 177 [[[1996]]] Christus nam de hele menselijke bestaansconditie op zich om ons te bevrijden van de overheersing van de zonde, vgl: 30, 21: SC 250, 272; PG 36, 132b [[[903]]] maar de bron van het heil, door de Menswording mogelijk gemaakt, is Christus’ kruisiging en verrijzenis. vgl: 12, 4; PG 35, 848 [[[903]]] vgl: 30, 6: SC 250, 236; PG 36, 109c [[[903]]] Gregorius verwerpt de veronderstelling volledig dat God met Satan onderhandeld zou hebben, evenals het idee dat aan de Vader losgeld is betaald. Alles wat door de Godheid werd aangeraakt, werd geheiligd. vgl: 12, 4; PG 35, 848abc [[[903]]] Deze opvatting wordt verder ontwikkeld door Gregorius van Nyssa, die de symboliek van Johannes gebruikt om te stellen dat het Woord zich, als een herder, met het honderdste schaap verenigde. In analogie met “het Woord is Vlees geworden” stelt hij dat ”de herder schaap werd”. 16; PG 45, 1152-1153 [[2992]] Deze opvatting komt bij Augustinus terug: ”Ipse ut pro omnibus pateretur, ovis est factus.” 123, 5: CCLS 36, 680; PL 35, 1969 [[859]]
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Latijnse tradities
70
III.10
In de Latijnse traditie putten Ambrosius en Augustinus uit de rijkdom van de ’mysteries’ van de kerk, het liturgische leven, het gebed en vooral uit het sacramentele leven, dat in de Latijnse kerk vanaf de vierde eeuw bloeide. Ambrosius, wiens kennis van het Grieks hem in staat stelde veel van de oosterse traditie naar het Westen te brengen, baseerde zijn onderrichtingen op het sacrament van het doopsel, de biecht en de eucharistie. Dit verschaft ons niet alleen een onschatbare getuigenis over het sacramentele leven van de Latijnse kerk, maar ook over de manier waarop de Ecclesia orans het mysterie van Gods verlossend handelen in het verleden (objectieve verlossing), tegenwoordige en toekomstige Christusgebeuren (subjectieve verlossing) opvatte. vgl: CSEL 79, 225-281; PL 16, 853-884 [[[4018]]] vgl: CSEL 73, 89-116; PL 16, 405-426 [[[2092]]] vgl: CSEL 73, 15-85; PL 16, 435-482 [[[3466]]] vgl: CSEL 73, 119-206; PL 16, 485-546 [[[2591]]]
In de Latijnse traditie putten Ambrosius en Augustinus uit de rijkdom van de ’mysteries’ van de kerk, het liturgische leven, het gebed en vooral uit het sacramentele leven, dat in de Latijnse kerk vanaf de vierde eeuw bloeide. Ambrosius, wiens kennis van het Grieks hem in staat stelde veel van de oosterse traditie naar het Westen te brengen, baseerde zijn onderrichtingen op het sacrament van het doopsel, de biecht en de eucharistie. Dit verschaft ons niet alleen een onschatbare getuigenis over het sacramentele leven van de Latijnse kerk, maar ook over de manier waarop de Ecclesia orans het mysterie van Gods verlossend handelen in het verleden (objectieve verlossing), tegenwoordige en toekomstige Christusgebeuren (subjectieve verlossing) opvatte. vgl: CSEL 79, 225-281; PL 16, 853-884 [[[4018]]] vgl: CSEL 73, 89-116; PL 16, 405-426 [[[2092]]] vgl: CSEL 73, 15-85; PL 16, 435-482 [[[3466]]] vgl: CSEL 73, 119-206; PL 16, 485-546 [[[2591]]]
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
71
III.11
Augustinus is geen vernieuwer van het christelijke denken over de verlossing. Hij bewerkt de tradities, praktijken en gebeden van de kerk die hij ontvangen heeft echter scherpzinnig en met inzicht en maakt er een samenvatting van. Alleen God kan de mensheid behulpzaam zijn bij haar machteloosheid. vgl: 25,29: CSEL 42, 188-190; PL 44, 399-400 [[[2223]]] Augustinus onthult de diepe kloof tussen onze huidige staat en onze goddelijke roeping. Er kan geen sprake zijn van een akkoord tussen God en Satan. Verlossing kan alleen werk van genade zijn. vgl: 23,25: CSEL 60, 251; PL 44, 263 [[[1636]]] vgl: 14, 16, 22: CCL 50a, 451-454; PL 42, 1052-1054 [[[905]]] In Gods heilsplan is Christus’ zending tot een bepaalde tijd beperkt, maar toch is er sprake van een bovenaardse werkelijkheid: de liefde van de boze God voor de mensheid. Deze eeuwigdurende liefde brengt, door de kruisiging en dood van Christus, verzoening en de staat van zonen en dochters. vgl: 10, 33: CCL 46, 67-68; PL 40, 248-249 [[[917]]] Het verlossingswerk moet zowel God als de mens waardig zijn, en daarom vergeeft en vergeet God de zonde alleen als de mens berouw heeft en boete doet. Wanneer dit gebeurt, vernietigt God de zonde en de dood. Daarom zijn herstel en verzoening gebaseerd op gerechtigheid, aangezien de mensheid alleen op deze manier verantwoord bij de heilsgeschiedenis betrokken kan worden. De mensheid wordt zo naar de verzoening getrokken dat zij het heil en de verlossing actief aanvaardt.
Augustinus is geen vernieuwer van het christelijke denken over de verlossing. Hij bewerkt de tradities, praktijken en gebeden van de kerk die hij ontvangen heeft echter scherpzinnig en met inzicht en maakt er een samenvatting van. Alleen God kan de mensheid behulpzaam zijn bij haar machteloosheid. vgl: 25,29: CSEL 42, 188-190; PL 44, 399-400 [[[2223]]] Augustinus onthult de diepe kloof tussen onze huidige staat en onze goddelijke roeping. Er kan geen sprake zijn van een akkoord tussen God en Satan. Verlossing kan alleen werk van genade zijn. vgl: 23,25: CSEL 60, 251; PL 44, 263 [[[1636]]] vgl: 14, 16, 22: CCL 50a, 451-454; PL 42, 1052-1054 [[[905]]] In Gods heilsplan is Christus’ zending tot een bepaalde tijd beperkt, maar toch is er sprake van een bovenaardse werkelijkheid: de liefde van de boze God voor de mensheid. Deze eeuwigdurende liefde brengt, door de kruisiging en dood van Christus, verzoening en de staat van zonen en dochters. vgl: 10, 33: CCL 46, 67-68; PL 40, 248-249 [[[917]]] Het verlossingswerk moet zowel God als de mens waardig zijn, en daarom vergeeft en vergeet God de zonde alleen als de mens berouw heeft en boete doet. Wanneer dit gebeurt, vernietigt God de zonde en de dood. Daarom zijn herstel en verzoening gebaseerd op gerechtigheid, aangezien de mensheid alleen op deze manier verantwoord bij de heilsgeschiedenis betrokken kan worden. De mensheid wordt zo naar de verzoening getrokken dat zij het heil en de verlossing actief aanvaardt.
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
72
III.12
Verlossing is geen gebeurtenis die de mens eenvoudig overkomt. Wij worden er actief bij betrokken, door ons hoofd, Jezus Christus. Het verlossende offer van Christus is het hoogste punt van de cultische en morele activiteit van de mensheid. Het is het enige verdienstelijke offer (sacrificium singulare). De dood van Jezus Christus is een volmaakt offer en een daad van aanbidding. De kruisiging is de voltooiing van alle eerder aan God opgedragen offers. Door de Vader aanvaard, verkrijgt het heil voor Christus’ broeders en zusters. Augustinus hernam een idee dat, zoals bij Ambrosius, geassocieerd werd met zijn opvatting over het verlossende effect van het sacramentele leven van de kerk, en vooral van het doopsel, en leerde dat alle offers, met inbegrip van dat van de kerk, slechts een ’figuur’ latijn: figura; grieks: .. latijn: figura; grieks: eterosis kunnen zijn van het sacrificium singulare, het offer van Christus. vgl: 10, 33: CCL 46, 68; PL 40, 249 [[[917]]] vgl: 13, 41: CCL 46, 72-73; PL 40, 252-253 [[[917]]]
Verlossing is geen gebeurtenis die de mens eenvoudig overkomt. Wij worden er actief bij betrokken, door ons hoofd, Jezus Christus. Het verlossende offer van Christus is het hoogste punt van de cultische en morele activiteit van de mensheid. Het is het enige verdienstelijke offer (sacrificium singulare). De dood van Jezus Christus is een volmaakt offer en een daad van aanbidding. De kruisiging is de voltooiing van alle eerder aan God opgedragen offers. Door de Vader aanvaard, verkrijgt het heil voor Christus’ broeders en zusters. Augustinus hernam een idee dat, zoals bij Ambrosius, geassocieerd werd met zijn opvatting over het verlossende effect van het sacramentele leven van de kerk, en vooral van het doopsel, en leerde dat alle offers, met inbegrip van dat van de kerk, slechts een ’figuur’ latijn: figura; grieks: .. latijn: figura; grieks: eterosis kunnen zijn van het sacrificium singulare, het offer van Christus. vgl: 10, 33: CCL 46, 68; PL 40, 249 [[[917]]] vgl: 13, 41: CCL 46, 72-73; PL 40, 252-253 [[[917]]]
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
73
III.13
Hoewel verlossing louter genade is, brengt zij de satis-factio met zich mee, bewerkstelligd door de gehoorzaamheid van Gods Zoon, Wiens bloed de losprijs is waardoor hij rechtvaardiging en bevrijding verdiende en verkreeg. vgl: 13, 14, 18-15, 19: CCL 50a, 406-408; PL 42, 1027-1029 [[[905]]] Jezus Christus levert deze strijd als een menselijk wezen en redt op deze manier de eer van de mensheid in zijn volmaakte antwoord aan God (de van de mensheid gevraagde factio) en openbaart ook de majesteit van God (het satis van God dat de satisfactio volledig maakt). Aldus is Christus niet alleen een genezer maar ook een heiligmaker, Die redt door te heiligen. Een traditie van de vroege Vaders voortzettend, benadrukt Augustinus dat Christus het hoofd van de mensheid is, maar omdat Hij voor alle tijden en voor Zijn Menswording ook al de Heiland van de mensheid was, beïnvloedt Christus iedere afzonderlijke mens, evenals de mensheid in het algemeen.
Hoewel verlossing louter genade is, brengt zij de satis-factio met zich mee, bewerkstelligd door de gehoorzaamheid van Gods Zoon, Wiens bloed de losprijs is waardoor hij rechtvaardiging en bevrijding verdiende en verkreeg. vgl: 13, 14, 18-15, 19: CCL 50a, 406-408; PL 42, 1027-1029 [[[905]]] Jezus Christus levert deze strijd als een menselijk wezen en redt op deze manier de eer van de mensheid in zijn volmaakte antwoord aan God (de van de mensheid gevraagde factio) en openbaart ook de majesteit van God (het satis van God dat de satisfactio volledig maakt). Aldus is Christus niet alleen een genezer maar ook een heiligmaker, Die redt door te heiligen. Een traditie van de vroege Vaders voortzettend, benadrukt Augustinus dat Christus het hoofd van de mensheid is, maar omdat Hij voor alle tijden en voor Zijn Menswording ook al de Heiland van de mensheid was, beïnvloedt Christus iedere afzonderlijke mens, evenals de mensheid in het algemeen.
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Conclusie
74
III.14
Thema’s die door de Bijbelse traditie tot ons zijn gekomen, vormen de grondslag van het patristische denken over de verlossing. De kloof tussen de menselijke bestaansconditie en de hoop op de vrijheid om zonen en dochters van de ene ware God te worden, wordt begrepen en duidelijk gepresenteerd. Gods initiatief overbrugt de kloof door het offer van Jezus Christus en Zijn verrijzenis. Binnen de verschillende denkrichtingen vormen deze elementen de grondslag van het patristische denken. Even belangrijk voor de Vaders is de verbondenheid van de geschiedenis van de mens en van afzonderlijke mensen met de dood en verrijzenis van Jezus Christus. Een leven van liefde en gehoorzaamheid weerspiegelt en betrekt ons, op de een of andere manier, bij de eeuwige betekenis van Zijn leven en dood. Hoewel de Kerkvaders op verschillende manieren spraken en hun persoonlijke kijk op de wereld en hun eigen problemen weerspiegelden, werkten zij, op basis van het Nieuwe Testament en van de ontwikkeling van de ’mysteries’ van leven, gebed en praktijk van de kerk, een solide brok traditie uit waarop de latere theologische reflectie heeft kunnen voortbouwen.
Thema’s die door de Bijbelse traditie tot ons zijn gekomen, vormen de grondslag van het patristische denken over de verlossing. De kloof tussen de menselijke bestaansconditie en de hoop op de vrijheid om zonen en dochters van de ene ware God te worden, wordt begrepen en duidelijk gepresenteerd. Gods initiatief overbrugt de kloof door het offer van Jezus Christus en Zijn verrijzenis. Binnen de verschillende denkrichtingen vormen deze elementen de grondslag van het patristische denken. Even belangrijk voor de Vaders is de verbondenheid van de geschiedenis van de mens en van afzonderlijke mensen met de dood en verrijzenis van Jezus Christus. Een leven van liefde en gehoorzaamheid weerspiegelt en betrekt ons, op de een of andere manier, bij de eeuwige betekenis van Zijn leven en dood. Hoewel de Kerkvaders op verschillende manieren spraken en hun persoonlijke kijk op de wereld en hun eigen problemen weerspiegelden, werkten zij, op basis van het Nieuwe Testament en van de ontwikkeling van de ’mysteries’ van leven, gebed en praktijk van de kerk, een solide brok traditie uit waarop de latere theologische reflectie heeft kunnen voortbouwen.
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Recentere theorieën over de verlossing
75
III.15
De heilige Schrift en de Kerkvaders bieden een solide grondslag voor het denken over de verlossing van het mensengeslacht door Christus’ leven, leer, dood en verrijzenis als Gods Mensgeworden Zoon. Ze bieden ook een grote hoeveelheid metaforen en analogieën om Christus’ verlossingswerk te illustreren en te beschouwen. Door te spreken over Christus als veroveraar, leraar en arts hadden de Kerkvaders de neiging Gods ’neerdalende’ handelen te benadrukken, zonder echter Christus’ werk te verwaarlozen als degene die genoegdoening biedt, door de verschuldigde ’losprijs’ te betalen en het enige aanvaardbare offer te brengen.
De heilige Schrift en de Kerkvaders bieden een solide grondslag voor het denken over de verlossing van het mensengeslacht door Christus’ leven, leer, dood en verrijzenis als Gods Mensgeworden Zoon. Ze bieden ook een grote hoeveelheid metaforen en analogieën om Christus’ verlossingswerk te illustreren en te beschouwen. Door te spreken over Christus als veroveraar, leraar en arts hadden de Kerkvaders de neiging Gods ’neerdalende’ handelen te benadrukken, zonder echter Christus’ werk te verwaarlozen als degene die genoegdoening biedt, door de verschuldigde ’losprijs’ te betalen en het enige aanvaardbare offer te brengen.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
76
III.16
Het gaat de reikwijdte van het onderhavige document te boven de geschiedenis van de verlossingstheologie door de eeuwen heen na te gaan. Het moge voor ons doel volstaan enige hoogtepunten uit die geschiedenis aan te geven om de voornaamste problemen vast te stellen die in een eigentijdse behandeling aan de orde moeten komen.
Het gaat de reikwijdte van het onderhavige document te boven de geschiedenis van de verlossingstheologie door de eeuwen heen na te gaan. Het moge voor ons doel volstaan enige hoogtepunten uit die geschiedenis aan te geven om de voornaamste problemen vast te stellen die in een eigentijdse behandeling aan de orde moeten komen.
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 De Middeleeuwen
77
III.17
De middeleeuwse bijdrage aan de verlossingstheologie kan bestudeerd worden bij Anselmus, Abelardus en Thomas van Aquino. In zijn klassieke werk Cur Deus homo legt Anselmus de nadruk op het ’opstijgende’ werk van wettelijk herstel, zonder Gods ’neerdalende’ initiatief bij de Menswording te vergeten. Hij gaat uit van de opvatting van God als soeverein Heer, wiens eer door de zonde is aangetast. De orde van de commutatieve rechtvaardigheid vereist een adequaat herstel, dat alleen door de God-mens kan worden geboden. ”De schuld was zo groot, dat, terwijl niemand dan de mens de schuld moest inlossen, niemand dan God in staat was dat te doen; zodat degene die het doet, zowel God als mens moet zijn.” 2, 18a; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 279 [[2963]] Door adequate genoegdoening te bieden, bevrijdt Christus de mensheid van de straf voor de zonde. Anselmus legt de nadruk op Christus’ genoegdoening biedende dood en zwijgt over de verlossende werkzaamheid van Christus’ verrijzenis. Terwijl de bevrijding van schuld hem bezighoudt, besteedt hij weinig aandacht aan het aspect vergoddelijking. Anselmus concentreert zijn aandacht op de objectieve verlossing en gaat niet in op de subjectieve toe-eigening van de effecten van de verlossing door de verlosten. Hij erkent echter dat Christus een voorbeeld van heiligheid heeft gegeven dat allen moeten navolgen. 2, 18b; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 280 [[2963]]
De middeleeuwse bijdrage aan de verlossingstheologie kan bestudeerd worden bij Anselmus, Abelardus en Thomas van Aquino. In zijn klassieke werk Cur Deus homo legt Anselmus de nadruk op het ’opstijgende’ werk van wettelijk herstel, zonder Gods ’neerdalende’ initiatief bij de Menswording te vergeten. Hij gaat uit van de opvatting van God als soeverein Heer, wiens eer door de zonde is aangetast. De orde van de commutatieve rechtvaardigheid vereist een adequaat herstel, dat alleen door de God-mens kan worden geboden. ”De schuld was zo groot, dat, terwijl niemand dan de mens de schuld moest inlossen, niemand dan God in staat was dat te doen; zodat degene die het doet, zowel God als mens moet zijn.” 2, 18a; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 279 [[2963]] Door adequate genoegdoening te bieden, bevrijdt Christus de mensheid van de straf voor de zonde. Anselmus legt de nadruk op Christus’ genoegdoening biedende dood en zwijgt over de verlossende werkzaamheid van Christus’ verrijzenis. Terwijl de bevrijding van schuld hem bezighoudt, besteedt hij weinig aandacht aan het aspect vergoddelijking. Anselmus concentreert zijn aandacht op de objectieve verlossing en gaat niet in op de subjectieve toe-eigening van de effecten van de verlossing door de verlosten. Hij erkent echter dat Christus een voorbeeld van heiligheid heeft gegeven dat allen moeten navolgen. 2, 18b; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 280 [[2963]]
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
III.18
Petrus Abelardus ontkent de genoegdoening biedende waarde van Christus’ dood niet, maar geeft er de voorkeur aan te spreken over Christus als degene die via een voorbeeld onderwijst. In zijn visie had God zijn eigen eer zonder Christus’ kruis kunnen herstellen, maar God wilde dat zondaars zichzelf zouden herkennen als voorwerp van Jezus’ gekruisigde liefde en op die manier bekeerd zouden worden. Abelardus ziet in de passie van Christus een openbaring van Gods liefde, een voorbeeld dat ons tot navolging aanzet. Hij beroept zich op Johannes 15, 13 (Joh. 15, 13) [[b:Joh. 15, 13]] als zijn locus classicus: “Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.” 9: PL 178, 447 [[4034]]
Petrus Abelardus ontkent de genoegdoening biedende waarde van Christus’ dood niet, maar geeft er de voorkeur aan te spreken over Christus als degene die via een voorbeeld onderwijst. In zijn visie had God zijn eigen eer zonder Christus’ kruis kunnen herstellen, maar God wilde dat zondaars zichzelf zouden herkennen als voorwerp van Jezus’ gekruisigde liefde en op die manier bekeerd zouden worden. Abelardus ziet in de passie van Christus een openbaring van Gods liefde, een voorbeeld dat ons tot navolging aanzet. Hij beroept zich op Johannes 15, 13 (Joh. 15, 13) [[b:Joh. 15, 13]] als zijn locus classicus: “Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.” 9: PL 178, 447 [[4034]]
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
79
Thomas van Aquino neemt Anselmus’ opvatting van genoegdoening over, maar interpreteert het op een manier die aan Abelardus doet denken. Bij Thomas is de genoegdoening de concrete uitdrukking van verdriet over de zonde. Hij zegt dat Christus’ passie voor de zonde heeft betaald doordat die bij uitstek een daad van liefde was, zonder welke er geen genoegdoening kon bestaan. vgl: iiia q. 14 a. 1 ad 1 [[[t:iiia q. 14 a. 1 ad 1]]] vgl: suppl q. 14 a. 2 [[[t:suppl q. 14 a. 2]]] Door zijn offer heeft Christus God meer geofferd dan gevraagd werd. De Eerste Brief van Johannes 2, 2 (1 Joh. 2, 2) [[b:1 Joh. 2, 2]] citerend, verklaart Thomas dat Christus’ passie ruimschoots genoegdoening heeft geboden voor de zonden van de hele wereld. vgl: iiia q. 48 a. 2 co. [[[t:iiia q. 48 a. 2 co.]]] Christus’ dood was alleen noodzakelijk als gevolg van Gods vrije beslissing om de mensheid op passende wijze te verlossen, door zowel Gods rechtvaardigheid als Zijn barmhartigheid te verkondigen. vgl: iiia q. 46 a. 1 co. [[[t:iiia q. 46 a. 1 co.]]] vgl: iiia q. 46 a. 1 ad 3 [[[t:iiia q. 46 a. 1 ad 3]]] Volgens Thomas geneest en vergoddelijkt Christus de Verlosser de zondige mensen niet alleen door Zijn kruis, maar ook door Zijn Menswording en door al Zijn acta et passa in carne, met inbegrip van Zijn glorierijke verrijzenis. In Zijn lijden en dood is Christus niet slechts plaatsvervanger van de gevallen zondaars, maar veeleer het hoofd dat een herstelde mensheid vertegenwoordigt. Thomas zegt ”dat Christus het hoofd van de kerk is, en dat de genade die Hij als hoofd bezit, overgaat op alle leden van de kerk krachtens de organische verbondenheid binnen het mystieke lichaam”. International Theological Commission: Texts and Documents 1969-1975, San Francisco 1989, blz. 201 (en Civ. Catt. 1980 IV 275 [[4043]]
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Reformatie en Contrareformatie
80
De protestante reformatoren namen Anselmus’ theorie over de genoegdoening over, maar maakten geen onderscheid tussen de alternatieven genoegdoening en straf, wat Anselmus wel had gedaan. Volgens Luther vindt genoegdoening juist plaats via straf. Christus staat onder de toorn van God, want zoals Paulus in zijn brief aan de Galaten (Gal. 3, 13) [b:Gal. 3, 13] leert, nam hij niet alleen de gevolgen van de zonde op zich, maar de zonde zelf. vgl: WA 40/1, 434, 7-9 [[[4035]]] Christus is, volgens Luther, de grootste dief, moordenaar, echtbreker en godslasteraar die ooit heeft geleefd. vgl: WA 40/1, 433, 26-29 [[[4035]]] Op sommige punten spreekt Luther paradoxalerwijs over Christus als tegelijkertijd helemaal zuiver en toch de grootste zondaar. vgl: WA 40/1, 435, 17-19 [[[4035]]] Omdat Christus de aan God verschuldigde genoegdoening helemaal betaald heeft, zijn wij van iedere daad verschoond. Zondaars kunnen de ’gelukkige ruil’ volledig maken, als zij ermee ophouden op enige verdienste van zichzelf te steunen en zich, door het geloof, bekleden met de verdiensten van Christus, net zoals Hij zichzelf met de zonden van de mensheid bekleed heeft. vgl: WA 40/1, 434, 7-9 [[[4035]]] Rechtvaardiging vindt alleen door het geloof plaats.
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
81
Calvijn heeft een imputatieve opvatting van Christus’ zondigheid. Christus, zegt hij, was door ”overgedragen imputatie” bedekt met het vuil van de zonde. II, 16, 6 [[4038]] ”De schuld die ons strafbaar maakte, is overgedragen op het hoofd van Gods Zoon. Wij moeten deze plaatsvervanging vooral gedenken” II, 16, 5 [[4038]] om van angst bevrijd te worden. Jezus is niet alleen als boosdoener gestorven; Hij is ook naar de hel gegaan en heeft de pijnen van de verdoemden geleden. vgl: II, 16, 10 [[[4038]]]
Referenties naar alinea 81: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
82
In de zeventiende eeuw herformuleerde Hugo de Groot de soteriologie van Calvijn in een meer juridische vorm door uitgebreid uit te leggen, hoe het vergieten van Christus’ bloed Gods haat ten opzichte van de zonde verkondigde. vgl: Defensio fidei [[[4039]]] vgl. Sesboué, Jesus-Christ.. vgl. Sesboué, Jesus-Christ l’unique médiateur, Parijs 1988, 1, 71
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
83
Concilie van Trente [d:21] wijdt een korte verhandeling aan de verlossing in zijn decreet over de rechtvaardiging. Zich baserend op Augustinus en Thomas, verklaart het Concilie dat Christus, door Zijn grote liefde, onze rechtvaardiging verdiend heeft en voor ons op het kruishout genoegdoening heeft gegeven. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|8-11]]] De leer over de genoegdoening wordt door Trente in een breder kader geplaatst dat de vergoddelijking omvat, door de Heilige Geest toebedeeld aan rechtvaardige zondaars, die hen tot levende leden van het Lichaam van Christus maakt. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|41]]]
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Liberaal protestantisme
84
In sommige versies van protestante, en zelfs van katholieke preekstoelwelsprekendheid stelde de theorie van de strafsubstitutie God bijna voor als een wraakzuchtige soeverein die herstel van zijn aangetaste eer eiste. Het idee dat God een onschuldige zou straffen in plaats van een schuldige leek niet te verenigen met de christelijke overtuiging dat God bij uitstek rechtvaardig en barmhartig is. Het is daarom begrijpelijk dat liberale christenen een heel andere benadering hadden, waar er geen plaats was voor Gods wrekende rechtvaardigheid. Sommige negentiende-eeuwse theologen gingen in bepaald opzicht terug naar Abelardus en benadrukten Jezus’ voorbeeldige liefde, die een reactie van dankbaarheid oproept, die anderen in staat stelt Zijn barmhartige daden na te volgen en daardoor gerechtvaardigd te worden. Onder invloed van Kant werd de verlossingsleer gezuiverd van vermeend ’priesterlijk bederf’, met inbegrip van de opvatting over offer en genoegdoening van straf. Albrecht Ritschl herdefinieerde, met de verschuldigde dank aan Kant, verlossing in termen van vrijheid om in verbondenheid van deugd met het oog op het ”rijk Gods” samen te werken. vgl. A. Ritschl, Die.. vgl. A. Ritschl, Die christliche Lehre von der Rechtfertigung und Versöhnung, deel 3, Bonn 1874
Referenties naar alinea 84: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
85
Een variant van de liberale theorie is te vinden bij Schleiermacher, die van mening was dat Jezus ons tot volmaaktheid brengt niet zozeer door wat Hij doet, maar door wat Hij is, de opperste instantie van menselijk bewustzijn getransformeerd door eenheid met het goddelijke. In plaats van eenvoudig te spreken van morele invloed, gebruikte Schleiermacher organische en zelfs fysische categorieën van oorzakelijkheid. ”Door aan de gelovigen een nieuw vitaal principe door te geven, neemt de Verlosser hen op in de communio met Zijn ongerepte zaligheid en dat is Zijn verzoenende activiteit.” Der christliche Glaube nach.. Der christliche Glaube nach den Grundsätzen der evangelischen Kirche im Zusammenhang dargestellt, 1821-1822, 2de beweerkte uitgave, deel 2, Berlijn 1960, blz. 97, par. 101
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Twintigste-eeuwse bewegingen
86
Verschillende nieuwe verlossingstheorieën zijn er in de twintigste eeuw opgekomen. In de kerygmatische theologie van Rudolf Bultmann verlost God de mensheid door het verkondigen van het kruis en de verrijzenis. De verlossende betekenis van het kruis ligt, volgens Bultmann, niet in een ’opstijgende’ offertheorie of plaatsvervangende genoegdoening (die beide iets weg hebben van mythologie), maar in het ’neerdalende’ oordeel over de wereld en in diens bevrijding uit de macht van het kwaad. De paradoxale boodschap van heil door het kruis roept bij de toehoorders een reactie van liefhebbende onderwerping op, waardoor zij van een niet authentiek naar een authentiek bestaan overgaan. ”Geloven in het kruis van Christus wil niet zeggen kijken naar een mythisch proces, dat zich buiten ons en onze wereld heeft voltrokken, naar een objectief beschouwbare gebeurtenis die God ons tot ons voordeel aanrekent; maar in het kruis van Christus geloven wil zeggen Zijn kruis op ons nemen als ons eigen kruis, wil zeggen zich samen met Christus laten kruisigen.” R. Bultmann, Neues Testament.. R. Bultmann, Neues Testament und Mythologie, ‘Zum Problem der Entmythologisierung’, in: H. Bartsch (red.), Kerygma und Mythos. Ein theologisches Gespräch, Hamburg-Bernstedt 1960, blz. 15-48
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
87
Paul Tillich heeft een existentiële theorie die erop lijkt, behalve dan dat hij de macht om menselijke vervreemding te overwinnen toeschrijft aan het Bijbelse beeld van Jezus als de Christus, en in het bijzonder aan het symbool van het kruis. ”Het kruis is niet de oorzaak maar de effectieve manifestatie van het feit dat God de consequenties van de schuld van de mensen op zich neemt.” P. Tillich, Systematische.. P. Tillich, Systematische Theologie, deel 2, Stuttgart 1958, blz. 188-189 Zoals God deel heeft aan het lijden van de mens, zo worden wij verlost door vrij deel te hebben aan de goddelijke deelname en ons te laten transformeren. P. Tillich, Systematische.. P. Tillich, Systematische Theologie, deel 2, Stuttgart 1958, blz. 188-189
Referenties naar alinea 87: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
88
Beide vormen van existentiële theorie schrijven de verlossing toe aan Gods macht, die werkt door woorden of symbolen die het zelf-verstaan van de mens transformeren. Slechts secundaire aandacht wordt besteed aan Jezus zelf, die beschouwd wordt als een duistere en met mythen beladen historische figuur.
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
89
Als reactie op het verwaarlozen van de historische Jezus door de kerygmatische theologie en op de ecclesiacentrische vroomheid van de laatste eeuwen, hebben enige moderne theologen zich ingespannen om de ware geschiedenis van Jezus te reconstrueren en de nadruk gelegd op het feit dat Zijn dood het resultaat was van Zijn strijd tegen onderdrukkende en onrechtvaardige, politieke en religieuze structuren. Jezus, zegt men, verdedigde de rechten van de armen, de marginalen, de vervolgden. Van Zijn volgelingen wordt gevraagd dat zij solidair zijn met de verdrukten. Jezus’ leven en dood worden als verlossend beschouwd voor zover ze anderen inspireren tot strijd voor een rechtvaardige maatschappij. Dit soort soteriologie is karakteristiek voor de bevrijdingstheologie en enige versies van de politieke theologie. De verlossingsleer van de.. De verlossingsleer van de bevrijdingstheologie kan bestudeerd worden in werken als: G. Gutiérrez, Teología de la liberación, 1971; L. Boff, Jesús Cristo Libertador, 1972; J. Sobrino, Cristología desde América Latina, 1976
Referenties naar alinea 89: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
90
De bevrijdingstheologie kan eenzijdig voorkomen in zijn nadruk leggen op sociale hervorming. Zoals sommige aanhangers ervan toegeven, kan heiligheid niet bereikt worden en zonde niet overwonnen worden, alleen door een verandering van de sociale en economische structuren. Omdat het kwaad zijn bron in grote mate in het menselijk hart heeft, moeten de harten en geesten getransformeerd worden en doordrenkt van leven van omhoog. De bevrijdingstheologen verschillen onderling wat betreft de nadruk die zij leggen op de eschatologische hoop. Sommigen van hen stellen expliciet dat het rijk Gods niet volledig gevestigd kan worden door menselijk handelen binnen de geschiedenis, maar alleen door Gods handelen bij de parousie.
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
91
Onder de moderne theologen die ernaar streven het gevoel voor Gods ’neerdalende’ handelen ten gunste van Zijn behoeftige schepselen te herstellen, verdient Karl Rahner speciale vermelding. Hij schildert Jezus af als het niet te overtreffen symbool dat Gods onveranderlijke universele heilswil manifesteert. Als symbolische werkelijkheid vertegenwoordigt Christus op effectieve wijze zowel Gods onherroepelijke zelfmededeling in de genade als het aanvaarden van die zelfmededeling door de mensheid. vgl: Freiburg, 1976, blz. 193-195 [[[4041]]] Rahner staat heel geserveerd tegenover het idee van een zoenoffer, dat hij omschrijft als een antieke opvatting die ten tijde van het Nieuwe Testament geldig werd geacht, maar ”ons tegenwoordig weinig hulp biedt bij het gezochte begrijpen”, namelijk de causale betekenis van Jezus’ dood. vgl: Freiburg, 1976, blz. 276 [[[4041]]] In Rahners theorie over quasisacramentele causaliteit ”stelt Gods heilswil het teken, in dit geval van Jezus’ dood tezamen met Zijn verrijzenis, en in en door het teken veroorzaakt hij wat betekend wordt”. vgl: Freiburg, 1976, blz. 278 [[[4041]]]
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
92
Het lijkt wel alsof voor Rahner de wezenlijke weldaden van de verlossing verkregen kunnen worden door het accepteren van Gods innerlijke zelfmededeling die aan allen gegeven wordt, als een ’bovennatuurlijk existentiaal’, zelfs voor het goede nieuws van Jezus Christus is gehoord. Wanneer de boodschap van het evangelie bekend wordt, maakt die het mogelijk beter te begrijpen wat al in Gods innerlijk genadewoord vervat is. Al degenen die de christelijke boodschap horen en geloven, krijgen de zekerheid dat Gods laatste woord tot de mensen er geen is van gestrengheid en oordeel, maar van liefde en barmhartigheid.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
93
Rahners theorie heeft een onbetwistbare waarde door de nadruk die hij legt op Gods barmhartige initiatief en op de passende respons van vertrouwen en dankbaarheid. Hij staat ver af van de legalistische en moralistische beperkingen van enige voorafgaande theorieën. Toch hebben sommigen zich afgevraagd of de theorie voldoende plaats inruimt voor de causale werkzaamheid van het Christusgebeuren en vooral voor de verlossende aard van Jezus’ kruisdood. Drukt het Christussymbool uit en deelt het dus eenvoudig mee wat tevoren is gegeven in Gods universele heilswil? Wordt Gods innerlijk woord (als ’transcendentale openbaring’) benadrukt ten koste van het uitwendige woord, gesproken in de verkondiging van het evangelie als blijde boodschap?
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
94
Verscheidene eigentijdse theologen gaan verder dan Rahner door een nog radicaler onderscheid te introduceren tussen de transcendentale en de predicamentele aspecten van de godsdienst. Volgens hen wordt de openbaring als transcendentale oriëntatie altijd en overal aan de menselijke geest gegeven. In de verschillende godsdiensten, waaronder het jodendom en het christendom, vinden zij historisch en cultureel geconditioneerde symboliseringen van een geestelijke ervaring die alle gemeenschappelijk hebben. Alle godsdiensten worden als verlossend beschouwd naarmate hun ’mythen’ het besef wekken van de innerlijke werking van de genade en hun aanhangers tot bevrijdend handelen aanzetten. Ondanks hun leerstellige verschillen, zo wordt betoogd, komen de verschillende godsdiensten overeen in hun oriëntatie op het heil. ”De gemeenschappelijke prikkel blijft echter soteriologisch, omdat het de meeste godsdiensten om bevrijding (vimukti, moksha, nirvana) te doen is”. A. Pieris, The place of.. A. Pieris, The place of Non-Christian religions and cultures in the Evolution of Third World Theology, in: V. Fabella en S. Torres (red.), Irruption of the Third World: Challenge to Theology, Maryknoll 1983, blz. 133 Op basis van een redenering als deze bepleit een hedendaagse theoloog een overgang van theocentrisme of Christocentrisme naar wat hij ’soteriocentrisme’ noemt. Vgl. P. Knitter, Toward a.. Vgl. P. Knitter, Toward a Liberation Theology of Religions, in: J. Hick en P. Knitter (red.), The Myth of Christian Uniqueness: Toward a Pluralistic Theology of Religions, Maryknoll 1987, blz. 187
Referenties naar alinea 94: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
95
Deze interreligieuze benaderingen zijn lofwaardige pogingen verschillende religieuze opvattingen met elkaar in harmonie te brengen en de soteriologie weer een centrale plaats te geven. Maar de diverse identiteiten van de godsdiensten worden in gevaar gebracht. In het bijzonder het christendom wordt van zijn identiteit ontdaan, als het beroofd wordt van zijn leer dat alle verlossing niet eenvoudig komt van een innerlijke werking van de goddelijke genade of door menselijke inzet voor bevrijdend handelen, maar door het heilswerk van het mensgeworden Woord, wiens leven en dood ware historische gebeurtenissen zijn.
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
96
Van de transcendentale theologie van de godsdiensten is het maar één stap naar de New Age-theorieën waarop in deel I gezinspeeld is. Sommige theologen nemen aan dat het goddelijke een inherent deel van de menselijke natuur is en dringen aan op een op de schepping gerichte godsdienst van viering, ter vervanging van de traditionele christelijke nadruk op de zondeval en de verlossing. Zij houden staande dat heil bestaat uit het ontdekken en actualiseren van de immanente goddelijke aanwezigheid via een kosmische spiritualiteit, een blijmoedige liturgie en psychologische technieken om het bewustzijn te verhogen of zichzelf te beheersen. Een voorbeeld van veel van.. Een voorbeeld van veel van deze thema’s is te vinden in de werken van M. Fox, met name in zijn Original Blessing: a Primer in Creation Spirituality, Santa Fe 1983; uitgebreide uitgave, 1990
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
De methoden van geestelijk bewustzijn en van discipline, ontwikkeld in de grote godsdienstige tradities en in enige hedendaagse human potential-bewegingen zijn niet te verwaarlozen, maar mogen niet gelijk gesteld worden met verlossing in de christelijke betekenis van het woord. Er zijn geen geldige gronden om de alles doordringende gevolgen van de zonde en het onvermogen van de mensheid om zichzelf te verlossen, te minimaliseren. De mensheid wordt alleen verlost, en God wordt alleen passend geëerd, door Gods barmhartige handelen in Jezus Christus.
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Het teruggrijpen op de vroegere traditie
98
Een aantal hedendaagse katholieke theologen streeft ernaar de ’neerdalende’ en ’opstijgende thema’s van de klassieke soteriologie in evenwicht te houden. Deze auteurs neigen dikwijls naar een narratieve of dramatische verlossingstheologie, en hebben belangrijke thema’s van de Bijbelse vertellingen bij Ireneüs, Augustinus, en Thomas van Aquino, weer opgenomen. De volgende gevarieerde schets is gebaseerd op materiaal van diverse recente auteurs.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
Deze theorieën verschillen van de legalistische theorieën over genoegdoening of strafsubstitutie, en leggen de nadruk op wat we representatief primaat zouden kunnen noemen. Deze theorieën zien het verschil tussen Verlosser en verlosten niet over het hoofd en benadrukken de manier waarop Christus zich met de gevallen mensheid identificeert. Hij is de nieuwe Adam, de stamvader van een verloste mensheid, het Hoofd of de Wijnstok waar de afzonderlijke mensen als lid of rank moeten worden ingevoegd. Sacramentele deelname is de normale manier waarop afzonderlijke mensen lid worden van het Lichaam van Christus en groeien in hun eenheid met hem.
Referenties naar alinea 99: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
100
De theorie van het representatieve primaat vat verlossing op als Gods barmhartige ingrijpen in de menselijke situatie van zonde en lijden. Het mensgeworden Woord wordt het ontmoetingspunt voor de vorming van een verzoende en herstelde mensheid. Jezus’ hele levensloop, met inbegrip van de mysteries van Zijn verborgen en openbare leven, is verlossend, maar bereikt een hoogtepunt in het paasmysterie, waardoor Jezus, door Zijn liefdevolle onderwerping aan de wil van de Vader, een nieuwe verbondsrelatie tussen God en mensheid bezegelt. Jezus’ dood, die het onvermijdelijke gevolg is van Zijn moedige verzet tegen de zonde van de mens, vormt Zijn opperste daad van opofferende zelfgave, en is als zodanig aangenaam aan de Vader, omdat op eminente wijze genoegdoening wordt geboden voor de wanorde van de zonde. Zonder persoonlijk schuldig te zijn of door God gestraft te worden voor de zonden van anderen, identificeert Jezus zich uit liefde met de zondige mensheid en ervaart Hij de pijn van diens vervreemding van God. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk [[[1|603]]] In Zijn zachtmoedigheid staat Jezus Zijn vijanden toe hun wrok op Hem te botvieren. Jezus vergeldt haat met liefde, en stemt erin toe te lijden alsof Hij schuldig was; zo stelt Hij Gods barmhartige liefde tegenwoordig in de geschiedenis en opent Hij een kanaal waardoor de verlossende genade de wereld in kan stromen.
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
Het verlossingswerk wordt volledig in het verrezen leven van de Heiland. Door Jezus uit de doden te doen opstaan, maakt God Hem tot levensbron voor velen. De verrijzenis is het uitstromen van Gods scheppende liefde in de lege ruimte ontstaan door Jezus’ ’kenotische’ zelfverloochening. Door de verrezen Christus, die handelend in de Heilige Geest, gaat het proces van verlossing voort tot het einde der tijden, wanneer nieuwe mensen, zogezegd, ‘geënt’ worden op het lichaam van Christus. Zondaars worden verlost wanneer zij zich openstellen voor Gods milde zelfgave in Christus; wanneer zij, met de hulp van Zijn genade, Zijn gehoorzaamheid navolgen, en hun hoop op heil stellen op Gods voortdurende barmhartigheid in Zijn Zoon. Kortom, verlost worden wil zeggen in communio treden met God door solidariteit met Christus. In het Lichaam van Christus worden de scheidsmuren in toenemende mate afgebroken en vindt men verzoening en vrede.
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL 4 Systematische perspectieven
- HOOFDSTUK 1 De identiteit van de Verlosser: wie is de Verlosser?
102
Juist vanuit de begrippen zonde of zondeval enerzijds en genade of vergoddelijking anderzijds lijkt het evident dat de gevallen menselijke natuur niet uit zichzelf in staat was zijn verbroken relatie met God te herstellen en vriendschap met Hem te sluiten. Een echte Verlosser moest daarom goddelijk zijn. Toch was het zeer passend dat de mensheid een rol zou spelen bij het herstellen van zijn eigen collectieve fout. Met de woorden van Thomas van Aquino: ”Een louter mens kon geen genoegdoening bieden voor het hele menselijk geslacht; anderzijds hoefde God geen genoegdoening te bieden; daarom was het passend (oportebat) dat Jezus Christus zowel God als mens was.” iiia q. 1 a. 2 co. [[t:iiia q. 1 a. 2 co.]] Volgens het christelijk geloof heeft God de schuld van de mens niet uitgewist zonde de deelname van de mensheid in de persoon van de nieuwe Adam, in wie het hele geslacht hersteld zou worden.
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
De verlossing is daarom een proces waar zowel de godheid als de mensheid van Christus bij betrokken zijn. Als Hij niet goddelijk was, zou Hij Gods effectieve oordeel van vergeving niet kunnen uitspreken, en zou Hij geen deel kunnen hebben aan Gods innerlijke drie-ene leven. Maar als Jezus Christus geen mens was, zou Hij in naam van de mensheid geen herstel kunnen bewerkstelligen voor de misstappen begaan door Adam en Adams nakomelingen. Alleen omdat Hij beide naturen heeft, kon Hij het representatieve hoofd zijn die genoegdoening biedt voor alle zondaars en hun genade schenkt.
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
104
Als werk van God ad extra is de verlossing toe te schrijven aan alle drie de goddelijke Personen, maar wordt in verschillende opzicht aan ieder van hen toegeschreven. Het initiatief waardoor de Zoon en de Geest naar de wereld worden gezonden, wordt aan de Vader toegeschreven, de oorspronkelijke bron waar alle zegeningen uit voortvloeien. De Zoon brengt de ommekeer tot stand waardoor wij getransformeerd worden van vijandschap in vriendschap met God, omdat Hij mens wordt en aan het kruis sterft. De Heilige Geest, gezonden naar de geest en het hart van gelovigen, stelt hen in staat persoonlijk deel te hebben aan de weldaden van Gods verlossend handelen. Na de Hemelvaart van Christus stelt de Heilige Geest de vruchten van Christus’ verlossende werkzaamheid in en door de kerk tegenwoordig. het verband tussen de zending van de Zoon en van de Heilige Geest in het mysterie van de verlossing is door Johannes Paulus II onderzocht in deze encycliek, in het bijzonder in deze nummers [[7|11.14.24.28.63]]
Referenties naar alinea 104: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
105
Wie is de verlosser? Deze vraag kan alleen van binnenuit de kerk en door de kerk beantwoord worden. De Verlosser kennen wil zeggen tot de kerk behoren. Augustinus benadrukt dit in zijn leer over de totale Christus, Christus totus, Hoofd en Leden samen. Zoals Gregorius de Grote bevestigt: ”Onze Verlosser wordt samen met de heilige kerk, die Hij tot de zijne gemaakt heeft, als één enkele persoon beschouwd.” Praef. I, 6, 4 [[847]] vgl: voor verdere referenties [[[1|795]]] Het leven van de kerk als het Lichaam van Christus mag niet afgesneden worden van het leven van het Hoofd. Johannes Eudes geeft een initiële benadering van een beschrijving van de uniciteit van de Verlosser: ”Wij moeten de stadia van het leven en de mysteries van Christus voortzetten en in onszelf vervullen. Wij moeten dikwijls tot Hem bidden dat Hij die mysteries in ons en in heel Zijn kerk voltooit en tot vervulling brengt. …Want Gods Zoon heeft het voornemen Zijn mysteries aan ons mee te delen, ze in heel Zijn kerk op een of andere wijze te ontwikkelen en voort te zetten.” Catechismus van de Katholieke Kerk [[1|521]] vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk [[[1|512-570]]] Gaudium et Spes [575|22] geeft uitdrukking aan deze alles omvattende uniciteit van de Verlosser: “In werkelijkheid licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord. Adam, de eerste mens, was immers de voorafbeelding van de toekomstige mens, namelijk Christus de Heer. Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping. … Daar de menselijke natuur in Hem onverkort is overgenomen, is juist daardoor deze natuur ook in ons tot hoge waardigheid verheven. Hij heeft zich immers, als Zoon van God, door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd. Met menselijke handen heeft Hij werk verricht, met een menselijke geest heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld, met een menselijk hart heeft Hij liefgehad.” Johannes Paulus II geeft een weerklank hiervan in Redemptor Hominis [237]: “Christus heeft Zichzelf voor altijd met iedere mens verenigd door het mysterie van de verlossing.” 3 [[237|13]]
Referenties naar alinea 105: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
106
Door de menswording van het Woord wordt de uniciteit van de Verlosser voor ons al in Zijn verlossende kracht zichtbaar. In het paasmysterie heeft de Verlosser het heil voor allen beschikbaar gemaakt: ”en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12, 32) [b:Joh. 12, 32]. De gave van Pinksteren stelde Zijn apostelen en leerlingen tenslotte in staat te herkennen wie en wat Jezus was, zoals zij zich in de gemeenschap van de kerk - het onderricht, het breken van het brood, de gebeden (Hand. 2, 42) [b:Hand. 2, 42] - ervan bewust werden wat Jezus voor hen had gedaan, wat Hij had onderwezen en opgedragen. Dit is precies de functie van de Heilige Geest in de theologie van Johannes. (Joh. 13-15) [[b:Joh. 13-15]]
Referenties naar alinea 106: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
107
Daarom kunnen wij, als menselijke wezens, slechts binnen en door de kerkgemeenschap te weten komen wie de Verlosser is. Christus kan niet van de kerk geïsoleerd worden. Hij is juist degene die Zijn lichaam als kerk voedt en zo de gemeenschap van gelovigen betrekt bij het tot stand brengen van de verlossing. Het zou ook fout zijn de kerk te belasten met een autonomie die zij niet alleen kan dragen.
Referenties naar alinea 107: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
108
De uniciteit van Christus moet begrepen worden binnen deze ’christologische constellatie’ die in de kerk een concrete vorm krijgt. Het paasmysterie vormt de context voor het kerkelijk jaar in de liturgie. vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|102-104]]] De christenen worden uitgenodigd om - door hun objectieve geloof (fides quae) en ook in overeenstemming met hun eigen mogelijkheden binnen de kerkgemeenschap - Christus te belijden en te prediken als de unieke en enige Verlosser van deze wereld, zodat de kerk het universele heilssacrament is. Het Christusgebeuren wordt door de kerk beschikbaar gesteld naarmate de kerk de uniciteit van de Verlosser waarneemt, uitlegt en predikt.
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
109
De kerk stelt de unieke en enige Verlosser tegenwoordig doordat zij, als gemeenschap (koinonia) die van het paasmysterie leeft, allen verwelkomt die rechtvaardiging in Christus ervaren via het doopsel of het sacrament van de verzoening en de verlossing willen beleven. Ook al moeten we er hier rekening mee houden dat de communio met Christus’ offer (prosphora) ook een aandeel in Zijn lijden met zich meebrengt, (Kol. 1, 24) [[b:Kol. 1, 24]] draagt dit lijden met Christus, dat zowel sacramenteel als werkelijk in het christelijke leven tot uitdrukking komt, bij tot het opbouwen van de kerk en is daarom verlossend.
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
110
De betekenis van de verlossing en de uniciteit van de Verlosser worden geopenbaard door de activiteiten die constitutief zijn voor de kerk in deze wereld: martyria, diakonia en leitourgia. Als koinonia van de Heer roept de kerk de mensheid op tot een altruïstische en opofferende (prosphora) levensstijl, die zijn grondslag voornamelijk in de eucharistie heeft maar ook in de gemeenschap der heiligen, waarbinnen Maria een bijzondere plaats inneemt. Deze kennis, verworven vanuit het levende geloof van de kerk, dat er een intersubjectiviteit bestaat tussen de verlosten en de unieke en enige Verlosser, kan geobjectiveerd worden in authentieke theologische uitspraken. Dergelijke uitspraken kunnen, wanneer ze uitgaan van de objectiviteit van de Verlosser, het geloofsleven van de afzonderlijke mens versterken en het een precieze vorm geven. Erg oud, bijvoorbeeld, en onlosmakelijk verbonden met de kennis van de uniciteit van de Verlosser is de viering van de zondag als de dag van de verrijzenis van de Gekruisigde.
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
111
De verbondenheid van de kerk met het verlossingswerk van Christus komt op eminente wijze tot uitdrukking in de persoon van Maria, de Moeder van de kerk. Door een bijzondere genade is zij van alle zonde gevrijwaard, en haar verbondenheid met het verlossingswerk van Christus bereikte zijn hoogtepunt tijdens de kruisiging, toen zij ”smartelijk met haar Eniggeborene heeft meegeleden en zich met haar moederhart bij dit offer heeft meegeleden, liefdevol toestemmend in de slachting van het offerlam dat uit haar was geboren”. Lumen Gentium [[617|58]] Met de woorden van Johannes Paulus II: ”bij de verlossingsdood van haar Zoon heeft het moederlijke middelaarschap van de dienstmaagd des Heren een universele omvang gekregen… De medewerking van Maria is in haar ondergeschikt karakter deelname aan de universaliteit van het middelaarschap van de Verlosser, de enige Middelaar.” Redemptoris Mater [[713|40]]
Referenties naar alinea 111: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
112
De Vader heeft ons tot Zijn kinderen gemaakt doordat Hij ons door de menselijke wil van Christus heeft verlost. Door Christus’ gehoorzaamheid aan de wil van de Vader en omdat Hij zijn leven gaf voor velen, (Mc. 14, 24; Mc. 10, 45) [[b:Mc. 14, 24; Mc. 10, 45]] thesis 2 [[4042]] krijgen Zijn persoon en Zijn verlossingswerk in onze wereld een betekenis en een waardigheid die uniek en onvergelijkbaar zijn. Christus’ voortkomst uit de Vader gaat door in Zijn overgave voor ons. Deze unieke relatie kan, juist door zijn eigen aard, theologisch niet in enige andere godsdienst geïntegreerd worden, al is het verlossingswerk voor allen toegankelijk. Het feit dat Christus’ menselijke wil als Verlosser historisch geconditioneerd is, sluit op zich de mogelijkheid niet uit dat Hij menselijk gezien sui generis is, waarnaar de brief aan de Hebreeën wellicht verwijst als ”gehoorzaamheid leren”, een gehoorzaamheid die Christus in het mysterie van Pasen radicaal zal verwerkelijken. Omdat deze menselijke wil van Christus als Verlosser volledig in overeenstemming is met de goddelijke wil (”Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”, is Christus, als mensgeworden middelaar, ook onze voorspreker in het hemelse heiligdom. Vgl. Brief aan de Hebreeën;.. Vgl. Brief aan de Hebreeën; eucharistische gebeden
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
113
De opvatting van de zelfgave van de Verlosser voor allen is ongetwijfeld afhankelijk van het paasmysterie, maar is niet minder afhankelijk van het mysterie van de Incarnatie en van de mysteries van Christus’ leven, die voor de christenen een uitnodiging en een voorbeeld vormen om hun leven als filii in Filio te lijden. (Rom. 8, 15-17) [[b:Rom. 8, 15-17]] Hier wordt duidelijk dat het christelijke leven een trinitaire dimensie heeft. In de loop van de rechtvaardiging die de gelovigen in de kerk ten deel kan vallen, gaat de christelijke ervaring met de Verlosser over in een heiliging van het verloste leven dat - intenser dan bij de rechtvaardiging - geleid en vervolmaakt wordt door de Heilige Geest. Dit betekent dat we, door Christus in de Heilige Geest, uitgenodigd worden, nu reeds, te delen in het goddelijk leven van de Drie-eenheid. De gave van de Vader, namelijk de persoon van Zijn Zoon en het deelhebben aan de Heilige geest, verbiedt dus een pelagianisme dat wil trachten de menselijke natuur met haar eigen middelen te rechtvaardigen en sluit tevens een quiëtisme uit dat de menselijke persoon te weinig wil inschakelen.
Referenties naar alinea 113: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
114
Het christelijke leven wordt door de traditie correct gezien als een voorbereiding op eeuwige gemeenschap met God. In deze zin zijn we ’in het vlees’ onderweg naar onze unieke en enige Heer, de Verlosser, om eens vollediger met Hem verenigd te zijn. Toch openbaart de uniciteit van de Verlosser zich in het leven van gelovigen hier en nu. In deze wereld, getekend als die is door zowel de goedheid van de schepping als de zondigheid van de zondeval, trachten de christenen, door hun navolging van Christus, de verlossing te beleven en te verbreiden. Hun deugdzaam leven en het voorbeeld van een christelijke levensstijl maken het voor mensen in elk tijdperk mogelijk Hem te leren kennen die de unieke en enige Verlosser van deze wereld is. Hieruit bestaat nu juist evangelisatie.
Referenties naar alinea 114: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De gevallen en verloste mensheid
115
Het christelijke geloof in de verlossing is in eerste instantie geloof in God. In Jezus Christus, Zijn eigen en enige mensgeworden Zoon, openbaart zich ”de Ene die de mensen God noemen” (Thomas) als de enige en ware Heiland op wie allen kunnen vertrouwen. Tegelijkertijd moeten we echter onderstrepen dat deze God-Heiland ook de mensheid aan zichzelf openbaart: haar bestaanconditie is daarom radicaal gesitueerd en voortdurend geroepen zichzelf te definiëren in relatie tot het heil dat haar word aangeboden.
Referenties naar alinea 115: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
116
Hoe wordt de bestaansconditie van de mens verhelderd door het heil dat God hem in Jezus Christus aanbiedt? Hoe verschijnt de mensheid ten overstaan van de verlossing? Het antwoord kan de historische situatie van de mens verhelderen, maar, zoals we in deel I hebben opgemerkt, is deze ook getekend door belangrijke tegenstellingen.
Referenties naar alinea 116: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
117
Men zou kunnen zeggen dat de mensheid ten overstaan van de verlossing die Jezus Christus aanbiedt, ontdekt dat zij fundamenteel voor het heil bestemd (1) en ernstig door de zonde getekend is (2).
Referenties naar alinea 117: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 De mensheid bestemd voor het heil
118
Het eerste licht dat Christus’ verlossing op de mensheid werpt, is dat Hij haar aan zichzelf openbaart als tegelijkertijd bestemd voor het heil (1) en in staat om het heil te aanvaarden (2).
Referenties naar alinea 118: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
119
Tijdens de hele Bijbelse traditie zijn er veel situaties waarbij het volk van Israël - of de groepen armen die geroepen zijn het volk van Israël te worden - ertoe gebracht werd God te zoeken en te belijden door ingrepen waarbij God hen redt van angst en ondergang. Van de wederwaardigheden van de Exodus, toen Jahwe met sterke hand en uitgestrekte arm ingreep, tot de vergeving geschonken aan het gebroken en berouwvolle hart, is voor het volk van God en voor iedere gelovige duidelijk dat God zich openbaart op het ogenblik dat Hij verschijnt om heil te brengen.
Referenties naar alinea 119: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
120
Maar evenzeer is duidelijk dat God ingrijpt, en zo Zichzelf openbaart, in relatie tot een behoefte aan heil, duidelijk in zijn ware dimensies gemanifesteerd aan degenen die baat hebben bij het heil dat God hen aanbiedt. Deze algemene karakteristiek van de Bijbelse openbaring zal in het Nieuwe Testament meer reliëf krijgen.
Referenties naar alinea 120: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
121
God was zo trouw aan Zijn ’engagement’ met de mensheid, aan Zijn plan voor een verbond met de mensheid, dat Hij ’op de gestelde tijd’ hun Zijn enige Zoon heeft gezonden. Met andere woorden, God was er niet eenvoudig tevreden mee ’van buitenaf’ in te grijpen, via bemiddelaars, dat wil zeggen door op afstand te blijven van degenen die Hij wilde redden. In Jezus Christus is God in hun midden gekomen, is God één van hen geworden. De Vader heeft Zijn enige Zoon gezonden, in de Heilige Geest, om de menselijke bestaansconditie te delen (in alles behalve in de zonde), om communicatie met de mensheid tot stand te brengen. Dit gebeurde om hen in staat te stellen volledig in Gods gunst terug te keren en het goddelijke leven ten volle binnen te gaan. Het resultaat is dat de menselijke bestaansconditie zichzelf in een heel nieuw perspectief ziet.
Referenties naar alinea 121: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
122
De menselijke bestaansconditie verschijnt allereerst als voorwerp van een liefde die ’tot het uiterste’ kan gaan: het bewijs dat God ons liefheeft is dat Christus, toen we nog zondaars waren, ”voor ons is gestorven” (Rom. 5, 8) [b:Rom. 5, 8] en ”indien God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs Zijn eigen zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken?” (Rom. 8, 31-32) [b:Rom. 8, 31-32].
Referenties naar alinea 122: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
123
Vervolgens is er de volheid van lotsbestemming die de mensheid te wachten staat, overeenkomstig de heilswil die God hierover te kennen heeft gegeven in Zijn Zoon die mens is geworden, gestorven en uit de doden opgestaan. Dan is er de radicale aard van het heil dat God voor de mensheid in Jezus Christus bestemt: zij wordt uitgenodigd op haar beurt binnen te gaan in de dynamiek van het paasmysterie van Jezus, de Christus. Enerzijds neemt dit heil de vorm aan van een kindschap, in de Geest van Christus de Zoon. Aangetrokken en gesteund door de Geest (waaraan zij door de sacramenten deel hebben) worden de mensen geroepen in geloof en hoop hun situatie van kinderen van de Vader die in de hemel is te beleven, maar met de plicht Zijn wil op aarde te doen, door hun broeders in liefde te beminnen en te dienen.
Referenties naar alinea 123: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
124
Als zij, anderzijds, niet gespaard blijven van ervaringen van hoop en verdriet, dus het lijden van deze wereld, weten ze dat Gods genade - de actieve aanwezigheid in hen van Zijn liefde en barmhartigheid - hen in alle omstandigheden zal vergezellen. En als ze ook de dood moeten ondergaan, weten ze dat die hun lot niet zal bezegelen, want zij hebben de belofte van de verrijzenis van het lichaam en het eeuwige leven.
Referenties naar alinea 124: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
125
Hoewel de mensheid verarmd en onwaardig kan lijken, hoeven we niet te concluderen dat zij volledig waardeloos is in Gods ogen. Integendeel, de bijbel herinnert er ons voortdurend aan dat als God ten gunste van de mensheid ingrijpt, dat juist is, omdat God de mensen Zijn ingrijpen waardig acht. We moeten bijvoorbeeld letten op de aan Israël gegeven verzekering op het dieptepunt van Zijn lijden: ”zó kostbaar zijt gij in mijn ogen, zó waardevol: ik heb u lief” (Jes. 43, 4) [b:Jes. 43, 4].
Referenties naar alinea 125: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
126
Met andere woorden, volgens het Bijbelse en christelijke geloof blijft er, ondanks al het negatieve bij de mensheid, iets dat in staat is gered te worden, omdat het in staat is bemind te worden door God zelf en daarom ook door Hem bemind wordt. Hoe is dit mogelijk en hoe wordt de mens er zich bewust van?
Referenties naar alinea 126: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
127
Het Bijbelse en christelijke antwoord wordt gegeven door de scheppingsleer. Volgens deze leer hebben de mensheid en de wereld geen enkel bestaanrecht en zijn toch geen resultaat van ’toeval en noodzaak’. Ze bestaan omdat ze zijn en worden geroepen. Ze werden geroepen toen ze niet bestonden, maar zo waren dat ze tot bestaan zouden kunnen komen. Ze worden uit het niet-zijn geroepen om aan zichzelf gegeven te worden en zo in zichzelf te bestaan.
Referenties naar alinea 127: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
128
Maar als de oorspronkelijke bestaansconditie van de mens in deze wereld zo is - deze conditie die hem juist definieert als iemand die deze boodschap verkondigt -, dan zijn er belangrijke consequenties die het geloof expliciet maakt.
Referenties naar alinea 128: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
129
God schept de mensheid niet zonder een bedoeling te hebben. Hij schept haar juist met de bedoeling die de goddelijke ingrepen in de geschiedenis openbaren: uit liefde voor de mensheid en voor haar welzijn. Om het exacter te stellen, Hij schept de mens om een verbond met hem te sluiten, om hem deelgenoot van Gods eigen leven te maken. Met andere woorden, als er een schepping is, dan is dat met het oog op de genade, met het oog op het leven van God, met God en voor God.
Referenties naar alinea 129: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
130
Als God ons roept tot een bestemming die onze menselijke krachten duidelijk te boven gaat, en die dus slechts pure genade kan zijn, dan is het niettemin waar dat deze bestemming moet overeenstemmen met wat de mens als zodanig is. Anders zou de mens die de gave van God ontvangt en met genade begunstigd wordt, een andere zijn dan degene die geroepen wordt om het heil deelachtig te worden. In deze zin is de menselijke natuur, terwijl ze de gratuïteit van de genade respecteert, gericht op het bovennatuurlijke en realiseert ze zichzelf daarin en daardoor op een dergelijke manier dat de natuur van de mensheid open gaat voor het bovennatuurlijke (capax Dei).
Referenties naar alinea 130: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
131
Aangezien dit alleen zin heeft in de context van een verbond, moet er echter ook op gewezen worden dat God Zijn genade niet aan de mensheid oplegt; Hij biedt die eenvoudig aan. Maar dit brengt een risico met zich mee. Gebruik makend van de door God gegeven vrijheid hoeft de mens niet altijd in harmonie met Gods bedoelingen te handelen, maar kan hij de talenten die God hem gegeven heeft, misbruiken voor zijn eigen doelen en zijn eigen glorie.
Referenties naar alinea 131: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
132
God heeft deze gaven gegeven zodat het verlangen dat de mensheid ertoe moet brengen God te zoeken en als enige vervulling te vinden, van de mens zelf zou uitgaan. Maar de mens kan de dynamiek van zijn natuur en de beweging van zijn hart altijd anders oriënteren. Desondanks blijft het waar dat de mens geschapen is voor de liefde van God en dat zal blijven: voor de genade en het heil waar God hem voor bedoeld heeft.
Referenties naar alinea 132: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De mensheid in zonde
133
Christus’ verlossing biedt ons een tweede gezichtspunt op de mensheid in haar historische conditie: de negatieve aspecten die haar tekenen (1) zijn ook het gevolg van de zonde van de mens (2), maar dit doet geen twijfel ontstaan aan Gods trouw aan Zijn scheppende en heilzame liefde.
Referenties naar alinea 133: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
134
Zoals bij iedere gewone ervaring moet het geloof de negatieve aspecten van de conditie van de mens in aanmerking nemen. Het kan niet negeren dat in de geschiedenis niet alles in overeenstemming met de bedoelingen van God de Schepper gebeurt. Dit maakt het geloof echter niet ongeldig: de God aan wie geloof geschonken wordt, is betrouwbaar. God heeft Zijn eerste bedoeling niet alleen opgegeven, maar Hij heeft ook maatregelen getroffen om wat bedorven was, op bewonderenswaardige wijze te herstellen. Door in te grijpen in Jezus Christus toonde Hij zich trouw aan Zichzelf, ondanks de ontrouw van de mens, Zijn partner.
Referenties naar alinea 134: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
135
Door Zijn eigen Zoon in menselijke gestalte te zenden nam God, de Schepper en Heiland van de wereld, elk motief weg om te twijfelen aan het goddelijke plan voor een heilbrengend Verbond.
Referenties naar alinea 135: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
136
Deze manifestatie van Gods trouw aan Zijn Verbond doet de negatieve aspecten van de bestaansconditie van de mens duidelijk naar voren komen en als gevolg daarvan de omvang en diepte van de behoefte aan verlossing bij het menselijk geslacht.
Referenties naar alinea 136: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
137
Als God inderdaad Zijn enige Zoon moest zenden om Zijn heilsplan gefundeerd in de scheppingsdaad zelf, te herstellen, dan is dat omdat Zijn plan radicaal bedorven was. Zijn succes heeft te maken met dit ’nieuwe begin’ dat Ireneüs ‘recapitulatie’ genoemd heeft. Als de Zoon mens geworden is om het Verbond met God te herstellen, is dat omdat het Verbond niet door Gods wil verbroken was, maar door de wil van de mensen. En als de Mensgeworden Zoon, om het te herstellen, de wil van de Vader moest doen, als Hij gehoorzaam tot de dood moest worden, zelfs tot de dood aan het kruis, dan is dat omdat de ware bron van menselijk ongeluk gelegen is in zijn ongehoorzaamheid, in zijn zonde, in zijn weigering om de wegen van het door God aangeboden Verbond te gaan.
Referenties naar alinea 137: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
138
Aldus openbaren de menswording, het leven, de dood en verrijzenis van Gods eigen Zoon zowel de liefde van God de Verlosser als tegelijkertijd de bestaansconditie van de mens aan zichzelf.
Referenties naar alinea 138: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
139
Als Jezus verschijnt als de enige heilsweg, is dat omdat de mensheid Hem voor haar heil nodig heeft en zij zonder Hem verloren zal gaan. We moeten daarom erkennen dat alle mensen, en de hele wereld, ”opgesloten in de macht der zonde” waren (Gal. 3, 22) [b:Gal. 3, 22], en dat dit “van het begin af aan” zo geweest is. Daarom kan men zeggen dat Jezus verschenen is om het menselijk bestaan radicaal, oftewel met een nieuw begin, te ’herstellen’.
Referenties naar alinea 139: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
140
Men zou kunnen zeggen dat Christus meer dan Adam zelf een ’begin’ vormt. ’Oorsprongs’liefde is belangrijker dan ’erf’zonde, aangezien de mens zich pas volledig bewust werd van de omvang en diepte van de zonde die zijn bestaan kenmerken, toen hem in Jezus Christus de ”breedte en lengte en hoogte en diepte” (Ef. 3, 18) [b:Ef. 3, 18] van Gods liefde voor de mens werden geopenbaard.
Referenties naar alinea 140: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
141
Als God Zijn enige Zoon gezonden heeft om de poorten van het heil voor allen weer open te maken, is dat omdat Hij niet van houding is veranderd ten opzichte van hen; de verandering vond plaats bij de mens. Het Verbond dat van het begin af aan door de God van liefde gewild was, was door de zonde van de mens verbroken. Als gevolg daarvan was er een conflict tussen Gods plan enerzijds en de verlangens en het gedrag van de mens anderzijds (Rom. 5, 12) [b:Rom. 5, 12].
Referenties naar alinea 141: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
142
Door vanaf het begin Gods uitnodiging af te slaan miste de mensheid haar ware bestemming en worden de gebeurtenissen van de geschiedenis gekenmerkt door vervreemding van God en van Zijn liefdesplan; in werkelijkheid wordt de geschiedenis getekend door het afwijzen van God.
Referenties naar alinea 142: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
143
De komst van Gods enige Zoon in het hart van de geschiedenis van de mens openbaart de goddelijke wil om de uitvoering van Zijn plan ondanks de tegenstand door te zetten. Aangezien het mysterie van Christus, en in het bijzonder Zijn kruis, zowel met de ernst van de zonde als met de gevolgen ervan voor de mens - het ’mysterie’ van het kwaad - rekening houdt, is het de duidelijke en definitieve openbaring van de gratuïte, radicaal vergevende en eschatologisch overwinnende aard van Gods liefde.
Referenties naar alinea 143: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
144
Hier kunnen we wijzen op het traditionele patristische en Augustiniaanse thema van de twee ’Adams’. We doen geen poging hen te evenaren, maar hun traditionele benadering is niettemin rijk aan betekenis. De voornaamste Paulinische parallelle passages (Rom. 5, 12-15; 1 Kor. 15, 20-22.45-47) [b:Rom. 5, 12-15; 1 Kor. 15, 20-22.45-47] gebruiken het om de universele dimensie van de zonde, enerzijds, en van het heil, anderzijds, duidelijk uit te laten komen. Deze parallel wordt wat betreft de toepassing ervan beheerst door het idee van ’zoveel te meer’, dat de balans ten gunste van Christus en het heil doet doorslaan: als de eerste Adam een universele dimensie heeft in de orde van de zondeval, zoveel te meer heeft de tweede deze universele dimensie in de heilsorde verworven, met name door de universele dimensie van zijn aanbod en de eschatologische werkzaamheid van zijn communicatie.
Referenties naar alinea 144: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
145
Zo verschijnt het menselijke bestaan dus verdeeld tussen twee Adams, en zo interpreteert het christelijke geloof deze ’contrast’-situatie, die iedereen, ook buiten de context van het geloof, kan herkennen als karakteristiek voor de historische conditie van de mens. Doordrenkt van een geschiedenis van zonde, ongehoorzaamheid en dood, als gevolg van zijn oorsprong in Adam, is de mensheid geroepen solidair te worden met de nieuwe Adam die God heeft gezonden: Zijn enige Zoon die voor onze zonden is gestorven, en voor onze rechtvaardiging verrezen is. Het christelijke geloof bevestigt duidelijk dat er bij de eerste Adam een verbreiding van de zonde was, en bij de tweede Adam een immense overvloed van genade. vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk [[[1|412]]]
Referenties naar alinea 145: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
146
De hele loop van de geschiedenis van de mens en het hart van iedere persoon vormen het toneel waarop door deze twee Adams het drama van het heil en het leven van alle mensen, alsmede de genade en de glorie van God, wordt opgevoerd.
Referenties naar alinea 146: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De wereld onder invloed van de verlossingsgenade
- Artikel 1 De mensheid in het teken van de verlossing
147
De Zoon van God is in eerste instantie onze broeder geworden (Hebr. 2, 17) [b:Hebr. 2, 17], in alles aan ons gelijk behalve in de zonde (Hebr. 4, 15) [b:Hebr. 4, 15], om de mensen te redden. In overeenstemming met enige patristische auteurs (waaronder Ireneüs en Athanasius, zoals hiervoor genoemd in deel III) kan bevestigd worden dat, zelfs al kan er geen sprake zijn van een ’collectieve menswording’, de menswording van de Logos de hele menselijke natuur aangaat. Aangezien één lid van de mensenfamilie Gods eigen Zoon is, zijn alle anderen tot de nieuwe waardigheid verheven van broeders en zusters van Hem. Juist omdat de menselijke natuur die Christus aannam, Zijn identiteit als schepsel behield, werd de menselijke natuur zelf naar een hogere status verheven. Zoals we in de pastorale Constitutie over ’De kerk in de wereld van deze tijd’ [575] kunnen lezen, ”heeft Hij zich, als Zoon van God, door Zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd”. Gaudium et Spes [[575|22]] vgl: en anderen [[[237|8.13]]] Als ’tweede Adam’ recapituleert Christus de mensheid voor God, wordt Hij het hoofd van een vernieuwde familie, en herstelt Hij het beeld van God in zijn vroegere waarheid. Door het mysterie van de liefde van de Vader te openbaren, openbaart Christus de mensheid ten volle aan zichzelf en onthult Hij de hoogste roeping van ieder individu. vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] vgl: Veritatis Splendor [[[83|2]]]
Referenties naar alinea 147: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
148
Het verlossingswerk van Christus raakt alle mensen in hun relatie tot hun eindbestemming, aangezien allen tot eeuwig leven geroepen zijn. Door Zijn bloed op het kruis te vergieten heeft Christus een nieuw Verbond gesloten, een stelsel van genade dat op heel de mensheid gericht is. Ieder van ons kan met de apostel zeggen: Christus “heeft (mij) liefgehad en heeft zichzelf overgeleverd” voor mij (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20]. Iedereen is geroepen door adoptie te delen in Christus’ eigen kindschap. God roept niet zonder de capaciteit te geven om aan die roeping te beantwoorden. Zo kan Vaticanum II [d:4] leren dat geen mens, zelfs iemand die buiten zijn schuld nog nooit van het evangelie heeft gehoord, niet geraakt wordt door de genade van Christus. vgl: Lumen Gentium [[[617|16]]] ”Wij moeten eraan vasthouden, dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid schenkt om, op een wijze die aan God bekend is, aan dit paasmysterie deel te hebben.” Gaudium et Spes [[575|22]] Met alle respect voor de mysterieuze wegen van de goddelijke Voorzienigheid ten aanzien van de niet-geëvangeliseerden richten we hier onze aandacht op het geopenbaarde heilsplan, dat Gods barmhartige raadsbesluiten en de manier waarop God passend wordt verheerlijkt, kenbaar maakt.
Referenties naar alinea 148: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Het geloofsantwoord
149
De eerste voorwaarde om het nieuwe Verbond van genade binnen te gaan, is het hebben van een geloof naar het voorbeeld van Abraham (Rom. 4, 1-25) [b:Rom. 4, 1-25]. Geloof is het fundamentele antwoord op de blijde boodschap van het evangelie. Niemand kan verlost worden zonder het geloof, dat de grondslag en de oorsprong is van alle rechtvaardiging. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|12]]]
Referenties naar alinea 149: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
150
Voor het geloofsleven is het niet voldoende in gedachten in te stemmen met de inhoud van het evangelie of vertrouwen te hebben in de goddelijke barmhartigheid. Verlossing valt ons alleen ten deel, als we een nieuw bestaan krijgen gebaseerd op gehoorzaamheid uit liefde. (Rom. 16, 26) [[b:Rom. 16, 26]] vgl: Veritatis Splendor [[[83|66.88]]] Een dergelijk bestaan komt overeen met de klassieke opvatting van het geloof, levend gemaakt door de naastenliefde. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|10-14]]]
Referenties naar alinea 150: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
151
Door het doopsel, het sacrament van het geloof, wordt de gelovige in het Lichaam van Christus ingevoegd, van de erfzonde bevrijd, en verzekerd van de verlossingsgenade. De gelovige “wordt bekleed” met Christus en leidt ”een nieuw leven” (Rom. 6, 4) [b:Rom. 6, 4]. Een vernieuwd bewustzijn van het mysterie van het doopsel, als dood voor de zonde en verrijzenis tot waarachtig leven in Christus, kan de christenen in staat stellen de werkelijkheid van de verlossing te ervaren en de vreugde en vrijheid van het leven in de Heilige Geest deelachtig te worden.
Referenties naar alinea 151: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Bevrijding
152
Het doopsel is het sacrament van de bevrijding van de zonde en de wedergeboorte in de nieuw gekozen vrijheid. Bevrijd van de zonde door Gods genade, die de geloofsreactie opwekt, begint de gelovige aan de weg van het christelijke leven. Via het door de genade gewekte geloof wordt de gelovige bevrijd van de overheersing van het kwaad en wordt hij toevertrouwd aan Jezus Christus, de Meester die innerlijke vrijheid verleent, Dit is geen pure vrijheid die onverschillig iedere mogelijke keuze goedkeurt, maar een vrijheid van geweten die de mensen uitnodigt, verlicht door Christus’ genade, te gehoorzamen aan de diepste wet van hun wezen en de regel van het evangelie te onderhouden.
Referenties naar alinea 152: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
153
Alleen dankzij het licht van het evangelie kan het geweten gevormd worden om Gods wil te doen zonder enige beperking van zijn vrijheid. Zoals Vaticanum II [d:4] leert: ”Van hun kant zijn alle mensen ertoe gehouden de waarheid, vooral wanneer deze betrekking heeft op God en op Zijn kerk, te zoeken en haar, zodra zij haar kennen, aan te nemen en te bewaren. Ook belijdt de heilige kerkvergadering dat deze verplichtingen het geweten van de mensen raken en binden dat de waarheid zich op geen enkele andere wijze oplegt dan door de kracht van de waarheid zelf, die zacht en sterk tegelijk de geest binnendringt.” Dignitatis Humanae [[702|1]] vgl: Tot de deelnemers aan de ontmoeting over de gemeenschapseconomie, georganiseerd door de Focolaribeweging [[[7072|(10)]]]
Referenties naar alinea 153: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
154
De levende leden van het Lichaam van Christus zijn vrienden van God en erfgenamen van de hoop op eeuwig leven geworden. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|8-11]]] Zij ontvangen de eerstellingen van de Heilige Geest (Rom. 8, 23) [b:Rom. 8, 23], wiens liefde in hun hart wordt uitgestort. (Rom. 5, 5) [[b:Rom. 5, 5]] vgl: Gaudium et Spes [[[575|22]]] Een dergelijke liefde, vrucht dragend in gehoorzaamheid en goede werken, Sessio VI - Decretum de iustificatione [[668|10-15]] vernieuwt de gelovigen van binnenuit, en stelt hen in staat de nieuwe wet van het evangelie vrij aan te hangen. vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|16]]] De genade van de Heilige Geest geeft innerlijke vrede en verschaft vreugde en gemak om te geloven en de geboden te onderhouden.
Referenties naar alinea 154: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Verzoening
155
De bevrijding van zonde dankzij de verlossing in Christus verzoent iemand met God, met zijn naaste, en met heel de schepping. Aangezien erfzonde en actuele zonde in wezen opstand tegen God en de goddelijke wil zijn, brengt de verlossing weer vrede en communicatie tot stand tussen de mens en de Schepper: God wordt ervaren als de Vader die vergeeft en Zijn kind terug ontvangt. Paulus blijft welsprekend stilstaan bij het aspect verzoening: ”Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen. En dit alles komt van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend… God was het die in Christus de wereld met zich verzoende: Hij telde de fouten van de mensen niet en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee… Wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen!” (2 Kor. 5, 17-20) [b:2 Kor. 5, 17-20].
Referenties naar alinea 155: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
156
Het woord van het evangelie verzoent degenen die in opstand zijn gekomen tegen Gods wet en wijst aan de diepte van een door Christus verlicht geweten een nieuwe weg van gehoorzaamheid. ”Ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden” (Mt. 5, 24) [b:Mt. 5, 24].
Referenties naar alinea 156: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
157
Het sacrament van boete en verzoening stelt in staat tot een heiligmakende terugkeer naar het mysterie van het doopsel en is de sacramentele vorm van de verzoening met God en de actualiteit van zijn vergiffenis, dankzij de in Christus geschonken verlossing.
Referenties naar alinea 157: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
158
Binnen de kerk ervaren de christenen voortdurend het mysterie van de verzoening. Hersteld in vrede met God en gehoorzaam aan de geboden van het evangelie, leiden zij een leven verzoend met de anderen met wie zij in gemeenschap geroepen zijn. Verzoend met de wereld, schenden zij zijn schoonheden niet langer of hebben geen angst meer voor zijn krachten. Zij zijn er veeleer op uit zijn wonderen te beschermen en te beschouwen.
Referenties naar alinea 158: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Communio
159
De vrijheid van zonde, versterkt door de verzoening met God, de naaste en de schepping, stelt de christenen in staat de ware communio met hun Schepper te vinden, die hun Heiland is geworden. In deze communio verwerkelijken zij hun latente vermogens. Hoe groot de intellectuele en creatieve krachten van de menselijke natuur ook zijn, ze kunnen niet de vervulling bewerkstelligen die door communio met God mogelijk gemaakt wordt. De communio met de persoon van de Verlosser wordt communio met het Lichaam van Christus, dat wil zeggen, de communio van allen die in Christus gedoopt zijn. De verlossing heeft daarom een sociaal karakter: in en door de kerk, het Lichaam van Christus, vindt het individu heil en communio met God.
Referenties naar alinea 159: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
160
Verenigd met de gedoopte gelovigen van alle plaatsen en tijden, leeft de christen in de gemeenschap van de heiligen, die een gemeenschap is van personen geheiligd (sancti) door het ontvangen van heilige zaken (sancta): Gods woord en de sacramenten van de aanwezigheid en het handelen van Christus en de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 160: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Strijd en lijden
161
Al degenen die in Christus leven, zijn geroepen actieve deelnemers te worden aan het voortdurende proces van de verlossing. Ingevoegd in het Lichaam van Christus, zetten zij Zijn werk voort en treden daarbij in een nauwere eenheid met Hem. Net zoals Hij een teken van tegenspraak was, op dezelfde manier worden de individuele christen en de hele kerk tekens van tegenspraak wanneer zij, te midden van lijden en bekoringen, strijden tegen de machten van zonde en vernietiging. De gelovigen zijn met de Heer verenigd dankzij hun gebed (2 Kor. 1, 11;1 Tim. 2, 1-4) [b:2 Kor. 1, 11;1 Tim. 2, 1-4], hun werken (1 Kor. 3, 9-14) [b:1 Kor. 3, 9-14], en hun lijden, (2 Kor. 4, 10-11; Kol. 1, 24) [[b:2 Kor. 4, 10-11; Kol. 1, 24]] die allemaal verlossende waarde hebben wanneer ze verenigd zijn met een opgenomen in het handelen van Christus zelf. Aangezien iedere verdienstelijke menselijke handeling door de goddelijke genade geïnspireerd en geleid wordt, kon Augustinus verklaren dat God wil dat Zijn gave onze verdiensten worden. vgl: c. 8, 20: PL 44, 893 [[[2228]]] vgl: Sessio VI - Decretum de iustificatione [[[668|28]]]
Referenties naar alinea 161: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
162
De gemeenschap van de heiligen houdt een uitwisseling in van lijden, eerbewijzen en vreugden, gebeden en voorbeden, tussen alle leden van het Lichaam van Christus, met inbegrip van degenen die ons in de glorie zijn voorgegaan. ”Wanneer één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde. Welnu, gij zijt het Lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit Lichaam” (1 Kor. 12, 26-27) [b:1 Kor. 12, 26-27].
Referenties naar alinea 162: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
163
Met het oog op de onderlinge verzoening van de christenen in het Lichaam van Christus, is het lijden van ieder een deelname aan het verlossende lijden van Christus. Door te lijden in dienst van het evangelie vult de christen in zijn vlees aan ”wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van Zijn lichaam, dat is de kerk” (Kol. 1, 24) [b:Kol. 1, 24]. De gelovigen ontvluchten het lijden niet, maar beschouwen het als een werkzaam middel om zich met het kruis van Christus te verenigen. Het wordt voor hen een voorbede via Christus en de kerk. Verlossing houdt een aanvaarden van het lijden met de Gekruisigde in. Uitwendige ellende wordt verlicht door de troost van Christus’ beloften en een voorsmaak van de eeuwige zaligheid.
Referenties naar alinea 163: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 Kerkelijke solidariteit
164
Verlossing heeft een kerkelijk aspect, aangezien de kerk door Christus is ingesteld ”om aan het heilzame verlossingswerk duurzaamheid te verlenen”. Pastor Aeternus [[116|1]] Christus heeft de kerk liefgehad als Zijn bruid en ”heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen” (Ef. 5, 25-26) [b:Ef. 5, 25-26]. Door de Heilige Geest stelt Christus zich aanwezig in de kerk, die ”van dat rijk (van God…) op aarde de kiem en de aanvang” is. Lumen Gentium [[617|5]] Al wordt de kerk misvormd door de zondigheid en de verdeeldheid van haar leden, die herhaaldelijk tekort schieten bij het weerspiegelen van het ware gelaat van Christus, vgl: Gaudium et Spes [[[575|19]]] zij blijft, in haar diepste werkelijkheid de heilige tempel waarvan de gelovigen ”levende stenen” zijn (1 Pt. 2, 5) [b:1 Pt. 2, 5]. vgl: Lumen Gentium [[[617|6]]] Zij streeft er voortdurend naar zich te zuiveren, zodat zij duidelijk kan verschijnen als het ”universele sacrament van het heil”, Lumen Gentium [[617|48]] het “teken en instrument van de innige vereniging met God en van heel het menselijk geslacht”. Lumen Gentium [[617|1]] De kerk heeft de taak om de boodschap van het heil te verkondigen en het heilsgebeuren door sacramentele viering te actualiseren.
Referenties naar alinea 164: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
165
De verschillende fasen van de verlossing ontvouwen zich binnen de kerk, waar de reeds beschreven bevrijding, verzoening en communio bereikt kunnen worden. Het leven in de heilige kerk, het Lichaam van de Verlosser, stelt de christenen in staat progressieve genezing van hun door de zonde gewonde natuur te vinden. In solidariteit met zijn medegelovigen ervaart de christen binnen de kerk progressieve bevrijding van alle vervreemdende verslavingen en vindt hij een ware gemeenschap die isolement overwint.
Referenties naar alinea 165: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
166
Het geloofsleven versterkt de christenen, in de zekerheid dat God hun zonden heeft vergeven en dat zij communio en vrede met elkaar hebben gevonden. Het geestelijke leven van de afzonderlijke mens wordt verrijkt door de uitwisseling van geloof en gebed in het gemeenschap van de heiligen.
Referenties naar alinea 166: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
167
In de viering van de eucharistie vindt de christen de volheid van kerkelijk leven en communio met de Verlosser. In dit sacrament zeggen de gelovigen dank voor Gods gaven, verenigen zich met de zelfopoffering van Jezus, en hebben deel aan de heilbrengende beweging van Zijn leven en dood. In de eucharistie wordt de gemeenschap bevrijd van het gewicht van de zonde en aan de ware bron van haar bestaan weer levend gemaakt. ”Telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor ‘ons paaslam, Christus, is geslacht’ (1 Kor. 5, 7) [b:1 Kor. 5, 7], op het altaar vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken.” Lumen Gentium [[617|3]] Door deel te nemen aan de eucharistie wordt de individuele christen gevoed en in het Lichaam van Christus getransformeerd, terwijl hij dieper wordt ingevoegd in de bevrijdende communio van de kerk.
Referenties naar alinea 167: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
168
De eucharistische communio schenkt vergeving van zonden in het bloed van Christus. Als medicijn van de onsterfelijkheid verwijdert dit sacrament de gevolgen van de zonde en schenkt het de genade van een hoger leven. vgl: 20, 2 [[[853 |+ 68 ]]]
Referenties naar alinea 168: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
169
De eucharistie als offer en communio is een anticiperen op het rijk van God en op het geluk van het eeuwige leven. Deze vreugde wordt tot uitdrukking gebracht in de eucharistische liturgie, die de christen in staat stelt de mysteries van de Verlosser, die de leden van de kerk bevrijden, vergeven en verenigen, op het niveau van sacramentele gedachtenis te beleven.
Referenties naar alinea 169: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 8 Heiliging
170
Bevrijd van de zonde, verzoend en in communio levend met God en met de kerk, ondergaat de gelovige een proces van heiliging dat begint bij het doopsel in de dood voor de zonde en in een nieuw leven met de verrezen Christus. Door het woord van God te horen en aan de sacramenten en het kerkelijk leven deel te nemen, wordt de christen geleidelijk volgens God wil veranderd en omgevormd naar het beeld van Christus om vruchten van de Geest voort te brengen.
Referenties naar alinea 170: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
171
Heiliging is deelhebben aan de heiligheid van God, die het menselijk bestaan, door de in geloof ontvangen genade, progressief verandert om het gelijk te maken aan het voorbeeld van Christus. Deze omvorming kan toppen en dalen kennen naarmate het individu gehoorzaamt aan de ingevingen van de Geest of zich weer onderwerpt aan de bekoringen van de zonde. Zelfs na een zonde wordt de christen weer door de genade van de sacramenten opgeheven en op weg gezet om verder te gaan in heiliging.
Referenties naar alinea 171: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
172
Het hele christelijke leven wordt omvat en samengevat in de naastenliefde, onbaatzuchtige liefde tot God en de naaste. Paulus noemt naastenliefde de “vrucht van de Heilige Geest” (Gal. 5, 22) [b:Gal. 5, 22] en geeft dan de vele implicaties van deze naastenliefde, zowel in zijn lijst met vruchten van de Heilige Geest (Gal. 5, 22-23) [b:Gal. 5, 22-23] als in zijn loflied op de liefde (1 Kor. 13, 4-7) [b:1 Kor. 13, 4-7].
Referenties naar alinea 172: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 9 Maatschappij en kosmos
173
De verlossing heeft gevolgen die zich verder uitstrekken dan het innerlijke leven en de onderlinge betrekkingen van de christenen in de kerk. Deze verbreidt zijn invloed naar buiten toe aangezien de genade van Christus de neiging heeft om alles wat tot conflict, onrecht en onderdrukking leidt, te verlichten, om aldus een bijdrage te leveren aan wat paus Paulus VI een ”beschaving van de liefde” heeft genoemd. De ”zondige structuren” die voortkomen uit winstbejag en zucht naar persoonlijke macht kunnen slechts overwonnen worden door een inzet voor ”het welzijn van de ander, met de bereidheid om, in evangelische zin ‘zijn leven te verliezen’ voor de ander”. Sollicitudo Rei Socialis [[350|38]] Door het leven van de gelovigen om te vormen, verbreekt de onbaatzuchtige liefde van Christus de vicieuze cirkel van menselijk geweld. Ware vriendschap vormt een gunstig klimaat voor vrede en gerechtigheid, en levert zo een bijdrage tot de verlossing van de maatschappij.
Referenties naar alinea 173: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
174
Het blijft in ieder geval waar, zoals verscheidene pausen gewaarschuwd hebben, dat verlossing niet gereduceerd kan worden tot bevrijding van de sociaal-politieke orde. vgl: Evangelii Nuntiandi [[[519|32-35]]] ”Sociale zonden vormen ook de uitwerking, de opeenstapeling en samenvoeging van een menigte van persoonlijke zonden”. Reconciliatio et paenitentia [[759|16]] Veranderingen in maatschappelijke structuren die het lot van de armen verbeteren, kunnen niet uit zichzelf de zonde overwinnen of heiligheid bewerkstelligen, die de kern vormt van Gods heilsplan en er ook, in bepaald opzicht, het doel van is. (1 Tess. 4, 3; Ef. 1, 4) [[b:1 Tess. 4, 3; Ef. 1, 4]] Vice versa kunnen mensen die lijden onder armoede en onderdrukking, kwalijke zaken die Christus zelf niet bespaard zijn gebleven, Gods verlossende genade overvloedig ontvangen en geteld worden onder de armen die door Christus zalig genoemd zijn (Mt. 5, 3) [b:Mt. 5, 3].
Referenties naar alinea 174: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
175
Verlossing heeft een kosmisch aspect, omdat het God in Christus behaagd heeft ”om door Hem het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed aan het kruis vergoten, om alles in de hemelen en op de aarde te verzoenen” (Kol. 1, 20) [b:Kol. 1, 20]. Paulus kan spreken over de hele schepping ”die kreunt en barensweeën lijdt” en ”wij zuchten…zolang wij nog wachten op de verlossing” die ons zal bevrijden om te ”delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” (Rom. 8, 21-23) [b:Rom. 8, 21-23]. Het boek van de Openbaringen spreekt, net als Jesaja, over “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” als eindresultaat van de verlossing (Openb. 21, 1) [b:Openb. 21, 1]. (Jes. 65, 17; Jes. 66, 22) [[b:Jes. 65, 17; Jes. 66, 22]] Heiligverklaring mgr. Escrivá, Stichter van het Opus Dei [[152]] De kerk bezingt in haar liturgie van Goede Vrijdag (in het Pange lingua) de hemelen en de zeeën die gezuiverd worden door het bloed van Christus (”terra, pontus, astra, mundus, / quo lavantur flumine”, “wat voor stroom komt U bevrijden, aarde, zee en sterrenheer”) blz. 336 [[1209]]).
Referenties naar alinea 175: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 10 Eschatologische perspectieven
176
De ontvangst van de verlossing in het huidige leven is fragmentarisch en onvolledig. We hebben ”de eerstelingen van de Geest” ontvangen, maar zuchten nog met de hele schepping ”zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam. In deze hoop zijn wij gered. Maar men spreekt niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij al ziet? Daar onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid” (Rom. 8, 23-25) [b:Rom. 8, 23-25].
Referenties naar alinea 176: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
177
Hoewel de christengelovigen vergiffenis van hun zonden ontvangen en de genade krijgen ingestort, zodat de zonde niet langer in hen haar heerschappij uitoefent, (Rom. 5, 21; Rom. 8, 2) [[b:Rom. 5, 21; Rom. 8, 2]] worden hun zondige neigingen niet helemaal overwonnen. De sporen van de zonde, met inbegrip van lijden en dood, zullen blijven tot het einde der tijden. Degenen die in geloof hun leven gelijkvormig maken aan Christus, zijn er zeker van dat zij, door hun eigen dood, een definitieve deelname zullen verwerven aan de overwinning van de verrezen Heiland.
Referenties naar alinea 177: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
178
Christenen moeten voortdurend strijden tegen het kwaad en het lijden die in zoveel vormen in de wereld en de maatschappij aanwezig zijn, en tegelijk rechtvaardigheid, vrede en liefde bevorderen, in een inspanning het geluk en het welzijn van allen te verzekeren.
Referenties naar alinea 178: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
179
De verlossing zal zijn volheid pas bereiken, wanneer Christus weer verschijnt om Zijn definitieve rijk te vestigen. Dan zal Hij aan de Vader de duurzame vruchten van Zijn strijd aanbieden. De zaligen in de hemel zullen delen in de glorie van de nieuwe schepping. De goddelijke aanwezigheid zal de hele geschapen werkelijkheid doordringen; alles zal stralen met de glans van de Eeuwige, zodat ”God alles in allen” zal zijn (1 Kor. 15, 28) [b:1 Kor. 15, 28].
Referenties naar alinea 179: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/3987-enkele-vraagstukken-over-god-als-verlosser-nl