Boodschap van de Synodevaders aan het volk van God n.a.v. de Synode over het Woord van God
x
Informatie over dit document
Boodschap van de Synodevaders aan het volk van God n.a.v. de Synode over het Woord van God
Synodevaders
Bisschoppensynodes
24 oktober 2008
Curie
2008, Libreria Editrice Vaticana
RKKerk.nl, Vertaling: drs. P.C. de Die
RKKerk.nl, Vertaling: drs. P.C. de Die
24 oktober 2008
15 maart 2010
2662
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
Broeders en zusters,
“God de Vader en de Heer Jezus Christus mogen de broeders vrede geven en liefde met geloof. De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus liefhebben, in onvergankelijkheid!” Met deze intense, hartstochtelijke afscheidswoorden besluit de apostel Paulus zijn Brief aan de Christenen van Efeze (Ef. 6, 23-24) [b:Ef. 6, 23-24]. En met diezelfde woorden openen wij, de bisschoppen die in Rome bijeen zijn voor de XIIde Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode [d:223] onder leiding van de Heilige Vader, Benedictus XVI, onze boodschap aan de uitgestrekte horizon van alle mensen die in verschillende delen van de wereld Christus volgen als zijn discipelen en Hem liefhebben met een onvergankelijke liefde.
Wij wijzen hen opnieuw op de stem en het licht van Gods woord en herhalen de eeuwenoude oproep: “Het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. U kunt het dus volbrengen” (Dt. 30, 14) [b:Dt. 30, 14]. En God zegt tot een ieder: “Mensenkind, neem al de woorden die Ik tot u zal spreken in uw hart op en luister er goed naar” (Ez. 3, 10) [b:Ez. 3, 10]. Wij zullen hier een spirituele weg schetsen die bestaat uit vier fasen en ons zal leiden van de eeuwigheid en oneindige natuur van God naar ons eigen huis en de straten van onze eigen stad.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deel 1 De stem van het Woord: de openbaring
1
“En uit het vuur heeft de Heer uw God tot u gesproken. U hebt toen wel zijn woorden gehoord, maar geen gestalte gezien. Er was alleen maar een stem” (Dt. 4, 12) [b:Dt. 4, 12]. Dit zijn de woorden van Mozes, die verwoordt wat Israël had ervaren in de bittere eenzaamheid van de Sinaï-woestijn. De Heer stelde zichzelf niet tegenwoordig als een beeltenis of in een beeld zoals dat van het gouden kalf, maar in “een stem die woorden sprak”. Zo klonk ook in het allereerste begin van de schepping een stem, die de stilte van het niets doorbrak: “In het begin ... zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht. ... In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God ... Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is” (Gen. 1, 1.3; Joh. 1, 1.3) [b:Gen. 1, 1.3; Joh. 1, 1.3].
De schepping is niet voortgekomen uit een strijd tussen de goden, zoals de oude Mesopotamische mythen vertellen, maar uit een woord dat het niets overwint en leven schept. De Psalmist zingt: “Het woord van de Heer heeft de hemel gemaakt, de geest uit zijn mond schiep de hemelse machten ... Want Hij sprak een woord en alles ontstond, Hij gaf bevel en het kwam te voorschijn” (Ps. 33, 6.9) [b:Ps. 33, 6.9]. En Paulus herhaalt: God, “die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept” (Rom. 4, 17) [b:Rom. 4, 17]. Zo kennen we dus in de eerste plaats een ‘kosmische’ openbaring, die de schepping maakt tot een reusachtige bladzijde die voor heel de mensheid ligt opengeslagen en waarin de boodschap van de Schepper te lezen staat: “De hemel verkondigt Gods heerlijkheid, het uitspansel toont ons het werk van zijn handen. De dag roept het toe aan de volgende dag, de nacht geeft het door aan de nacht. Geen woord wordt gesproken, geen stem weerklinkt, geen enkel geluid is te horen; Toch klinkt over heel de aarde hun roep, hun boodschap dringt door tot de rand van de wereld” (Ps. 19, 2-5) [b:Ps. 19, 2-5].
De schepping is niet voortgekomen uit een strijd tussen de goden, zoals de oude Mesopotamische mythen vertellen, maar uit een woord dat het niets overwint en leven schept. De Psalmist zingt: “Het woord van de Heer heeft de hemel gemaakt, de geest uit zijn mond schiep de hemelse machten ... Want Hij sprak een woord en alles ontstond, Hij gaf bevel en het kwam te voorschijn” (Ps. 33, 6.9) [b:Ps. 33, 6.9]. En Paulus herhaalt: God, “die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept” (Rom. 4, 17) [b:Rom. 4, 17]. Zo kennen we dus in de eerste plaats een ‘kosmische’ openbaring, die de schepping maakt tot een reusachtige bladzijde die voor heel de mensheid ligt opengeslagen en waarin de boodschap van de Schepper te lezen staat: “De hemel verkondigt Gods heerlijkheid, het uitspansel toont ons het werk van zijn handen. De dag roept het toe aan de volgende dag, de nacht geeft het door aan de nacht. Geen woord wordt gesproken, geen stem weerklinkt, geen enkel geluid is te horen; Toch klinkt over heel de aarde hun roep, hun boodschap dringt door tot de rand van de wereld” (Ps. 19, 2-5) [b:Ps. 19, 2-5].
Referenties naar alinea 1: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Het goddelijk woord vormt echter ook de bron van de menselijke geschiedenis. Man en vrouw, die God schiep “naar zijn beeld” (Gen. 1, 27) [b:Gen. 1, 27] en die een stempel van het goddelijke meedragen, kunnen met hun Schepper in gesprek treden, maar zij kunnen zich ook van Hem afkeren en Hem afwijzen door te zondigen. Het Woord van God verlost en oordeelt en klinkt voortdurend door in alle verhalen en gebeurtenissen uit de geschiedenis: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten gehoord ... Ik ken hun lijden. Ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land, naar een land dat goed en ruim is” (Ex. 3, 7-8) [b:Ex. 3, 7-8]. Het goddelijke is dus tegenwoordig in menselijke gebeurtenissen die, door de werking van de Heer in de geschiedenis, passen in het grotere verlossingsplan van God “die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4) [b:1 Tim. 2, 4].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Het werkzame, scheppende en verlossende goddelijke woord is daarom een bron van zijn en geschiedenis, van schepping en verlossing. De Heer zegt tot de mensheid: “Ik, Jahwe, doe wat Ik zeg” (Ez. 37, 14) [b:Ez. 37, 14]. De stem van God klinkt vervolgens ook in het geschreven woord, de Graphai, de Heilige Schriften, zoals ze in het Nieuwe Testament worden aangeduid. Mozes was al afgedaald van de Berg Sinaï, met “de twee platen van het verbond in zijn hand, de platen die aan beide kanten beschreven waren; ze waren aan twee kanten beschreven, aan de voorkant en de achterkant. De platen waren Gods eigen werk, het schrift was Gods eigen schrift (Ex. 32, 15-16) [b:Ex. 32, 15-16]. Mozes zelf droeg Israël op om deze “platen met de geboden” te bewaren en over te schrijven: “In de stenen moet u duidelijk alle woorden van deze Wet griffen” (Dt. 27, 8) [b:Dt. 27, 8].
De Heilige Schriften ‘getuigen’ van het goddelijk woord in geschreven vorm. Zij gedenken het scheppende en verlossende gebeuren van de openbaring met canonieke, historische en literaire middelen. Het Woord van God gaat dus vooraf aan en overstijgt de Bijbel, die zelf “door God geïnspireerd is” en het werkzame goddelijke woord bevat (2 Tim. 3, 16) [[b:2 Tim. 3, 16]]. Daarom is ons geloof niet alleen gericht op een boek, maar op een geschiedenis van verlossing en, zoals we zullen zien, op een persoon: Jezus Christus, het vleesgeworden Woord van God, mens en geschiedenis. Juist omdat de kracht van het goddelijke woord zich uitstrekt tot de Schrift en verder, hebben wij bij het lezen van de Bijbel voortdurend de aanwezigheid nodig van de Heilige Geest, die “u tot de volle waarheid (zal) brengen” (Joh. 16, 13) [b:Joh. 16, 13]. Dat is de grote Traditie: de werkzame tegenwoordigheid van de “Geest van de waarheid” in de Kerk, de hoedster van de Heilige Schrift, die in authentieke zin wordt geïnterpreteerd door het leergezag van de Kerk. Deze traditie stelt de Kerk in staat om het Woord van God te begrijpen, te interpreteren, te verkondigen en ervan te getuigen. Ook Paulus erkent, als hij het eerste christelijke credo verkondigt, de noodzaak om “door te geven” wat hij vanuit de traditie heeft “ontvangen” (1 Kor. 15, 3-5) [[b:1 Kor. 15, 3-5]].
De Heilige Schriften ‘getuigen’ van het goddelijk woord in geschreven vorm. Zij gedenken het scheppende en verlossende gebeuren van de openbaring met canonieke, historische en literaire middelen. Het Woord van God gaat dus vooraf aan en overstijgt de Bijbel, die zelf “door God geïnspireerd is” en het werkzame goddelijke woord bevat (2 Tim. 3, 16) [[b:2 Tim. 3, 16]]. Daarom is ons geloof niet alleen gericht op een boek, maar op een geschiedenis van verlossing en, zoals we zullen zien, op een persoon: Jezus Christus, het vleesgeworden Woord van God, mens en geschiedenis. Juist omdat de kracht van het goddelijke woord zich uitstrekt tot de Schrift en verder, hebben wij bij het lezen van de Bijbel voortdurend de aanwezigheid nodig van de Heilige Geest, die “u tot de volle waarheid (zal) brengen” (Joh. 16, 13) [b:Joh. 16, 13]. Dat is de grote Traditie: de werkzame tegenwoordigheid van de “Geest van de waarheid” in de Kerk, de hoedster van de Heilige Schrift, die in authentieke zin wordt geïnterpreteerd door het leergezag van de Kerk. Deze traditie stelt de Kerk in staat om het Woord van God te begrijpen, te interpreteren, te verkondigen en ervan te getuigen. Ook Paulus erkent, als hij het eerste christelijke credo verkondigt, de noodzaak om “door te geven” wat hij vanuit de traditie heeft “ontvangen” (1 Kor. 15, 3-5) [[b:1 Kor. 15, 3-5]].
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deel 2 Het gezicht van het Woord: Jezus Christus
4
In de Griekse grondtekst staan maar drie fundamentele woorden: Lógos sarx eghéneto, “het Woord is vlees geworden”. En toch is dit niet alleen het hoogtepunt van deze poëtische, theologische parel, de proloog tot het Evangelie van Johannes (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14], maar ook de kern van het christelijk geloof. Het eeuwige, goddelijke woord breekt door in ruimte en tijd en neemt een menselijk gezicht en een menselijke identiteit aan, zo concreet dat het mogelijk is om naar Hem toe te gaan, zoals een groepje Grieken in Jeruzalem, en te vragen: “Wij zouden Jezus graag spreken” (Joh. 12, 20-21) [b:Joh. 12, 20-21]. Woorden zonder een bijbehorend gezicht zijn gebrekkig, daarmee is de ontmoeting niet compleet, zoals ook Job zei aan het einde van zijn dramatische zoektocht: “Alleen van horen zeggen kende ik U, nu heb ik U gezien met eigen ogen” (Job 42, 5) [b:Job 42, 5].
Christus is “het Woord (dat) bij God (was) en het Woord was God” (Joh. 1, 1) [b:Joh. 1, 1]. “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15) [b:Kol. 1, 15]; maar Hij is ook Jezus van Nazareth, die langs de wegen van een onbeduidende provincie van het Romeinse rijk trekt, die de plaatselijke taal spreekt, die het karakter openbaarde van een volk, de joden, en zijn cultuur. De echte Jezus Christus is dan ook kwetsbaar en sterfelijk vlees; Hij is geschiedenis en mensheid, maar Hij is ook heerlijkheid, goddelijkheid en geheimenis: Hij die God aan ons heeft geopenbaard, de God die niemand ooit gezien heeft (Joh. 1, 18) [[b:Joh. 1, 18]]. De Zoon van God blijft dat, zelfs in het gestorven lichaam dat in het graf werd gelegd. De verrijzenis is daarvan het levende en overtuigende bewijs.
Christus is “het Woord (dat) bij God (was) en het Woord was God” (Joh. 1, 1) [b:Joh. 1, 1]. “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15) [b:Kol. 1, 15]; maar Hij is ook Jezus van Nazareth, die langs de wegen van een onbeduidende provincie van het Romeinse rijk trekt, die de plaatselijke taal spreekt, die het karakter openbaarde van een volk, de joden, en zijn cultuur. De echte Jezus Christus is dan ook kwetsbaar en sterfelijk vlees; Hij is geschiedenis en mensheid, maar Hij is ook heerlijkheid, goddelijkheid en geheimenis: Hij die God aan ons heeft geopenbaard, de God die niemand ooit gezien heeft (Joh. 1, 18) [[b:Joh. 1, 18]]. De Zoon van God blijft dat, zelfs in het gestorven lichaam dat in het graf werd gelegd. De verrijzenis is daarvan het levende en overtuigende bewijs.
Referenties naar alinea 4: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Verbum Domini ->=geentekst=
In de christelijke traditie is het vleesgeworden goddelijke woord vaak op één lijn geplaatst met hetzelfde woord dat boek geworden is. Dat komt al tot uiting in de geloofsbelijdenis waarin wij uitspreken dat de Zoon van God “is vlees geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden”, maar ook belijden dat diezelfde Heilige Geest “gesproken heeft door de profeten”. Het Tweede Vaticaanse Concilie put uit deze oude traditie volgens welke “het lichaam van de Zoon de Schrift is die ons is overgeleverd” – zoals Ambrosius schrijft VI, 33 [[852]] – en verklaart duidelijk: “Want de woorden van God, uitgedrukt in de talen van de mensen, zijn aan menselijk spreken gelijk geworden, zoals eenmaal het Woord van de eeuwige Vader, door het zwakke vlees van de mensheid aan te nemen, aan de mensen gelijk is geworden” Dei Verbum [[576|13]].
De Bijbel is ook ‘vlees’, ‘letters’. Hij drukt zich uit in een bepaalde taal, in literaire en historische vormen, in concepten die verbonden zijn met een oude cultuur, hij bewaart de herinnering aan vaak tragische gebeurtenissen. De bladzijden van de Bijbel vertellen niet zelden van bloedvergieten en geweld, in de Bijbel horen we het lachen en het huilen van de mens, de jammerklachten van mensen in nood en de vreugdezang van geliefden. Om dat alles te kunnen verstaan, vereist de ‘lichamelijke’ dimensie van het Woord historische en literaire analyse, met behulp van de verschillende methoden en benaderingen van de Bijbelse exegese. Iedere lezer van de Heilige Schrift, zelfs de meest eenvoudige, dient enige kennis te hebben van de heilige tekst en te bedenken dat het Woord vervat is in concrete woorden, gevormd en aangepast zodat de gehele mensheid het kan horen en begrijpen.
Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Als die wordt losgelaten, kan men vervallen in een vorm van fundamentalisme, die in feite de Vleeswording van het goddelijke Woord in de geschiedenis ontkent en niet erkent dat dit woord in de Bijbel tot uiting komt in menselijke taal, die ontcijferd, bestudeerd en geïnterpreteerd moet worden. Een dergelijke houding heeft geen oog voor het feit dat de goddelijke inspiratie de historische identiteit en persoonlijkheid van de menselijke schrijvers niet heeft uitgevaagd. De Bijbel is echter ook het eeuwige en goddelijke woord en moet daarom ook op een andere manier gelezen worden, op een manier die ons wordt geschonken door de Heilige Geest, die de transcendente dimensie van het goddelijke woord, die in de menselijke woorden besloten ligt, ontsluiert.
De Bijbel is ook ‘vlees’, ‘letters’. Hij drukt zich uit in een bepaalde taal, in literaire en historische vormen, in concepten die verbonden zijn met een oude cultuur, hij bewaart de herinnering aan vaak tragische gebeurtenissen. De bladzijden van de Bijbel vertellen niet zelden van bloedvergieten en geweld, in de Bijbel horen we het lachen en het huilen van de mens, de jammerklachten van mensen in nood en de vreugdezang van geliefden. Om dat alles te kunnen verstaan, vereist de ‘lichamelijke’ dimensie van het Woord historische en literaire analyse, met behulp van de verschillende methoden en benaderingen van de Bijbelse exegese. Iedere lezer van de Heilige Schrift, zelfs de meest eenvoudige, dient enige kennis te hebben van de heilige tekst en te bedenken dat het Woord vervat is in concrete woorden, gevormd en aangepast zodat de gehele mensheid het kan horen en begrijpen.
Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Als die wordt losgelaten, kan men vervallen in een vorm van fundamentalisme, die in feite de Vleeswording van het goddelijke Woord in de geschiedenis ontkent en niet erkent dat dit woord in de Bijbel tot uiting komt in menselijke taal, die ontcijferd, bestudeerd en geïnterpreteerd moet worden. Een dergelijke houding heeft geen oog voor het feit dat de goddelijke inspiratie de historische identiteit en persoonlijkheid van de menselijke schrijvers niet heeft uitgevaagd. De Bijbel is echter ook het eeuwige en goddelijke woord en moet daarom ook op een andere manier gelezen worden, op een manier die ons wordt geschonken door de Heilige Geest, die de transcendente dimensie van het goddelijke woord, die in de menselijke woorden besloten ligt, ontsluiert.
Referenties naar alinea 5: 2
Verbum Domini ->=geentekst=Verbum Domini ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Daarom is het noodzakelijk om de Heilige Schrift in de “levende overlevering van heel de Kerk” Dei Verbum [[576|12]] en vanuit het geloof op één samenhangende manier te begrijpen. Wanneer men zich alleen richt op de ‘letter’, is de Bijbel slechts een plechtig document uit het verleden, een hoogwaardig ethisch en cultureel getuigenis. Als de Vleeswording echter buiten beschouwing wordt gelaten, kan dat aanleiding geven tot fundamentalistische ambiguïteit, vaag spiritualisme of populairwetenschappelijke psychologie. Exegetische kennis moet daarom onlosmakelijk verbonden zijn met de spirituele en theologische overlevering, zodat de goddelijke en menselijke eenheid van Jezus Christus en de Schrift niet wordt verbroken.
In deze hervonden harmonie schijnt het gelaat van Christus dan in al zijn volheid en zal het ons helpen om een andere eenheid te vinden, de diepe, innerlijke eenheid van de Heilige Schrift. De Schrift telt maar liefst 73 boeken, maar deze vormen slechts één canon, in één dialoog tussen God en de mensheid en in één heilsplan. “Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijze tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon” (Heb. 1, 1-2) [b:Heb. 1, 1-2]. Christus laat dus met terugwerkende kracht zijn licht schijnen op de gehele ontwikkeling van de heilsgeschiedenis en toont de samenhang, betekenis en richting daarvan.
Hij is het zegel, “de Alfa en de Omega” (Openb. 1, 8) [b:Openb. 1, 8] van een dialoog tussen God en zijn schepselen, die zicht uitstrekt door de tijd en waarvan in de Bijbel wordt verhaald. En in het licht van dit definitieve zegel krijgen de woorden van Mozes en de profeten hun ‘volle betekenis’. Dat heeft Jezus zelf laten zien op die middag in het voorjaar, toen Hij van Jeruzalem op weg was naar Emmaüs en in gesprek raakte met Cleopas en zijn vriend, en hun uitlegde “uit al de profeten wat in de Schriften op Hem betrekking had” (Lc. 24, 27) [b:Lc. 24, 27].
Het goddelijk woord heeft een gezicht gekregen: dat is de kern van de openbaring. Dat is ook precies waarom het definitieve karakter van Bijbelkennis “niet in eerste instantie bepaald (wordt) door een ethische beslissing of hoogstaand idee, doch door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft” Deus Caritas Est [[715|1]].
In deze hervonden harmonie schijnt het gelaat van Christus dan in al zijn volheid en zal het ons helpen om een andere eenheid te vinden, de diepe, innerlijke eenheid van de Heilige Schrift. De Schrift telt maar liefst 73 boeken, maar deze vormen slechts één canon, in één dialoog tussen God en de mensheid en in één heilsplan. “Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijze tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon” (Heb. 1, 1-2) [b:Heb. 1, 1-2]. Christus laat dus met terugwerkende kracht zijn licht schijnen op de gehele ontwikkeling van de heilsgeschiedenis en toont de samenhang, betekenis en richting daarvan.
Hij is het zegel, “de Alfa en de Omega” (Openb. 1, 8) [b:Openb. 1, 8] van een dialoog tussen God en zijn schepselen, die zicht uitstrekt door de tijd en waarvan in de Bijbel wordt verhaald. En in het licht van dit definitieve zegel krijgen de woorden van Mozes en de profeten hun ‘volle betekenis’. Dat heeft Jezus zelf laten zien op die middag in het voorjaar, toen Hij van Jeruzalem op weg was naar Emmaüs en in gesprek raakte met Cleopas en zijn vriend, en hun uitlegde “uit al de profeten wat in de Schriften op Hem betrekking had” (Lc. 24, 27) [b:Lc. 24, 27].
Het goddelijk woord heeft een gezicht gekregen: dat is de kern van de openbaring. Dat is ook precies waarom het definitieve karakter van Bijbelkennis “niet in eerste instantie bepaald (wordt) door een ethische beslissing of hoogstaand idee, doch door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft” Deus Caritas Est [[715|1]].
Referenties naar alinea 6: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deel 3 Het huis van het Woord: de Kerk
6a
Zoals de goddelijke wijsheid in het Oude Testament haar huis gebouwd heeft in de steden van de mensen, ondersteund door zeven zuilen (Spr. 9, 1) [[b:Spr. 9, 1]], zo heeft ook het Woord van God zijn woning gemaakt in het Nieuwe Testament. De Kerk heeft de moedergemeenschap van Jeruzalem als voorbeeld. De Kerk is gebouwd op Petrus en de apostelen en ook in deze tijd blijft zij, door de bisschoppen in gemeenschap met de Opvolger van Petrus, het Woord van God bewaren, verkondigen en interpreteren vgl: Lumen Gentium [[[617|13]]]. In de Handelingen van de Apostelen (Hand. 2, 42) [b:Hand. 2, 42] schetst Lucas de opbouw van de Kerk, gebaseerd op vier ideale pijlers, die we nog altijd terugzien in de verschillende vormen van kerkelijke gemeenschappen: “Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed”.
Referenties naar alinea 6a: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
In de eerste plaats is er de apostolische didachè, dat wil zeggen de prediking van het Woord van God. De apostel Paulus waarschuwt ons: “Zo ontstaat dan het geloof door de prediking, en de prediking geschiedt in opdracht van Christus” (Rom. 10, 17) [b:Rom. 10, 17]. De stem van de boodschapper komt van de Kerk, die het kerygma predikt, dat wil zeggen de primaire, fundamentele boodschap die Jezus zelf aan het begin van zijn openbare optreden heeft verkondigd: “De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap” (Mc. 1, 15) [b:Mc. 1, 15]. De apostelen verkondigen met de dood en verrijzenis van Christus de openbaring van het koninkrijk van God, dat wil zeggen het beslissende goddelijke ingrijpen in de geschiedenis van de mens: “Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden” (Hand. 4, 12) [b:Hand. 4, 12]. De christen getuigt van deze hoop met zachtmoedigheid, eerbied en een zuiver geweten en is bereid om de stormen van ontkenning en vervolging te weerstaan, wetende dat het “beter is, zo God het wil, te lijden voor het goede dat men doet dan straf te ondergaan voor misdrijven” (1 Pt. 3, 16-17) [b:1 Pt. 3, 16-17].
In de Kerk wordt catechese gegeven: die is bedoeld om de christen te doen groeien “in zijn begrip van het geheimenis van Christus in het licht van Gods woord, zodat zijn gehele mens-zijn van dat woord doortrokken is” Catechesi Tradendae [[572|20]]. Maar het hoogtepunt van de verkondiging is de preek, die voor veel christenen nog altijd het belangrijkste moment is waarop hij met Gods woord in aanraking komt. Hierbij moet de voorganger ook optreden als een profeet. Hij moet niet alleen in duidelijke, doortastende en krachtige bewoordingen met gezag “de wonderbare daden van God in de geschiedenis van het heil” Sacrosanctum Concilium [[570|35]] verkondigen – ons in de eerste plaats verkondigd door een duidelijke, levendige lezing van de Bijbeltekst die de liturgie aangeeft – maar hij moet er ook naar handelen in de tijd waarin zijn toehoorders leven en maken dat het vraagstuk van bekering en volkomen toewijding in hun hart tot bloei komt: “Wat moeten we doen, mannen broeders?” (Hand. 2, 37) [b:Hand. 2, 37].
Verkondiging, catechese en de preek vragen daarom om lezen en begrijpen, om uitleg en interpretatie en om de betrokkenheid van hart en geest. Zo komt er dan in de prediking een tweeledige beweging tot stand. In de eerste plaats gaat men terug naar de wortels van de heilige teksten, de gebeurtenissen, de eerste woorden van de heilsgeschiedenis, om de betekenis en boodschap ervan te kunnen begrijpen. En vervolgens keert men terug naar het heden, naar de eigen tijd van de lezers en toehoorders, steeds met Christus in gedachten, die het licht is dat de Schriften tot een eenheid maakt. Zo deed Jezus het zelf ook – zoals eerder aangehaald – op zijn tocht naar Emmaüs met twee van zijn leerlingen. En zo deed ook de diaken Filippus op weg van Jeruzalem naar Gaza, toen hij tegen de Ethiopische hoveling de beroemde woorden sprak: “Begrijpt ge wat ge leest?” Daarop antwoordde de Ethiopiër: “Hoe zou ik dat kunnen als niemand mij daarin behulpzaam is?” (Hand. 8, 30-31) [b:Hand. 8, 30-31]. En deze dubbele beweging vindt uiteindelijk zijn bestemming in de volle ontmoeting met Christus in het sacrament: de tweede pijler waarop de Kerk, het huis van Gods Woord, rust.
In de Kerk wordt catechese gegeven: die is bedoeld om de christen te doen groeien “in zijn begrip van het geheimenis van Christus in het licht van Gods woord, zodat zijn gehele mens-zijn van dat woord doortrokken is” Catechesi Tradendae [[572|20]]. Maar het hoogtepunt van de verkondiging is de preek, die voor veel christenen nog altijd het belangrijkste moment is waarop hij met Gods woord in aanraking komt. Hierbij moet de voorganger ook optreden als een profeet. Hij moet niet alleen in duidelijke, doortastende en krachtige bewoordingen met gezag “de wonderbare daden van God in de geschiedenis van het heil” Sacrosanctum Concilium [[570|35]] verkondigen – ons in de eerste plaats verkondigd door een duidelijke, levendige lezing van de Bijbeltekst die de liturgie aangeeft – maar hij moet er ook naar handelen in de tijd waarin zijn toehoorders leven en maken dat het vraagstuk van bekering en volkomen toewijding in hun hart tot bloei komt: “Wat moeten we doen, mannen broeders?” (Hand. 2, 37) [b:Hand. 2, 37].
Verkondiging, catechese en de preek vragen daarom om lezen en begrijpen, om uitleg en interpretatie en om de betrokkenheid van hart en geest. Zo komt er dan in de prediking een tweeledige beweging tot stand. In de eerste plaats gaat men terug naar de wortels van de heilige teksten, de gebeurtenissen, de eerste woorden van de heilsgeschiedenis, om de betekenis en boodschap ervan te kunnen begrijpen. En vervolgens keert men terug naar het heden, naar de eigen tijd van de lezers en toehoorders, steeds met Christus in gedachten, die het licht is dat de Schriften tot een eenheid maakt. Zo deed Jezus het zelf ook – zoals eerder aangehaald – op zijn tocht naar Emmaüs met twee van zijn leerlingen. En zo deed ook de diaken Filippus op weg van Jeruzalem naar Gaza, toen hij tegen de Ethiopische hoveling de beroemde woorden sprak: “Begrijpt ge wat ge leest?” Daarop antwoordde de Ethiopiër: “Hoe zou ik dat kunnen als niemand mij daarin behulpzaam is?” (Hand. 8, 30-31) [b:Hand. 8, 30-31]. En deze dubbele beweging vindt uiteindelijk zijn bestemming in de volle ontmoeting met Christus in het sacrament: de tweede pijler waarop de Kerk, het huis van Gods Woord, rust.
Referenties naar alinea 7: 2
Verbum Domini ->=geentekst=Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Het breken van het brood. Ook daarvan zien we weer een voorbeeld in Emmaüs (Lc. 24, 13-35) [[b:Lc. 24, 13-35]], waar gebeurt wat iedere dag in ons kerken gebeurt: de prediking van Jezus over Mozes en de profeten mondt uit in het aan tafel breken van het eucharistische brood. Dit is het moment waarop God persoonlijk in contact treedt met zijn volk. Het is de bezegeling van het nieuwe verbond door het bloed van Christus (Lc. 22, 20) [[b:Lc. 22, 20]]. Het is het ultieme werk van het Woord, dat zichzelf aanbiedt als voedsel door het offer van zijn lichaam, het is de bron en het hoogtepunt van het leven en de missie van de Kerk. Het evangelieverhaal over het Laatste Avondmaal, de nagedachtenis aan het offer van Christus, zoals verkondigd in de eucharistieviering, wordt door het aanroepen van de Heilige Geest gebeurtenis en sacrament. Daarom verklaarde het Tweede Vaticaanse Concilie in een zeer indringende passage: “De Kerk heeft de goddelijke geschriften steeds zo vereerd als ook het lichaam van de Heer zelf. Want zij neemt, vooral in de heilige liturgie, voortdurend van de tafel van het Woord van God en van het lichaam van Christus het brood des levens” Dei Verbum [[576|21]]. “De liturgie van het woord en de eucharistische liturgie zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat zij één daad van eredienst uitmaken” Sacrosanctum Concilium [[570|56]] en dat moet weer in het centrum van het christelijk leven komen te staan.
Referenties naar alinea 8: 1
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
De derde pijler van het spirituele bouwwerk van de Kerk, het huis van het Woord, bestaat uit de gebeden, die, zoals Paulus zei, geweven zijn uit “psalmen, hymnen en liederen” (Kol. 3, 16) [b:Kol. 3, 16]. Een bevoorrechte plaats wordt hierbij natuurlijk ingenomen door de getijdenliturgie, het gebed van de Kerk bij uitstek, dat bedoeld is om structuur te geven aan de dagen en tijden van het christelijk jaar en, met name met de Psalmodie, zorgt voor het spirituele dagelijks brood voor de gelovigen. Naast deze liturgie en de vieringen van het woord in de gemeenschap heeft de traditie het gebruik van de lectio divina geïntroduceerd, het biddend lezen in ontvankelijkheid voor de Heilige Geest, die de schat van Gods woord voor de gelovigen kan openen en hen Christus, het levende Woord van God, kan doen ontmoeten.
De lectio divina begint met het lezen (lectio) van de tekst, dat leidt tot de vraag waar het in de tekst nu werkelijk om gaat: wat zegt deze Bijbeltekst? Daarop volgt de meditatie (meditatio), waarbij de vraag is: wat heeft deze Bijbeltekst ons te zeggen? Zo komt men uit bij het gebed (oratio), dat draait om de vraag: wat zeggen wij tegen de Heer in antwoord op zijn woord? Vervolgens sluit men af met de contemplatie (contemplatio), waarin wij door Gods genade met dezelfde blik naar de werkelijkheid kijken en onszelf vragen: welke bekering van hart, geest en leven vraagt de Heer van ons?
Voor het geestesoog van de biddende lezer van Gods woord verschijnt de persoon van Maria, de Moeder van de Heer, die “al deze woorden in haar hart (bewaarde) en ze bij zichzelf overwoog” (Lc. 2, 19) [b:Lc. 2, 19]. Ze zag, zoals er in de Griekse grondtekst staat, de fundamentele knoop waarin alle afzonderlijke gebeurtenissen, daden en dingen in het grote goddelijke plan met elkaar verbonden waren. De houding van Maria, de zuster van Martha, kan ook aan de gelovigen ten voorbeeld worden gesteld bij het Bijbellezen: zij zit aan de voeten van de Heer en luistert naar zijn woord. Ze laat zich niet opslokken door allerlei beslommeringen en ruimt zelfs tijd in voor “het beste deel”, dat haar niet ontnomen mag worden (Lc. 10, 38-42) [[b:Lc. 10, 38-42]].
De lectio divina begint met het lezen (lectio) van de tekst, dat leidt tot de vraag waar het in de tekst nu werkelijk om gaat: wat zegt deze Bijbeltekst? Daarop volgt de meditatie (meditatio), waarbij de vraag is: wat heeft deze Bijbeltekst ons te zeggen? Zo komt men uit bij het gebed (oratio), dat draait om de vraag: wat zeggen wij tegen de Heer in antwoord op zijn woord? Vervolgens sluit men af met de contemplatie (contemplatio), waarin wij door Gods genade met dezelfde blik naar de werkelijkheid kijken en onszelf vragen: welke bekering van hart, geest en leven vraagt de Heer van ons?
Voor het geestesoog van de biddende lezer van Gods woord verschijnt de persoon van Maria, de Moeder van de Heer, die “al deze woorden in haar hart (bewaarde) en ze bij zichzelf overwoog” (Lc. 2, 19) [b:Lc. 2, 19]. Ze zag, zoals er in de Griekse grondtekst staat, de fundamentele knoop waarin alle afzonderlijke gebeurtenissen, daden en dingen in het grote goddelijke plan met elkaar verbonden waren. De houding van Maria, de zuster van Martha, kan ook aan de gelovigen ten voorbeeld worden gesteld bij het Bijbellezen: zij zit aan de voeten van de Heer en luistert naar zijn woord. Ze laat zich niet opslokken door allerlei beslommeringen en ruimt zelfs tijd in voor “het beste deel”, dat haar niet ontnomen mag worden (Lc. 10, 38-42) [[b:Lc. 10, 38-42]].
Referenties naar alinea 9: 2
Verbum Domini ->=geentekst=Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Dan komen we tot slot bij de laatste pijler van de Kerk, het huis van het Woord: de koinonia, de broederliefde. Een ander woord daarvoor is agapè, christelijke liefde. Jezus zei dat wij om zijn broeders en zusters te worden, moeten zijn als “zij die het woord van God horen en ernaar handelen” (Lc. 8, 21) [b:Lc. 8, 21]. Oprecht luisteren is gehoorzamen en ernaar leven. Dat houdt in dat we recht doen en de liefde laten bloeien in ons leven. Het houdt in dat wij in ons leven en in de samenleving getuigenis afleggen, net als de profeten, die Gods woord voortdurend verbonden met het leven, het geloof en rechtschapenheid, met de verering van God en sociale betrokkenheid. Dat heeft Jezus ook vele malen gezegd, om te beginnen in de beroemde waarschuwing uit de Bergrede: “Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 7, 21) [b:Mt. 7, 21]. Hierin weerklinken de woorden van God zoals die door Jesaja werden doorgegeven: “Dit volk nadert Mij wel met de mond en eert Mij wel met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij” (Jes. 29, 13) [b:Jes. 29, 13]. Deze waarschuwing geldt ook de Kerken, als zij niet trouw en gehoorzaam luisteren naar het Woord van God.
Deze houding moet dan ook af te lezen zijn van het gezicht en de handen van de gelovigen, zoals Gregorius de Grote zei, die Benedictus en andere grote mannen van God zag als getuigen van de gemeenschap met God en met de zusters en broeders, het Woord van God dat tot leven is gekomen. Een rechtvaardig en gelovig man ‘verklaart’ niet alleen de Schriften, maar ‘ontvouwt’ ze ook voor het oog van alle mensen als een levende, praktische realiteit. Daarom is de viva lectio, vita bonorum, leven in het teken van het goede, een levende les over het Woord van God. Johannes Chrysostomus merkte al op dat de apostelen van de berg in Galilea, waar zij de verrezen Heer hadden gezien, afdaalden zonder beschreven stenen tafelen, zoals Mozes wel meedroeg: vanaf dat moment zou hun leven het levende evangelie zijn.
In het huis van het Woord ontmoeten wij ook broeders en zusters van andere Kerken en kerkelijke gemeenschappen die, ondanks de nog altijd bestaande scheidslijnen, dezelfde liefde en verering hebben voor het Woord van God, het grondbeginsel en de bron van een eerste, wezenlijke, zij het niet volledige eenheid. Deze verbondenheid moet voortdurend versterkt worden door de gemeenschappelijke Bijbelvertalingen, de verspreiding van het heilige boek, oecumenische Bijbellezingen en gebeden, exegetische discussies, bestudering en vergelijking van de verschillende interpretaties van de Heilige Schrift, uitwisseling van de waarden van de verschillende spirituele tradities en de verkondiging en het gemeenschappelijk getuigenis van Gods woord in onze geseculariseerde wereld.
Deze houding moet dan ook af te lezen zijn van het gezicht en de handen van de gelovigen, zoals Gregorius de Grote zei, die Benedictus en andere grote mannen van God zag als getuigen van de gemeenschap met God en met de zusters en broeders, het Woord van God dat tot leven is gekomen. Een rechtvaardig en gelovig man ‘verklaart’ niet alleen de Schriften, maar ‘ontvouwt’ ze ook voor het oog van alle mensen als een levende, praktische realiteit. Daarom is de viva lectio, vita bonorum, leven in het teken van het goede, een levende les over het Woord van God. Johannes Chrysostomus merkte al op dat de apostelen van de berg in Galilea, waar zij de verrezen Heer hadden gezien, afdaalden zonder beschreven stenen tafelen, zoals Mozes wel meedroeg: vanaf dat moment zou hun leven het levende evangelie zijn.
In het huis van het Woord ontmoeten wij ook broeders en zusters van andere Kerken en kerkelijke gemeenschappen die, ondanks de nog altijd bestaande scheidslijnen, dezelfde liefde en verering hebben voor het Woord van God, het grondbeginsel en de bron van een eerste, wezenlijke, zij het niet volledige eenheid. Deze verbondenheid moet voortdurend versterkt worden door de gemeenschappelijke Bijbelvertalingen, de verspreiding van het heilige boek, oecumenische Bijbellezingen en gebeden, exegetische discussies, bestudering en vergelijking van de verschillende interpretaties van de Heilige Schrift, uitwisseling van de waarden van de verschillende spirituele tradities en de verkondiging en het gemeenschappelijk getuigenis van Gods woord in onze geseculariseerde wereld.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deel 4 De wegen van het Woord: de missie
10a
“Want uit Sion komt de Wet, uit Jeruzalem het woord van de Heer” (Jes. 2, 3) [b:Jes. 2, 3]. Het Woord van God “komt voort” uit zijn huis, de tempel, en trekt langs de wegen van de wereld om de mensen op aarde te ontmoeten op hun grote pelgrimstocht op zoek naar waarheid, gerechtigheid en vrede. Zelfs in de moderne, geseculariseerde stad, op de pleinen en in de straten – waar ongeloof en onverschilligheid hoogtij lijken te vieren, waar het kwaad lijkt te heersen over het goede en het lijkt alsof Babylon het heeft gewonnen van Jeruzalem – vinden we toch een verborgen verlangen, een ontkiemende hoop, een sprankje verwachting. In het boek van de profeet Amos lezen we: “Zie de dagen komen – godsspraak van de Heer God – dat Ik honger breng in het land, geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om het woord van de Heer te horen” (Am. 8, 11) [b:Am. 8, 11]. De evangelisatiemissie van de Kerk wil deze honger stillen.
Zelfs de verrezen Christus roept de aarzelende apostelen op om buiten hun vertrouwde horizon te treden: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen ... leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28, 19-20) [b:Mt. 28, 19-20]. De Bijbel staat vol met oproepen om “niet te zwijgen” en “vrijuit te spreken”, om “het woord te verkondigen op het goede en op het verkeerde moment”, om de wachters te zijn die de stilte van de onverschilligheid doorbreken. De wegen die voor ons openliggen, zijn niet alleen de wegen van Paulus en de eerste evangelisten, maar de wegen van alle missionarissen die in hun voetsporen naar mensen in verre landen zijn getrokken.
Zelfs de verrezen Christus roept de aarzelende apostelen op om buiten hun vertrouwde horizon te treden: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen ... leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28, 19-20) [b:Mt. 28, 19-20]. De Bijbel staat vol met oproepen om “niet te zwijgen” en “vrijuit te spreken”, om “het woord te verkondigen op het goede en op het verkeerde moment”, om de wachters te zijn die de stilte van de onverschilligheid doorbreken. De wegen die voor ons openliggen, zijn niet alleen de wegen van Paulus en de eerste evangelisten, maar de wegen van alle missionarissen die in hun voetsporen naar mensen in verre landen zijn getrokken.
Referenties naar alinea 10a: 1
Lineamenta "Nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof" ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
De communicatiemiddelen bieden tegenwoordig een netwerk dat de hele wereld omvat, waardoor de oproep van Christus een nieuwe betekenis krijgt: “Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken” (Mt. 10, 27) [b:Mt. 10, 27]. Natuurlijk moet het heilige woord in de eerste plaats in gedrukte vorm inzichtelijk worden en verspreid in vertalingen in alle talen van onze wereld. Maar de stem van het goddelijke woord moet ook weerklinken op de radio, op de informatiesnelweg van het internet, langs de kanalen van virtuele, online circulatie, op cd’s, dvd’s, podcasts etc. Het moet te zien zijn op televisie- en filmschermen, in de pers en bij culturele en maatschappelijke evenementen.
Deze nieuwe communicatie heeft, in vergelijking tot de traditionele communicatie, haar eigen specifieke uitdrukkingsvormen ontwikkeld. Daarom is het noodzakelijk dat we niet alleen technisch, maar ook cultureel op deze taak berekend zijn. In een tijd die wordt bepaald door beelden, die met name door allesoverheersende communicatiemiddelen als de televisie de wereld in worden gestuurd, is het voorbeeld van Christus nog altijd aansprekend en van grote betekenis. Hij zou gebruik maken van een teken, een verhaal, een voorbeeld, dagelijkse ervaringen, een gelijkenis: “Hij sprak tot hen over vele dingen in gelijkenissen ... zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets” (Mt. 13, 3.34) [b:Mt. 13, 3.34]. In zijn verkondiging van het koninkrijk van God sprak Jezus nooit over de hoofden van de mensen heen in vage, abstracte of ongrijpbare taal. Hij wist hen juist voor zich te winnen door aan te sluiten bij de plaats waar zij stonden, om hen zo aan de hand van dagelijkse gebeurtenissen het koninkrijk der hemelen te openbaren. Zo zien wij voor ons wat Johannes beschrijft: “Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. Toen dan ook de dienaars bij de hogepriesters en Farizeeën terugkwamen, vroegen dezen hun: ‘Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?’ De dienaars antwoordden: ‘Nooit heeft iemand zo gesproken als die man’ (Joh. 7, 44-46) [b:Joh. 7, 44-46].
Deze nieuwe communicatie heeft, in vergelijking tot de traditionele communicatie, haar eigen specifieke uitdrukkingsvormen ontwikkeld. Daarom is het noodzakelijk dat we niet alleen technisch, maar ook cultureel op deze taak berekend zijn. In een tijd die wordt bepaald door beelden, die met name door allesoverheersende communicatiemiddelen als de televisie de wereld in worden gestuurd, is het voorbeeld van Christus nog altijd aansprekend en van grote betekenis. Hij zou gebruik maken van een teken, een verhaal, een voorbeeld, dagelijkse ervaringen, een gelijkenis: “Hij sprak tot hen over vele dingen in gelijkenissen ... zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets” (Mt. 13, 3.34) [b:Mt. 13, 3.34]. In zijn verkondiging van het koninkrijk van God sprak Jezus nooit over de hoofden van de mensen heen in vage, abstracte of ongrijpbare taal. Hij wist hen juist voor zich te winnen door aan te sluiten bij de plaats waar zij stonden, om hen zo aan de hand van dagelijkse gebeurtenissen het koninkrijk der hemelen te openbaren. Zo zien wij voor ons wat Johannes beschrijft: “Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. Toen dan ook de dienaars bij de hogepriesters en Farizeeën terugkwamen, vroegen dezen hun: ‘Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?’ De dienaars antwoordden: ‘Nooit heeft iemand zo gesproken als die man’ (Joh. 7, 44-46) [b:Joh. 7, 44-46].
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Christus gaat door de straten van onze steden en houdt stil voor de deur van onze huizen: “Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden” (Openb. 3, 20) [b:Openb. 3, 20]. Het gezin dat binnen de muren van het huis leeft met al zijn vreugde en verdriet, is een fundamentele plek waar het woord van God een plaats moet krijgen. De Bijbel staat vol kleine en grote verhalen over families en de Psalmist schets levendig het serene beeld van een vader die aan tafel zit, omringd door zijn vrouw, als een vruchtbare wijnstok, en zijn kinderen, “als olijventakken” (Ps. 128) [b:Ps. 128]. Zo viert het christendom van oudsher de liturgie in het dagelijkse gezinsleven, zoals ook Israël de viering van het Pascha aan de families toevertrouwde (Ex. 12, 21-27) [[b:Ex. 12, 21-27]]. De verspreiding van Gods woord wordt van generatie op generatie doorgegeven, zodat de ouders “de eerste geloofsverkondigers” zijn Lumen Gentium [[617|11]]. En ook in de Psalmen lezen we: “Al wat wij gehoord hebben en begrepen, wat ons door de vaderen is verteld, Wij zullen het niet voor hun kinderen verbergen, maar zeggen het voort aan het komend geslacht. De roem van de Heer, zijn machtige daden, de wondertekens die Hij heeft verricht... Zodat ook die later nog worden geboren, het zullen beseffen en op hun beurt het weer aan hun kinderen door zullen geven“ (Ps. 78, 3-4.6) [b:Ps. 78, 3-4.6].
Daarom moet er in elk huishouden een Bijbel zijn, die op een zichtbare, waardige plaats wordt bewaard en waaruit wordt gelezen en gebed, terwijl er in het gezin tegelijkertijd vorm wordt gegeven aan de opvoeding in het gebed en catechetisch onderricht over de manier waarop je met de Schrift omgaat, zodat “jonge mannen en jonge meisjes, grijsaards en kinderen, allen bijeen” (Ps. 148, 12) [b:Ps. 148, 12] het woord van God mogen horen, begrijpen, verheerlijken en in praktijk brengen. Met name de nieuwe generatie, kinderen en jongeren, moeten op een goede en gerichte manier worden onderwezen, zodat zij gefascineerd raken door Christus en de deur tot hun hart en geest openstellen, ook door kennis te maken met de oprechte getuigenissen van volwassenen, de positieve invloed van vrienden en het warme gezelschap van de kerkelijke gemeenschap.
Daarom moet er in elk huishouden een Bijbel zijn, die op een zichtbare, waardige plaats wordt bewaard en waaruit wordt gelezen en gebed, terwijl er in het gezin tegelijkertijd vorm wordt gegeven aan de opvoeding in het gebed en catechetisch onderricht over de manier waarop je met de Schrift omgaat, zodat “jonge mannen en jonge meisjes, grijsaards en kinderen, allen bijeen” (Ps. 148, 12) [b:Ps. 148, 12] het woord van God mogen horen, begrijpen, verheerlijken en in praktijk brengen. Met name de nieuwe generatie, kinderen en jongeren, moeten op een goede en gerichte manier worden onderwezen, zodat zij gefascineerd raken door Christus en de deur tot hun hart en geest openstellen, ook door kennis te maken met de oprechte getuigenissen van volwassenen, de positieve invloed van vrienden en het warme gezelschap van de kerkelijke gemeenschap.
Referenties naar alinea 12: 1
Verbum Domini ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Jezus houdt ons in zijn gelijkenis van de zaaier voor dat er dorre stukken land zijn, vol rotsige plekken en verstikt door doornstruiken (Mt. 13, 3-7) [[b:Mt. 13, 3-7]]. Wie de straten van de wereld ingaat, zal ook sloppenwijken aantreffen, waar lijden en armoede heerst, waar mensen worden vernederd en onderdrukt, gemarginaliseerd en levend in ellende, lichamelijk en psychisch lijden en eenzaamheid. De stenen op de weg zijn vaak besmeurd met bloed door oorlog en geweld; in de paleizen van de macht schudden corruptie en onrecht elkaar de hand. De stemmen van de verdrukten klinken op uit trouw aan hun geweten en hun geloof.
Dan zijn er de mensen die omvergeworpen zijn door de crises in hun leven of wier ziel zo leeg is dat men geen enkele zin of waarde van het leven kan zien. “Slechts een schaduw de baan die hij gaat: als een zucht is het leven vervluchtigd” (Ps. 39, 7) [b:Ps. 39, 7], veel mensen ervaren het zwijgen van God en hebben het gevoel dat Hij afwezig en onverschillig is: “Hoelang nog, Heer? Vergeet Gij mij geheel? Hoelang nog blijft Ge uw gelaat voor mij verbergen?” (Ps. 13, 2) [b:Ps. 13, 2]. En aan het einde wacht iedereen het mysterie van de dood.
Al dit zuchten vanuit het lijden, dat van de aarde opgaat naar de hemel, vinden we voortdurend terug in de Bijbel, die vertelt van historisch en door mensen beleefd geloof. We hoeven maar te denken aan alle verhalen over geweld en onderdrukking, aan de rauwe, aanhoudende jammerklachten van Job, aan de heftige smeekbeden in de Psalmen, aan de subtiele crisis die de ziel van Prediker doormaakt, aan de felle profetische aanklachten tegen sociaal onrecht. Er zijn geen verzachtende omstandigheden voor de radicale zonde die met zijn vernietigende kracht voortdurend de kop opsteekt, vanaf het eerste begin van de mensheid, in een fundamenteel verhaal in Genesis (hoofdstuk 3). Het “mysterie van de zonde” is in de geschiedenis aanwezig en werkzaam, maar wordt geopenbaard door het Woord van God dat ons verzekert dat het kwaad is overwonnen door het goede, in Christus.
Maar de belangrijkste plaats in de Schrift wordt ingenomen door de persoon van Christus, die zijn openbare optreden begint met een verkondiging van hoop voor de meest achtergestelde mensen op aarde: “De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden, dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer” (Lc. 4, 18-19) [b:Lc. 4, 18-19]. Hij legde keer op keer zijn handen op zieke lichamen. Zijn woorden verkondigen gerechtigheid, geven moed aan de moedelozen en schenken vergeving aan zondaars. En aan het einde is Hij zelf afgedaald naar het diepste niveau, heeft Hij zich ontdaan van zijn heerlijkheid “en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis” (Fil. 2, 7-8) [b:Fil. 2, 7-8].
Hierbij voelt Hij de angst voor de dood (“Vader,” zei Hij, “als U het wil, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan”), Hij ervaart wat eenzaamheid is, verlaten en verraden door zijn vrienden, Hij gaat door de diepe duisternis van de meest wrede lichamelijke pijn door zijn kruisiging en zelfs door de duisternis van het zwijgen van de Vader (“Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”) (Mc. 15, 34) [b:Mc. 15, 34] en bereikt de laatste peilloze diepte die ieder mens bereikt: de dood (“Hij slaakte een luide kreet en gaf de geest”). De omschrijving die Jesaja gaf van de knecht van de Heer is werkelijk op Hem van toepassing: “Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten” (Jes. 53, 3) [b:Jes. 53, 3].
Toch houdt Hij ook op dat laatste moment niet op de Zoon van God te zijn: in zijn liefdevolle solidariteit en door het offer van zichzelf zaait Hij het zaad van het goddelijke in de beperktheid en zwakheid van de mens: een beginsel van vrijheid en verlossing. Door zichzelf voor ons te offeren, brengt Hij verlossing voor de pijn en dood, die Hij zelf gedragen en doorgemaakt heeft, en opent daarmee ook voor ons de nieuwe dageraad van de verrijzenis. Daarom heeft de christen de missie om zijn goddelijke woord van hoop te verkondigen door het te brengen aan de armen en aan wie lijden, door te getuigen van zijn geloof in het koninkrijk van waarheid en leven, van heiligheid en genade, van gerechtigheid, liefde en vrede, vanuit een liefdevolle nabijheid die niet oordeelt of veroordeelt, maar steun biedt, en verlichting, troost en vergeving, in navolging van de woorden van Christus: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken” (Mt. 11, 28) [b:Mt. 11, 28].
Dan zijn er de mensen die omvergeworpen zijn door de crises in hun leven of wier ziel zo leeg is dat men geen enkele zin of waarde van het leven kan zien. “Slechts een schaduw de baan die hij gaat: als een zucht is het leven vervluchtigd” (Ps. 39, 7) [b:Ps. 39, 7], veel mensen ervaren het zwijgen van God en hebben het gevoel dat Hij afwezig en onverschillig is: “Hoelang nog, Heer? Vergeet Gij mij geheel? Hoelang nog blijft Ge uw gelaat voor mij verbergen?” (Ps. 13, 2) [b:Ps. 13, 2]. En aan het einde wacht iedereen het mysterie van de dood.
Al dit zuchten vanuit het lijden, dat van de aarde opgaat naar de hemel, vinden we voortdurend terug in de Bijbel, die vertelt van historisch en door mensen beleefd geloof. We hoeven maar te denken aan alle verhalen over geweld en onderdrukking, aan de rauwe, aanhoudende jammerklachten van Job, aan de heftige smeekbeden in de Psalmen, aan de subtiele crisis die de ziel van Prediker doormaakt, aan de felle profetische aanklachten tegen sociaal onrecht. Er zijn geen verzachtende omstandigheden voor de radicale zonde die met zijn vernietigende kracht voortdurend de kop opsteekt, vanaf het eerste begin van de mensheid, in een fundamenteel verhaal in Genesis (hoofdstuk 3). Het “mysterie van de zonde” is in de geschiedenis aanwezig en werkzaam, maar wordt geopenbaard door het Woord van God dat ons verzekert dat het kwaad is overwonnen door het goede, in Christus.
Maar de belangrijkste plaats in de Schrift wordt ingenomen door de persoon van Christus, die zijn openbare optreden begint met een verkondiging van hoop voor de meest achtergestelde mensen op aarde: “De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden, dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer” (Lc. 4, 18-19) [b:Lc. 4, 18-19]. Hij legde keer op keer zijn handen op zieke lichamen. Zijn woorden verkondigen gerechtigheid, geven moed aan de moedelozen en schenken vergeving aan zondaars. En aan het einde is Hij zelf afgedaald naar het diepste niveau, heeft Hij zich ontdaan van zijn heerlijkheid “en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis” (Fil. 2, 7-8) [b:Fil. 2, 7-8].
Hierbij voelt Hij de angst voor de dood (“Vader,” zei Hij, “als U het wil, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan”), Hij ervaart wat eenzaamheid is, verlaten en verraden door zijn vrienden, Hij gaat door de diepe duisternis van de meest wrede lichamelijke pijn door zijn kruisiging en zelfs door de duisternis van het zwijgen van de Vader (“Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”) (Mc. 15, 34) [b:Mc. 15, 34] en bereikt de laatste peilloze diepte die ieder mens bereikt: de dood (“Hij slaakte een luide kreet en gaf de geest”). De omschrijving die Jesaja gaf van de knecht van de Heer is werkelijk op Hem van toepassing: “Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten” (Jes. 53, 3) [b:Jes. 53, 3].
Toch houdt Hij ook op dat laatste moment niet op de Zoon van God te zijn: in zijn liefdevolle solidariteit en door het offer van zichzelf zaait Hij het zaad van het goddelijke in de beperktheid en zwakheid van de mens: een beginsel van vrijheid en verlossing. Door zichzelf voor ons te offeren, brengt Hij verlossing voor de pijn en dood, die Hij zelf gedragen en doorgemaakt heeft, en opent daarmee ook voor ons de nieuwe dageraad van de verrijzenis. Daarom heeft de christen de missie om zijn goddelijke woord van hoop te verkondigen door het te brengen aan de armen en aan wie lijden, door te getuigen van zijn geloof in het koninkrijk van waarheid en leven, van heiligheid en genade, van gerechtigheid, liefde en vrede, vanuit een liefdevolle nabijheid die niet oordeelt of veroordeelt, maar steun biedt, en verlichting, troost en vergeving, in navolging van de woorden van Christus: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken” (Mt. 11, 28) [b:Mt. 11, 28].
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Langs de wegen van de wereld brengt het goddelijk woord ons christenen ook in nauw contact met het joodse volk, met wie een diepe verbondenheid bestaat door de gemeenschappelijke erkenning en liefde voor de Schriften van het Oude Testament en omdat Christus “naar het vlees” uit het volk Israël is voortgekomen (Rom. 9, 5) [b:Rom. 9, 5]. Iedere bladzijde van de joodse schriften werpen licht op het mysterie van God en van de mens. Het zijn parels van reflectie en moraal, een beschrijving van de lange weg van de heilsgeschiedenis tot aan de definitieve vervulling. Ze illustreren levendig hoe het goddelijk woord in menselijke gebeurtenissen wordt belichaamd. Ze helpen ons om de persoon van Christus volledig te begrijpen - Christus, die zei: “Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen” (Mt. 5, 17) [b:Mt. 5, 17].
Dit biedt mogelijkheden voor een dialoog met het uitverkoren volk, “hun behoort het kindschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften” (Rom. 9, 5) [b:Rom. 9, 5] en zij staan ons toe om onze interpretatie van de Heilige Schrift te verrijken met de rijke traditie van de Hebreeuwse exegese.
“Gezegend zijn Egypte, mijn volk, Assur, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfelijk bezit” (Jes. 19, 25) [b:Jes. 19, 25]. De Heer spreidt de beschermende mantel van zijn zegen uit over alle volken van de aarde: “die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4) [b:1 Tim. 2, 4]. Zo zijn wij ook als christenen langs de wegen van de wereld uitgenodigd om – zonder te vervallen in een syncretisme dat onze eigen spirituele identiteit verwart en vernedert – een respectvolle dialoog aan te gaan met mannen en vrouwen van andere religies, die trouw naar de voorschriften van hun heilige boeken luisteren en zich daaraan houden, in de eerste plaats met de Islam, die vele Bijbelse figuren, symbolen en thema’s kent en getuigt van een oprecht geloof in de Ene, de erbarmende en genadige God, Schepper van al wat is en Rechter van de mensheid.
Er zijn voor christenen ook punten van overeenstemming te vinden met de grote religieuze tradities van het Oosten, die ons in hun Schriften de waarde leren van respect voor het leven, contemplatie, stilte, eenvoud en onthechting, zoals het Boeddhisme. Of het Hindoeïsme, dat grote waarde hecht aan de betekenis van het heilige, het offer, de pelgrimage, het vasten en heilige symbolen. Of het Confucianisme met zijn nadruk op wijsheid, sociale waarden en de betekenis van het gezin. Zelfs de traditionele religies met hun spirituele waarden, zoals die tot uiting komen in riten en mondelinge overlevering, moeten wij met oprechte belangstelling tegemoet treden en daarmee op respectvolle wijze de dialoog aangaan. En ook met de mensen die niet in God geloven, maar ernaar streven om te doen wat goed is, trouw te zijn en nederig te wandelen (Mi. 6, 8) [[b:Mi. 6, 8]], moeten wij samenwerken om te bouwen aan een rechtvaardiger en vreedzamere wereld en in de dialoog oprecht getuigenis afleggen van het Woord van God dat voor hen nieuwe en wijdere horizonten van waarheid en liefde kan openen.
Dit biedt mogelijkheden voor een dialoog met het uitverkoren volk, “hun behoort het kindschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften” (Rom. 9, 5) [b:Rom. 9, 5] en zij staan ons toe om onze interpretatie van de Heilige Schrift te verrijken met de rijke traditie van de Hebreeuwse exegese.
“Gezegend zijn Egypte, mijn volk, Assur, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfelijk bezit” (Jes. 19, 25) [b:Jes. 19, 25]. De Heer spreidt de beschermende mantel van zijn zegen uit over alle volken van de aarde: “die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2, 4) [b:1 Tim. 2, 4]. Zo zijn wij ook als christenen langs de wegen van de wereld uitgenodigd om – zonder te vervallen in een syncretisme dat onze eigen spirituele identiteit verwart en vernedert – een respectvolle dialoog aan te gaan met mannen en vrouwen van andere religies, die trouw naar de voorschriften van hun heilige boeken luisteren en zich daaraan houden, in de eerste plaats met de Islam, die vele Bijbelse figuren, symbolen en thema’s kent en getuigt van een oprecht geloof in de Ene, de erbarmende en genadige God, Schepper van al wat is en Rechter van de mensheid.
Er zijn voor christenen ook punten van overeenstemming te vinden met de grote religieuze tradities van het Oosten, die ons in hun Schriften de waarde leren van respect voor het leven, contemplatie, stilte, eenvoud en onthechting, zoals het Boeddhisme. Of het Hindoeïsme, dat grote waarde hecht aan de betekenis van het heilige, het offer, de pelgrimage, het vasten en heilige symbolen. Of het Confucianisme met zijn nadruk op wijsheid, sociale waarden en de betekenis van het gezin. Zelfs de traditionele religies met hun spirituele waarden, zoals die tot uiting komen in riten en mondelinge overlevering, moeten wij met oprechte belangstelling tegemoet treden en daarmee op respectvolle wijze de dialoog aangaan. En ook met de mensen die niet in God geloven, maar ernaar streven om te doen wat goed is, trouw te zijn en nederig te wandelen (Mi. 6, 8) [[b:Mi. 6, 8]], moeten wij samenwerken om te bouwen aan een rechtvaardiger en vreedzamere wereld en in de dialoog oprecht getuigenis afleggen van het Woord van God dat voor hen nieuwe en wijdere horizonten van waarheid en liefde kan openen.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
In zijn Hoevelen zoeken met hartstochtelijke toewijding naar nieuwe ‘Epifaniën / verschijningen’ van schoonheid om ze met hun artistieke schepping aan de wereld als geschenk te geven [623] (1999) schreef Johannes Paulus II dat “de Heilige Schrift is geworden tot een soort ‘immens vocabulaire’ (Paul Claudel) en een ‘iconografische atlas’ (Marc Chagall), waaruit zowel de christelijke cultuur als de kunsten geput hebben” Hoevelen zoeken met hartstochtelijke toewijding naar nieuwe ‘Epifaniën / verschijningen’ van schoonheid om ze met hun artistieke schepping aan de wereld als geschenk te geven [[623|5]]. Goethe beschouwde het Evangelie als de “moedertaal van Europa”. De Bijbel wordt vaak aangeduid als ‘de grote code’ van een universele cultuur: kunstenaars hebben hun penseel gedoopt in het alfabet dat is gekleurd door de verhalen, symbolen en figuren die we kennen uit de Bijbel. Componisten hebben muziek geschreven rond de heilige teksten, met name de Psalmen. Eeuwenlang zijn schrijvers teruggekeerd naar die oude verhalen, die existentiële gelijkenissen zijn geworden; dichters hebben zich vragen gesteld over het mysterie van de geest, het oneindige, het kwaad, de liefde, dood en leven, waarbij zij vaak putten uit de poëtische zielenroerselen die de bladzijden van de Bijbel verlevendigden. Denkers, geleerden en ook de maatschappij zelf hebben veelvuldig de spirituele en ethische concepten (bijvoorbeeld de Decaloog [688]) uit Gods woord als referentie gebruikt, al was het maar om zich ertegen af te zetten. Zelfs als een figuur of idee uit de Schrift werd verdraaid, dan was het toch herkenbaar als een essentieel en constitutief element van onze beschaving.
Daarom is de Bijbel – die ons ook de via pulchritudinis leert, de weg van de schoonheid om tot God te komen en God te begrijpen (zoals Ps 47,7 ons uitnodigt: “Zingt nu voor God, laat klinken uw zang, voor onze koning een loflied!”) – niet alleen voor gelovigen, maar voor iedereen nodig om de oorspronkelijke betekenis van verschillende culturele uitdrukkingen te leren en vooral om onze historische, burgerlijke, menselijke en spirituele identiteit terug te vinden. Hier ligt de oorsprong van onze grootheid en hierdoor kunnen wij ons nobele erfgoed aan andere beschavingen en culturen presenteren zonder gevoelens van minderwaardigheid. De Bijbel zou daarom voor iedereen verplichte literatuur moeten zijn, in het licht van dit buitengewone aspect van schoonheid en menselijke en culturele rijkdom.
Toch laat het Woord van God – om een sterk Paulinisch beeld te gebruiken – “zich niet in de boeien slaan” (2 Tim. 2, 9) [b:2 Tim. 2, 9] door een cultuur; integendeel, het wil over grenzen gaan. De apostel was zelf buitengewoon bedreven in de inculturatie van de Bijbelse boodschap in een nieuw cultureel referentiekader. Tot deze taak wordt de Kerk ook in deze tijd nog geroepen, een gevoelig maar noodzakelijk proces, dat een krachtige impuls heeft gekregen van het Magisterium van Paus Benedictus XVI. De Kerk moet alle culturen vertrouwd maken met het woord van God en het vertalen in de eigen taal, aansluitend bij de eigen concepten, symbolen en religieuze tradities van het betreffende volk. Ze moet daarbij echter altijd de werkelijke inhoud overeind houden en waken voor de risico’s van degeneratie.
De Kerk moet er daarom voor zorgen dat de waarden die Gods woord alle culturen biedt, overal hun licht laten schijnen, zodat zij zuiver en vruchtbaar kunnen zijn. Zoals Johannes Paulus II in 1980 tijdens zijn reis naar Afrika tot de bisschoppen van Kenia [2672] zei: “Inculturatie vormt werkelijk een weerspiegeling van de Incarnatie van het Woord, wanneer een cultuur, getransformeerd en hervormd door het Evangelie, uit de eigen levende traditie oorspronkelijke uitingen van christelijke levenswijze, viering en denken voortbrengt”.
Daarom is de Bijbel – die ons ook de via pulchritudinis leert, de weg van de schoonheid om tot God te komen en God te begrijpen (zoals Ps 47,7 ons uitnodigt: “Zingt nu voor God, laat klinken uw zang, voor onze koning een loflied!”) – niet alleen voor gelovigen, maar voor iedereen nodig om de oorspronkelijke betekenis van verschillende culturele uitdrukkingen te leren en vooral om onze historische, burgerlijke, menselijke en spirituele identiteit terug te vinden. Hier ligt de oorsprong van onze grootheid en hierdoor kunnen wij ons nobele erfgoed aan andere beschavingen en culturen presenteren zonder gevoelens van minderwaardigheid. De Bijbel zou daarom voor iedereen verplichte literatuur moeten zijn, in het licht van dit buitengewone aspect van schoonheid en menselijke en culturele rijkdom.
Toch laat het Woord van God – om een sterk Paulinisch beeld te gebruiken – “zich niet in de boeien slaan” (2 Tim. 2, 9) [b:2 Tim. 2, 9] door een cultuur; integendeel, het wil over grenzen gaan. De apostel was zelf buitengewoon bedreven in de inculturatie van de Bijbelse boodschap in een nieuw cultureel referentiekader. Tot deze taak wordt de Kerk ook in deze tijd nog geroepen, een gevoelig maar noodzakelijk proces, dat een krachtige impuls heeft gekregen van het Magisterium van Paus Benedictus XVI. De Kerk moet alle culturen vertrouwd maken met het woord van God en het vertalen in de eigen taal, aansluitend bij de eigen concepten, symbolen en religieuze tradities van het betreffende volk. Ze moet daarbij echter altijd de werkelijke inhoud overeind houden en waken voor de risico’s van degeneratie.
De Kerk moet er daarom voor zorgen dat de waarden die Gods woord alle culturen biedt, overal hun licht laten schijnen, zodat zij zuiver en vruchtbaar kunnen zijn. Zoals Johannes Paulus II in 1980 tijdens zijn reis naar Afrika tot de bisschoppen van Kenia [2672] zei: “Inculturatie vormt werkelijk een weerspiegeling van de Incarnatie van het Woord, wanneer een cultuur, getransformeerd en hervormd door het Evangelie, uit de eigen levende traditie oorspronkelijke uitingen van christelijke levenswijze, viering en denken voortbrengt”.
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Deel 5 Tot besluit
16
“Toen sprak de stem die ik uit de hemel gehoord had, opnieuw tot mij en zei: ‘Ga, neem het geopende boek dat ligt in de hand van de engel die op de zee en op het land staat.’ En ik ging naar de engel en vroeg hem mij het boekje te geven. En hij zei: ‘Neem het en eet het op. Het zal bitter zijn in uw lijf, maar in uw mond zoet als honing.’ En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op. En het smaakte in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het had doorgeslikt, vulde bitterheid mijn lijf” (Openb. 10, 8-10) [b:Openb. 10, 8-10].
Broeders en zusters over de gehele wereld, laten wij deze uitnodiging aannemen: laten wij gaan tot de tafel van Gods woord, om ons te laten voeden en niet te leven “van brood alleen ... maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” (Dt. 8, 3; Mt. 4, 4) [b:Dt. 8, 3; Mt. 4, 4]. De Heilige Schrift bevat – in de woorden van een groot schrijver uit de christelijke cultuur – “in passages van troost en waarschuwingen voor alle omstandigheden” nr. 532, ed. Brunschvicg [[2687]].
Het woord van God is “gezocht meer dan goud of juwelen, welsmakend als honingzeem” (Ps. 19, 11) [b:Ps. 19, 11], “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad” (Ps. 119, 105) [b:Ps. 119, 105], maar het is ook “als een vuur – godspraak van de Heer – als een hamer die een rots in tweeën splijt (Jer. 23, 29) [b:Jer. 23, 29]. Het is als de regen die de aarde drenkt, vruchtbaar maakt en planten laat groeien, zo brengt Hij ook onze dorre geestelijke woestijn weer tot bloei (Jes. 55, 10-11) [[b:Jes. 55, 10-11]]. Maar het is ook “levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard en dringt door tot het raakpunt van de ziel en geest, van gewrichten en merg. Het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens” (Heb. 4, 12) [b:Heb. 4, 12].
Wij richten met warmte onze blik op allen die Gods woord bestuderen, catecheten en andere dienaren van het woord van God en spreken onze grote en oprechte dankbaarheid uit voor hun kostbare en belangrijke werk. Wij richten ons ook tot onze vervolgde broeders en zusters en tot hen die ter dood worden gebracht om Gods woord en het getuigenis dat zij van de Heer Jezus geven (Openb. 6, 9) [[b:Openb. 6, 9]]: als getuigen en martelaren vertellen zij ons van de “goddelijke kracht” van het woord (Rom. 1, 16) [b:Rom. 1, 16], de oorsprong van hun geloof, van hun hoop en van hun liefde voor God en mensen. Laat ons nu stil zijn om het woord van God goed te kunnen horen en laten wij die stilte ook bewaren, zodat zijn woord in ons kan wonen, in ons kan leven en tot ons kan spreken. Laat het spreken aan het begin van de dag, zodat God het eerste woord heeft en laat het ’s avonds weer in ons klinken, zodat God het laatste woord heeft. Dierbare broeders en zusters, “allen die bij mij zijn, groeten u. Groet alle vrienden in het geloof. De genade zij met u allen” (Tit. 3, 15) [b:Tit. 3, 15].
Broeders en zusters over de gehele wereld, laten wij deze uitnodiging aannemen: laten wij gaan tot de tafel van Gods woord, om ons te laten voeden en niet te leven “van brood alleen ... maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” (Dt. 8, 3; Mt. 4, 4) [b:Dt. 8, 3; Mt. 4, 4]. De Heilige Schrift bevat – in de woorden van een groot schrijver uit de christelijke cultuur – “in passages van troost en waarschuwingen voor alle omstandigheden” nr. 532, ed. Brunschvicg [[2687]].
Het woord van God is “gezocht meer dan goud of juwelen, welsmakend als honingzeem” (Ps. 19, 11) [b:Ps. 19, 11], “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad” (Ps. 119, 105) [b:Ps. 119, 105], maar het is ook “als een vuur – godspraak van de Heer – als een hamer die een rots in tweeën splijt (Jer. 23, 29) [b:Jer. 23, 29]. Het is als de regen die de aarde drenkt, vruchtbaar maakt en planten laat groeien, zo brengt Hij ook onze dorre geestelijke woestijn weer tot bloei (Jes. 55, 10-11) [[b:Jes. 55, 10-11]]. Maar het is ook “levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard en dringt door tot het raakpunt van de ziel en geest, van gewrichten en merg. Het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens” (Heb. 4, 12) [b:Heb. 4, 12].
Wij richten met warmte onze blik op allen die Gods woord bestuderen, catecheten en andere dienaren van het woord van God en spreken onze grote en oprechte dankbaarheid uit voor hun kostbare en belangrijke werk. Wij richten ons ook tot onze vervolgde broeders en zusters en tot hen die ter dood worden gebracht om Gods woord en het getuigenis dat zij van de Heer Jezus geven (Openb. 6, 9) [[b:Openb. 6, 9]]: als getuigen en martelaren vertellen zij ons van de “goddelijke kracht” van het woord (Rom. 1, 16) [b:Rom. 1, 16], de oorsprong van hun geloof, van hun hoop en van hun liefde voor God en mensen. Laat ons nu stil zijn om het woord van God goed te kunnen horen en laten wij die stilte ook bewaren, zodat zijn woord in ons kan wonen, in ons kan leven en tot ons kan spreken. Laat het spreken aan het begin van de dag, zodat God het eerste woord heeft en laat het ’s avonds weer in ons klinken, zodat God het laatste woord heeft. Dierbare broeders en zusters, “allen die bij mij zijn, groeten u. Groet alle vrienden in het geloof. De genade zij met u allen” (Tit. 3, 15) [b:Tit. 3, 15].
Goedgekeurd op de 21ste algemene zitting, 24 oktober 2008
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/2662-boodschap-van-de-synodevaders-aan-het-volk-van-god-n-a-v-de-synode-nl