Het belang van de christologie - Pre-ëxistentie en incarnatie
x
Informatie over dit document
Het belang van de christologie - Pre-ëxistentie en incarnatie
9e catechese in de reeks over de H. Apostel Paulus
Paus Benedictus XVI
22 oktober 2008
Pauselijke geschriften - Audiënties
2008, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -indeling: Past. Chr. van Buijtenen pr.
Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -indeling: Past. Chr. van Buijtenen pr.
22 oktober 2008
15 maart 2010
2651
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
in de catechesen van de afgelopen weken hebben we gemediteerd over de ‘bekering’ van Sint Paulus, vrucht van de persoonlijke ontmoeting met de gekruisigde en verrezen Jezus [2509], en hebben we ons de vraag gesteld welke relatie er geweest is tussen de Apostel van de heidenen en de aardse Jezus [2618]. Vandaag zou ik willen spreken over het onderricht dat Sint Paulus ons heeft nagelaten over de centrale plaats van de verrezen Christus in het heilsmysterie, over zijn christologie.
In feite staat de verrezen Jezus Christus, “verheven boven elke naam”, in het centrum van al zijn gedachten. Christus is voor de Apostel het criterium waarnaar hij de gebeurtenissen en de dingen beoordeelt, het uiteindelijke doel van iedere inspanning die hij verricht om het Evangelie te verkondigen, de grote passie die hem gaande houdt op de wegen van de wereld. Daarbij gaat het om een levende Christus, concreet om de Christus - zegt Paulus - “die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgeleverd” (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20]. Deze Persoon, die mij liefheeft, met Wie ik kan spreken, die naar mij luistert en mij antwoord geeft, is werkelijk het uitgangspunt om de wereld te begrijpen en de weg door de geschiedenis te vinden.
Beste broeders en zusters,
in de catechesen van de afgelopen weken hebben we gemediteerd over de ‘bekering’ van Sint Paulus, vrucht van de persoonlijke ontmoeting met de gekruisigde en verrezen Jezus [2509], en hebben we ons de vraag gesteld welke relatie er geweest is tussen de Apostel van de heidenen en de aardse Jezus [2618]. Vandaag zou ik willen spreken over het onderricht dat Sint Paulus ons heeft nagelaten over de centrale plaats van de verrezen Christus in het heilsmysterie, over zijn christologie.
In feite staat de verrezen Jezus Christus, “verheven boven elke naam”, in het centrum van al zijn gedachten. Christus is voor de Apostel het criterium waarnaar hij de gebeurtenissen en de dingen beoordeelt, het uiteindelijke doel van iedere inspanning die hij verricht om het Evangelie te verkondigen, de grote passie die hem gaande houdt op de wegen van de wereld. Daarbij gaat het om een levende Christus, concreet om de Christus - zegt Paulus - “die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgeleverd” (Gal. 2, 20) [b:Gal. 2, 20]. Deze Persoon, die mij liefheeft, met Wie ik kan spreken, die naar mij luistert en mij antwoord geeft, is werkelijk het uitgangspunt om de wereld te begrijpen en de weg door de geschiedenis te vinden.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Wie de geschriften van de heilige Paulus heeft gelezen, weet goed dat het niet zijn bekommernis was de afzonderlijke feiten te verhalen waaruit het leven van Jezus bestaat, ook al kunnen we ons voorstellen dat hij in zijn catechesen veel meer over de Jezus van vóór Pasen heeft verteld dan wat hij in zijn Brieven schrijft, die aansporingen zijn in heel concrete situaties. Zijn pastorale en theologische bedoeling stond zozeer gericht op de opbouw van de beginnende gemeenschappen, dat hij zich spontaan bij alles concentreerde op de verkondiging van Jezus Christus als de nu levende en nu in hun midden aanwezige “Heer”.
Hier komt het kenmerkend wezenlijke van de Paulinische christologie vandaan, die de diepte van het mysterie ontwikkelt vanuit een constante en nauw omschreven zorg: het verkondigen, - dat zeer zeker -, van de levende Jezus, van Zijn onderricht, maar vooral de centrale werkelijkheid verkondigen van Zijn dood en verrijzenis als het hoogtepunt van Zijn aardse leven en als de wortel van de erna volgende ontwikkeling van heel het christelijk geloof, van heel de werkelijkheid van de Kerk. Voor de Apostel is de verrijzenis geen op zichzelf staande gebeurtenis, los van de dood: de Verrezene is altijd degene die eerst gekruisigd is. Ook de Verrezene draagt Zijn wonden: het lijden is in Hem aanwezig en men kan met Pascal zeggen dat Hij lijdt tot aan het einde van de wereld, al is Hij de Verrezene en leeft Hij met ons en in ons.
Deze identiteit van de Verrezene met de gekruisigde Christus had Paulus begrepen in de ontmoeting onderweg naar Damascus: op dat ogenblik werd het hem duidelijk geopenbaard dat de Gekruisigde de Verrezene is en de Verrezene de Gekruisigde, die tegen Paulus zegt: “Waarom vervolgt gij Mij?" (Hand. 9, 4) [b:Hand. 9, 4]. Paulus is op dat moment bezig Christus te vervolgen in Zijn Kerk en begrijpt dan dat het kruis “een vervloeking door God” is (Deut. 21, 23) [b:Deut. 21, 23], maar offer voor onze verlossing.
Hier komt het kenmerkend wezenlijke van de Paulinische christologie vandaan, die de diepte van het mysterie ontwikkelt vanuit een constante en nauw omschreven zorg: het verkondigen, - dat zeer zeker -, van de levende Jezus, van Zijn onderricht, maar vooral de centrale werkelijkheid verkondigen van Zijn dood en verrijzenis als het hoogtepunt van Zijn aardse leven en als de wortel van de erna volgende ontwikkeling van heel het christelijk geloof, van heel de werkelijkheid van de Kerk. Voor de Apostel is de verrijzenis geen op zichzelf staande gebeurtenis, los van de dood: de Verrezene is altijd degene die eerst gekruisigd is. Ook de Verrezene draagt Zijn wonden: het lijden is in Hem aanwezig en men kan met Pascal zeggen dat Hij lijdt tot aan het einde van de wereld, al is Hij de Verrezene en leeft Hij met ons en in ons.
Deze identiteit van de Verrezene met de gekruisigde Christus had Paulus begrepen in de ontmoeting onderweg naar Damascus: op dat ogenblik werd het hem duidelijk geopenbaard dat de Gekruisigde de Verrezene is en de Verrezene de Gekruisigde, die tegen Paulus zegt: “Waarom vervolgt gij Mij?" (Hand. 9, 4) [b:Hand. 9, 4]. Paulus is op dat moment bezig Christus te vervolgen in Zijn Kerk en begrijpt dan dat het kruis “een vervloeking door God” is (Deut. 21, 23) [b:Deut. 21, 23], maar offer voor onze verlossing.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Gefascineerd beschouwd de Apostel het verborgen geheim van de verrezen Gekruisigde en door het lijden heen dat Christus in Zijn mensheid heeft ondergaan (de aardse dimensie), klimt hij op naar Zijn eeuwig bestaan waarin Hij geheel één is met de Vader (de dimensie van vóór alle tijden): “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was - zo schrijft hij - heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit de vrouw, geboren onder de Wet, om hen die onder de Wet stonden vrij te kopen, opdat wij de rang van zonen zouden krijgen” (Gal. 4, 4-5) [b:Gal. 4, 4-5].
Deze twee dimensies, de eeuwige pre-existentie bij de Vader en de afdaling van de Heer in de incarnatie kondigen zich al in het Oude Testament aan, in de gestalte van de Wijsheid. In de wijsheidsboeken van het Oude Testament vinden we enige teksten die de rol verheerlijken van de pre-existente Wijsheid bij de schepping van de wereld. Zo dienen passages gelezen te worden als deze uit Psalm 90: “Nog voor de bergen waren geboren, voor de wereld en aarde waren gebaard, bent U, God, van eeuwig tot eeuwig” (Ps. 90, 2) [b:Ps. 90, 2]; of zoals deze, die van de scheppende Wijsheid spreekt: “De Heer schiep mij aan het begin van zijn weg, nog vóór zijn werken, van oudsher. Uit eeuwigheid ben ik gevormd, vanaf het begin, voordat de aarde bestond” (Spr. 8, 22-23) [b:Spr. 8, 22-23]. Suggestief is ook de lofrede op de Wijsheid, vervat in het gelijknamige boek: “Machtig reikt de Wijsheid van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles” (Wijsh. 8, 1) [b:Wijsh. 8, 1].
Deze twee dimensies, de eeuwige pre-existentie bij de Vader en de afdaling van de Heer in de incarnatie kondigen zich al in het Oude Testament aan, in de gestalte van de Wijsheid. In de wijsheidsboeken van het Oude Testament vinden we enige teksten die de rol verheerlijken van de pre-existente Wijsheid bij de schepping van de wereld. Zo dienen passages gelezen te worden als deze uit Psalm 90: “Nog voor de bergen waren geboren, voor de wereld en aarde waren gebaard, bent U, God, van eeuwig tot eeuwig” (Ps. 90, 2) [b:Ps. 90, 2]; of zoals deze, die van de scheppende Wijsheid spreekt: “De Heer schiep mij aan het begin van zijn weg, nog vóór zijn werken, van oudsher. Uit eeuwigheid ben ik gevormd, vanaf het begin, voordat de aarde bestond” (Spr. 8, 22-23) [b:Spr. 8, 22-23]. Suggestief is ook de lofrede op de Wijsheid, vervat in het gelijknamige boek: “Machtig reikt de Wijsheid van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles” (Wijsh. 8, 1) [b:Wijsh. 8, 1].
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Dezelfde wijsheidsteksten die van de eeuwige pre-existentie spreken, spreken ook van de afdaling, het omlaag komen van de Wijsheid, die zich een woontent schiep onder de mensen. Zo horen we de woorden al meeklinken uit het Evangelie van Johannes, die spreekt van de woontent van het vlees van de Heer. Zij heeft zich een woontent geschapen in het Oude Testament: hier wordt de tempel mee aangeduid, de eredienst volgens de “Thora”, maar vanuit het gezichtspunt van het Nieuwe Testament kunnen we begrijpen dat dit enkel een voorafbeelding was van de nog werkelijker en betekenisvoller woontent: de woontent van het vlees van de Heer.
En reeds in de Boeken van het Oude Testament zien we dat dit omlaag komen van de Wijsheid, zijn afdaling in het vlees, ook de mogelijkheid impliceert dat zij wordt afgewezen. De heilige Paulus roept ons bij de ontwikkeling van zijn christologie dit wijsheidsperspectief te binnen: hij erkent in Jezus de eeuwige van alle tijden bestaande wijsheid, de wijsheid die afdaalt en zich een woontent schept onder ons en zo kan hij Christus beschrijven als “Gods kracht en Gods wijsheid”, kan hij zeggen dat Christus “onze wijsheid is geworden, onze gerechtigheid, onze heiliging, onze verlossing” (1 Kor. 1, 24.30) [b:1 Kor. 1, 24.30]. Zo verheldert Paulus ook dat Christus, net als de Wijsheid, kan worden afgewezen, vooral door de heersers van deze wereld (1 Kor. 2, 6-9) [[b:1 Kor. 2, 6-9]], zodat in de plannen van God een paradoxale situatie kan ontstaan, het kruis, dat totaal omslaat in een weg ten heil voor heel de mensheid.
En reeds in de Boeken van het Oude Testament zien we dat dit omlaag komen van de Wijsheid, zijn afdaling in het vlees, ook de mogelijkheid impliceert dat zij wordt afgewezen. De heilige Paulus roept ons bij de ontwikkeling van zijn christologie dit wijsheidsperspectief te binnen: hij erkent in Jezus de eeuwige van alle tijden bestaande wijsheid, de wijsheid die afdaalt en zich een woontent schept onder ons en zo kan hij Christus beschrijven als “Gods kracht en Gods wijsheid”, kan hij zeggen dat Christus “onze wijsheid is geworden, onze gerechtigheid, onze heiliging, onze verlossing” (1 Kor. 1, 24.30) [b:1 Kor. 1, 24.30]. Zo verheldert Paulus ook dat Christus, net als de Wijsheid, kan worden afgewezen, vooral door de heersers van deze wereld (1 Kor. 2, 6-9) [[b:1 Kor. 2, 6-9]], zodat in de plannen van God een paradoxale situatie kan ontstaan, het kruis, dat totaal omslaat in een weg ten heil voor heel de mensheid.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Een verdere ontwikkeling van deze wijsheidskringloop, die een Wijsheid laat zien die zichzelf vernedert om vervolgens ondanks de afwijzing te worden verheven, treft men aan in de beroemde hymne in de Brief aan de Filippensen (Fil. 2, 6-11) [[b:Fil. 2, 6-11]]. Het gaat om een van de oudste teksten van heel het Nieuwe Testament. De exegeten zijn het er nu wel in overgrote meerderheid over eens dat deze perikoop een compositie bevat die ouder is dan de tekst van de Brief aan de Filippensen. Dat is een heel belangrijk gegeven, want dat betekent dat het joodse christendom al vóór Paulus in de godheid van Jezus geloofde. Met andere woorden: het geloof in de godheid van Jezus Christus is geen hellenistische uitvinding, heel lang na het aardse leven van Jezus opgekomen, geen uitvinding die Hem zou hebben vergoddelijkt, terwijl zij Zijn mensheid daarbij uit het oog verloor; in feite zien we juist dat het eerste joodse christendom al in de godheid van Jezus geloofde, sterker nog: we kunnen zeggen dat de Apostelen zelf op de belangrijke momenten van het leven van hun Meester, hebben begrepen dat Hij de Zoon van God was, zoals Petrus zei in Caesarea van Filippus: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt. 16, 16) [b:Mt. 16, 16].
Maar keren we terug tot de Brief aan de Filippensen. De structuur van deze tekst kan in drie strofen worden verdeeld, die de belangrijkste momenten illustreren van de weg die door Christus is doorlopen. Zijn pre-existentie wordt uitgedrukt met de woorden: “Hij die bestond in de gestalte van God heeft zich er niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn” (Fil. 2, 6) [b:Fil. 2, 6]; dan volgt het vrijwillig vernedering van de Zoon in de tweede strofe: “Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen” (Fil. 2, 7) [b:Fil. 2, 7], tot aan de vernedering van zichzelf, “door gehoorzaam te worden tot de dood, de dood aan een kruis” (Fil. 2, 9) [b:Fil. 2, 9]. De derde strofe van de hymne kondigt het antwoord aan van de Vader op de vernedering van de Zoon: “Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend die boven alle namen is” (Fil. 2, 9) [b:Fil. 2, 9].
Wat opvalt is het contrast tussen de radicale vernedering en de daarop volgende verheerlijking in de heerlijkheid van God. Duidelijk staat deze tweede strofe in contrast met de aanmatiging van Adam die zich tot God wilde maken, en ook in contrast met de bouwers van de toren van Babel die op eigen kracht de brug naar de hemel wilde bouwen en zichzelf tot godheid wilde maken. Maar dit initiatief van de hoogmoed liep op zelfvernietiging uit: zo bereik je niet de hemel, het ware geluk, God. Het gebaar van de Zoon van God is exact het tegendeel: geen hoogmoed, maar nederigheid die bestaat in verwezenlijking van de liefde, en de liefde is goddelijk. Het initiatief van het omlaag komen, van radicale nederigheid van Christus, waarmee de menselijke hoogmoed contrasteert, is werkelijk uitdrukking van goddelijke liefde; daar volgt die verheffing naar de hemel op waar God ons met Zijn liefde toe aantrekt.
Maar keren we terug tot de Brief aan de Filippensen. De structuur van deze tekst kan in drie strofen worden verdeeld, die de belangrijkste momenten illustreren van de weg die door Christus is doorlopen. Zijn pre-existentie wordt uitgedrukt met de woorden: “Hij die bestond in de gestalte van God heeft zich er niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn” (Fil. 2, 6) [b:Fil. 2, 6]; dan volgt het vrijwillig vernedering van de Zoon in de tweede strofe: “Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen” (Fil. 2, 7) [b:Fil. 2, 7], tot aan de vernedering van zichzelf, “door gehoorzaam te worden tot de dood, de dood aan een kruis” (Fil. 2, 9) [b:Fil. 2, 9]. De derde strofe van de hymne kondigt het antwoord aan van de Vader op de vernedering van de Zoon: “Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend die boven alle namen is” (Fil. 2, 9) [b:Fil. 2, 9].
Wat opvalt is het contrast tussen de radicale vernedering en de daarop volgende verheerlijking in de heerlijkheid van God. Duidelijk staat deze tweede strofe in contrast met de aanmatiging van Adam die zich tot God wilde maken, en ook in contrast met de bouwers van de toren van Babel die op eigen kracht de brug naar de hemel wilde bouwen en zichzelf tot godheid wilde maken. Maar dit initiatief van de hoogmoed liep op zelfvernietiging uit: zo bereik je niet de hemel, het ware geluk, God. Het gebaar van de Zoon van God is exact het tegendeel: geen hoogmoed, maar nederigheid die bestaat in verwezenlijking van de liefde, en de liefde is goddelijk. Het initiatief van het omlaag komen, van radicale nederigheid van Christus, waarmee de menselijke hoogmoed contrasteert, is werkelijk uitdrukking van goddelijke liefde; daar volgt die verheffing naar de hemel op waar God ons met Zijn liefde toe aantrekt.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Behalve de Brief aan de Filippensen, zijn er andere plaatsen bij Paulus te vinden waar de thema’s van de pre-existentie en van de afdaling van de Zoon van God op aarde met elkaar verbonden zijn. Een herbevestiging van de assimilatie tussen de Wijsheid en Christus, met alle daar in begrepen kosmische en antropologische verbanden, is te vinden in de eerste Brief aan Timoteüs: “Hij is geopenbaard in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, verschenen aan de engelen, verkondigd onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid” (1 Tim. 3, 16) [b:1 Tim. 3, 16]. Het is vooral op basis van deze premissen dat zich de functie van Christus als Middelaar beter laat omschrijven, tegen de achtergrond van de enige God van het Oude Testament (1 Tim. 2, 5; Jes. 43, 10-11; Jes. 44, 6) [[b:1 Tim. 2, 5; Jes. 43, 10-11; Jes. 44, 6]]. Christus is de ware brug die ons naar de hemel, naar de gemeenschap met God leidt.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Tenslotte nog slechts een verwijzing naar de laatste ontwikkelingen van de christologie van de heilige Paulus in de Brieven aan de Kolossenzen en de Efeziërs. In de eerste wordt Christus gekwalificeerd als “de eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15-20) [b:Kol. 1, 15-20]. Dit woord “eerstgeborene” impliceert dat de eerste van veel zonen, de eerste van veel broeders en zusters, is neergedaald om ons tot Zich te trekken en ons tot Zijn broeders en zusters te maken. In de Brief aan de Efeziërs vinden we een mooie uiteenzetting over het goddelijk heilsplan wanneer Paulus zegt dat God in Christus alles onder één Hoofd wilde brengen (Ef. 1, 23) [[b:Ef. 1, 23]]. Christus is de samenvatting van alles, neemt alles in zich op en leidt ons naar God. Zo betrekt Hij ons in een beweging van afdalen en opklimmen, nodigt Hij ons uit deel te hebben aan Zijn nederigheid, dat is aan Zijn liefde jegens de naaste, om zo ook deelgenoot te worden van Zijn verheerlijking, door met Hem zonen in de Zoon te worden. Bidden wij dat de Heer ons helpt ons in te voegen in Zijn nederigheid, in Zijn liefde, om zo ook deelgenoot te worden aan Zijn vergoddelijking.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/2651-het-belang-van-de-christologie-pre-existentie-en-incarnatie-nl