
H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 1998
De Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948) is duidelijk: de rechten die de verklaring afkondigt worden erkend en niet toegekend. Zij zijn inherent aan de menselijke persoon en diens waardigheid. Gevolg hiervan is dat niemand een gelijke, ongeacht wie, legitiem zijn rechten kan ontnemen, want daarmee zou zijn wezen geweld worden aangedaan. Alle mensen zijn, zonder uitzondering, gelijk in waardigheid. Om dezelfde reden gelden deze rechten in alle levensfasen, en in elke politieke, sociale, economische of culturele context. Zij vormen samen een onlosmakelijke eenheid die duidelijk gericht is op het bevorderen van het welzijn van de persoon en van de samenleving.
De mensenrechten zijn van oudsher onderverdeeld in twee hoofdsoorten: enerzijds de burgerlijke en politieke rechten en anderzijds de economische, sociale en culturele rechten. Internationale verdragen garanderen, ook al is het niet in dezelfde mate, beide groepen. De mensenrechten hangen nauw met elkaar samen, want ze zijn de uitdrukking van verschillende dimensies van het ene subject: de menselijke persoon. De integrale bevordering van alle soorten mensenrechten is de werkelijke waarborg voor de volledige eerbiediging van elk van die rechten.
De verdediging van de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten is essentieel voor de opbouw van een vreedzame samenleving en voor de integrale ontwikkeling van individuen, volken en naties. De bevestiging van deze universaliteit en deze ondeelbaarheid sluit de facto de legitieme verschillen van culturele en politieke aard bij de concretisering ervan niet uit, mits in alle gevallen de door de Universele Verklaring voor de gehele mensheid vastgestelde normen geëerbiedigd worden.
Met deze fundamentele vooronderstellingen duidelijk in gedachten, wil ik een paar afzonderlijke rechten belichten die vandaag de dag in het bijzonder blootgesteld zijn aan min of meer openlijke schendingen.