
H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 1999
Uit dit principe vloeit een immens belangrijke consequentie voort: een schending van de mensenrechten is een schending van het geweten van de mensheid als zodanig, een misdaad tegen de mensheid zelf. De plicht om deze rechten te beschermen strekt zich dan ook uit tot over de geografische en politieke grenzen waarbinnen schendingen daarvan plaatsvinden. Misdaden tegen de mensheid mogen niet worden beschouwd als een binnenlandse aangelegenheid van een bepaald land. In dit verband is een belangrijke stap voorwaarts gezet met de instelling van een internationaal gerechtshof waar dergelijke misdaden worden berecht, ongeacht de plaats of omstandigheden waarin ze zijn begaan. We moeten God danken dat er in het geweten van volkeren en landen sprake is van een groeiende overtuiging dat er voor mensenrechten geen grenzen gelden, omdat zij universeel en ondeelbaar zijn.