
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
§ 1. Met goddelijk en katholiek geloof moet geloofd worden alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, namelijk in het ene geloofsgoed dat aan de Kerk toevertrouwd is en dat tegelijk als van Godswege geopenbaard voorgehouden wordt, hetzij door het plechtig leergezag van de Kerk hetzij door het gewoon en universeel leergezag, dat zeker ook door het gemeenschappelijk aanvaarden van de christengelovigen onder leiding van het heilig leergezag tot uiting gebracht wordt; derhalve zijn allen verplicht welke leerstellingen dan ook te mijden die hiermee in strijd zijn.
§ 2. Ook moeten vast aanvaard en behouden worden alle uitspraken en elke uitspraak afzonderlijk die met betrekking tot de leer over geloof en zeden door het leergezag van de Kerk definitief worden gedaan, welke namelijk vereist zijn om dit geloofsgoed heilig te bewaren en getrouw uit te leggen; wie deze definitief te houden uitspraken afwijst, gaat derhalve in tegen de leer van de katholieke Kerk.
Ketterij wordt genoemd het, na het ontvangen van het doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden; apostasie het volkomen afwijzen van het christelijk geloof; schisma het zich onttrekken aan het gezag van de Paus of aan de gemeenschap met de onder zijn gezag staande kerkleden.
§ 1 Een geloofsafvallige, een ketter of een schismaticus loopt een excommunicatie van rechtswege op, onverminderd het voorschrift van can. 194, § 1, nr.2; een clericus kan bovendien gestraft worden met de straffen waarover in can. 1336, § 1, nrs.1,2 en 3.
§ 2 Als langdurige halsstarrigheid of de zwaarte van de ergernis het eist, kunnen andere straffen toegevoegd worden, wegzending uit de clericale staat niet uitgesloten.