“Gij zijt mijn zoon, ik riep heden u in het leven”
x
Informatie over dit document
“Gij zijt mijn zoon, ik riep heden u in het leven”
Hoogfeest van de Geboorte van de Heer 2010 - Middernachts Mis - Vaticaanse Basiliek
Paus Benedictus XVI
24 december 2010
Pauselijke geschriften - Homilieën
2011, Libreria Editrice Vaticana
Vert. vanuit het Italiaans: Hugo Maes pr.; alineaverdeling en -nummering: redactie
Vert. vanuit het Italiaans: Hugo Maes pr.; alineaverdeling en -nummering: redactie
24 december 2010
6 januari 2011
3974
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Lieve broeders en zusters!“Gij zijt mijn zoon, ik riep heden u in het leven” – met dit woord uit Psalm 2 begint de Kerk de liturgie van de heilige Kerstnacht. Zij weet dat dit woord oorspronkelijk deel uitmaakte van het kroningsritueel voor de koning van Israël. De koning, die uit zichzelf een menselijk wezen is zoals de andere mensen, wordt “zoon van God” door roeping en door aanstelling in zijn ambt: het is een soort adoptie vanwege God, een beslissingsdaad waardoor Hij deze mens een nieuw bestaan schenkt, hem in zijn eigen wezen binnentrekt. De lezing uit de profeet Jesaja, die we zo pas beluisterd hebben, toont nog duidelijker dezelfde handelwijze in een situatie van nood en bedreiging voor Israël: “Een kind is ons geboren, een zoon is ons geschonken. Op zijn schouders rust de heerschappij.” (Jes. 9, 5) [b:Jes. 9, 5]. De aanstelling in het koningsambt is als een nieuwe geboorte. Juist omdat de nieuwe koning dankzij Gods persoonlijke beslissing pas geboren is, als een kindje dat van God komt, betekent hij nieuwe hoop. Op zijn schouders rust de toekomst. Hij is drager van de vredesbelofte. In de nacht van Bethlehem is dit profetisch woord werkelijkheid geworden op een wijze die in de tijd van Jesaja nog onvoorstelbaar zou geweest zijn. Ja, nu is het werkelijk een kind, Degene op wiens schouders de heerschappij rust. In Hem verschijnt het nieuwe koningschap, dat God in de wereld opricht. Dit kind is werkelijk uit God geboren. Hij is het eeuwig Woord van God, dat mensheid en godheid met elkaar verbindt. Voor dit kind gelden de waardigheidstitels, die het kroningslied van Jesaja hem toekent: wonderbare Raadsman – goddelijke Held – eeuwige Vader – Vredevorst (Jes. 9, 5) [b:Jes. 9, 5]. Ja, deze koning heeft geen raadgevers nodig uit de kring van de wereldse wijzen. Hij draagt in zichzelf Gods wijsheid en Gods raad. Juist in de zwakheid van het kind-zijn is Hij de sterke God en toont ons zo, tegenover de verwaande machten van de wereld, Gods eigen sterkte.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
De woorden van het kroningsritueel in Israël waren in feite altijd slechts hoopvolle rituelen, die vooruitblikten naar een verre door God geschonken toekomst. Geen enkele van de koningen die op deze wijze begroet werden, beantwoordde aan de verhevenheid van deze woorden. In hen bleven al die mooie woorden over het zoonschap van God, over het in bezit krijgen van de erfenis der volkeren, over eigendommen tot aan de einden der aarde (Ps. 2, 8) [b:Ps. 2, 8] enkel een verwijzing naar het toekomstige – als hoopvolle wegwijzers, als aanwijzingen van een toekomst die op dat ogenblik nog ondenkbaar was. Zo is de vervulling van dit woord, die in de nacht van Bethlehem begint, tegelijkertijd oneindig veel groter, maar – vanuit het standpunt van de wereld – ook geringer dan wat het profetisch woord liet uitschijnen. Ze is groter omdat dit kindje werkelijk Zoon van God is, werkelijk “God uit God, licht uit licht, geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader”. De oneindige afstand tussen God en de mens is overbrugd. God heeft zich niet enkel naar beneden neergebogen, zoals de Psalmen zeggen; Hij is werkelijk “afgedaald”, de wereld binnengetreden, één van de onzen geworden om ons allen naar Zich toe te trekken. Dit kindje is waarlijk de Emmanuel, ‘God-met-ons’. Zijn heerschappij strekt zich werkelijk uit tot aan de uiteinden der aarde. Door de wereldomvattende weidsheid van de heilige Eucharistie heeft Hij werkelijk eilanden van vrede opgericht. Overal waar ze gevierd wordt, ontstaat een eiland van vrede, van Gods eigen vrede. Dit kindje heeft bij de mensen het licht van de goedheid aangestoken en hen de kracht gegeven om zich tegen de tirannie van de macht te verzetten. In elke generatie bouwt Het zijn rijk van binnen uit, vanuit het hart. Maar het is ook waar dat “de stok van de drijver” niet verbrijzeld is. Ook vandaag stampen dreunend de laarzen van de soldaten en nog altijd en telkens opnieuw is er de “mantel waar bloed aan kleeft” (Vgl. Jes. 9, 3; e.v.) [[b:Jes. 9, 3vv]]. Toch behoort bij deze nacht de vreugde over de nabijheid van God. Wij zijn dankbaar omdat God zichzelf als kindje in onze handen legt, als het ware om onze liefde bedelt en zijn vrede in ons hart neerlaat. Nochtans is deze vreugde ook een gebed: Heer, verwezenlijk uw belofte helemaal. Verbrijzel de stokken van de drijver. Verbrand de dreunende soldatenlaarzen. Maak een einde aan de tijd van de met bloed besmeurde mantels. Verwezenlijk de belofte: “Aan de vrede zal geen einde komen” (Jes. 9, 6) [b:Jes. 9, 6]. Wij danken U voor uw goedheid, maar wij smeken u ook: toon uw macht. Vestig in de wereld de heerschappij van uw waarheid, van uw liefde – het “rijk van de gerechtigheid, van de liefde en de vrede”.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
“Maria schonk het licht aan haar eerstgeboren zoon” (Lc. 2, 7) [b:Lc. 2, 7]. Met deze zin vertelt de heilige Lucas helemaal zonder pathos de grote gebeurtenis, die de profetische woorden uit de geschiedenis van Israël van te voren onderkend hadden. Lucas noemt het kind de “eerstgeborene”. In de taal die zich in de heilige Schrift van het Oud Testament gevormd had, betekende de ‘eerstgeborene’ niet de eerste van een reeks andere kinderen. Het woord ‘eerstgeborene’ is een eretitel, onafhankelijk van de vraag of er verder nog broers en zusjes volgen of niet. Zo wordt het volk Israël door God in het Boek Exodus (Ex. 4, 22) [b:Ex. 4, 22] als “mijn eerstgeboren zoon” aangeduid; daarmee wordt zijn uitverkiezing en zijn unieke waardigheid uitgedrukt en ook de bijzondere liefde van God de Vader voor hem. De beginnende Kerk wist dat dit woord in Jezus een nieuwe diepte gekregen had; dat de beloften aan Israël in Hem samengevat zijn. Zo noemt de Brief aan de Hebreeën Jezus “de eerstgeborene”, eenvoudigweg om Hem na al de voorbereidingen in het Oud Testament als de Zoon aan te duiden, die God in de wereld binnenleidt (Heb. 1, 5-7) [[b:Heb. 1, 5-7]]. De eerstgeborene behoort God op bijzondere wijze toe, en daarom moest hij – zoals in vele godsdiensten – op bijzondere wijze aan God toevertrouwd en door een plaatsvervangend offer afgekocht worden, zoals de heilige Lucas het in zijn verhaal van de opdracht van Jezus in de tempel vertelt. De eerstgeborene behoort op een bijzondere wijze aan God toe; Hij is om zo te zeggen voor het offer bestemd. In Jezus’ kruisoffer komt de bestemming van de eerstgeborene op unieke wijze tot vervulling. In zichzelf offert Hij de mensheid aan God en verenigt de mens en God op zulke wijze, dat God alles in allen wordt. De heilige Paulus heeft in de Brieven aan de Kolossenzen en aan de Efesiërs het idee van Jezus als eerstgeborene uitgebreid en uitgediept: Jezus is, zoals deze brieven ons zeggen, de Eerstgeborene van de schepping – het eigenlijke oerbeeld van de mens, naar wie God het schepsel mens geschapen heeft. De mens mag Gods beeld zijn omdat Jezus God én Mens is, het ware beeld van God én van de mens. Hij is de Eerstgeborene uit de doden, zeggen deze brieven ons bovendien. In de verrijzenis heeft Hij de muur van de dood voor ons allen doorbroken. Hij heeft voor de mens de dimensie van het eeuwig leven in gemeenschap met God geopend. Tenslotte wordt ons gezegd: Hij is de Eerstgeborene van vele broeders. Ja, Hij is nu toch de eerste in een rij van broeders, de eerste die ons inwijdt in een leven van gemeenschap met God. Hij schept de ware broederlijkheid – niet de door de zonde misvormde broederlijkheid van Kaïn en Abel, van Romulus en Remus, maar de nieuwe broederlijkheid, waarin wij de familie zelf van God zijn. Deze nieuwe familie van God begint op het ogenblik dat Maria de ‘eerstgeborene’ in doeken wikkelt en in de kribbe neerlegt. Bidden wij tot Hem: Heer Jezus, die als eerste onder vele broeders geboren hebt willen worden, geef ons de ware broederlijkheid. Help ons om op U te gelijken. Help ons om uw gelaat te herkennen in de andere die me nodig heeft, in hen die lijden of in de steek gelaten worden, en in alle mensen; help ons met U samen te leven als broeders en zusters om één familie te worden, uw familie.
Referenties naar alinea 3: 1
Ecclesia in Medio Oriente ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Het Evangelie van Kerstmis verhaalt ons op het einde dat een menigte engelen van het hemelse leger God loofde en zei: “Eer aan God in den hoogste hemel en vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft” (Lc. 2, 14) [b:Lc. 2, 14]. De Kerk heeft in het Gloria, dit loflied dat de engelen in het zicht van het gebeuren van de heilige Kerstnacht aanhieven, tot een hymne van vreugde over Gods heerlijkheid uitgebreid. “Wij brengen U dank voor uw grote heerlijkheid”. Wij brengen U dank voor de schoonheid, voor de grootheid, voor uw goedheid, die in deze nacht voor ons zichtbaar worden. Het verschijnen van de schoonheid, van hét schone, maakt ons blij, zonder dat we ons vragen moeten stellen over zijn nuttigheid. De heerlijkheid van God, waaruit alle schoonheid voortkomt, laat de verbazing en de vreugde in ons uitbreken. Wie God in het oog krijgt, ervaart vreugde, en in deze nacht zien wij iets van zijn licht. Maar de boodschap van de engelen in de heilige Kerstnacht spreekt ook over de mensen: “Vrede voor alle mensen die Hij liefheeft”. De Latijnse vertaling van dit woord, die wij in de liturgie gebruiken en die op Hiëronymus teruggaat, klinkt anders: “Vrede aan de mensen van goede wil”. De uitdrukking “de mensen van goede wil” is juist in de laatste jaren in de woordenschat van de Kerk op bijzondere wijze binnengedrongen. Maar welke vertaling is de juiste? We moeten de twee teksten samen lezen; alleen zo begrijpen we het woord van de engelen op de juiste manier. Een verkeerde uitleg zou zijn, als je alleen de exclusieve werking van God zou erkennen, alsof Hij de mens niet tot vrijwillige liefde geroepen had. Maar ook een moraliserende uitleg, waarbij je beweert dat de mens met zijn goede wil, om zo te zeggen, zichzelf kan vrijkopen, zou verkeerd zijn. De twee zaken gaan samen: genade en vrijheid; de liefde van God die ons voorafgaat en waarzonder wij Hem niet zouden kunnen beminnen, en ons antwoord dat Hij verwacht en waar Hij in de geboorte van zijn Zoon ons formeel om smeekt. Genade en vrijheid zijn met elkaar vervlochten; ook roeping en antwoord zijn vervlochten, we kunnen ze niet in van elkaar gescheiden delen uiteenhalen. Beiden zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Zo is dit woord tegelijk belofte en roeping. God is ons voorafgegaan met de gave van zijn Zoon. Telkens opnieuw gaat God ons op een onverwachte manier vooraf. Hij houdt niet op ons te zoeken, ons op te beuren, zo vaak wij het nodig hebben. Hij laat het verdwaalde schaap niet in de steek in de woestijn, waar het verloren gelopen is. God laat zich door onze zonde niet storen. Hij herbegint met ons telkens opnieuw. Hij verwacht evenwel dat wij samen met Hem gaan liefhebben. Hij houdt van ons, om ons te maken tot personen die samen met Hem liefhebben en zo kan er vrede op aarde komen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Lucas heeft niet gezegd dat de engelen gezongen hebben. Hij schrijft heel sober: het hemelse leger prees God en sprak: “Eer aan God in de hoogste hemel...” (Lc. 2, 13) [b:Lc. 2, 13]. Maar vanouds wisten de mensen dat het spreken der engelen anders is dan dat van de mensen; dat juist in deze nacht van de blijde boodschap dit een lied is geweest, waarin de sublieme heerlijkheid van God geschitterd heeft. Zo is deze lofzang van de engelen vanaf het begin waargenomen als muziek, die van God kwam, ja als een uitnodiging om in de vreugde van het hart mee te zingen over het bemind worden door God. Cantare amantis est, zegt de heilige Augustinus: zingen is een zaak van wie liefheeft. Zo is het lied van de engelen de eeuwen door telkens op nieuwe wijze een lied van liefde en vreugde geworden, een lied van hen die beminnen. Op dit uur stemmen wij vol dankbaarheid in met dit lied van alle eeuwen, dat hemel en aarde, engelen en mensen verbindt. Ja, wij zeggen U dank voor uw grote heerlijkheid. Wij danken U voor uw liefde. Laat ons steeds meer personen worden die met U mee liefhebben en zo mensen van vrede worden. Amen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/3974-gij-zijt-mijn-zoon-ik-riep-heden-u-in-het-leven-nl