Tot de deelnemers van het 9e Internationaal Thomistisch Congres
x
Informatie over dit document
Tot de deelnemers van het 9e Internationaal Thomistisch Congres
Paus Johannes Paulus II
29 september 1990
Pauselijke geschriften - Toespraken
2008, Vertaling: Drs. J. Vijgen
29 september 1990
26 maart 2015
2542
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Sint-Thomas verdient werkelijk deze titel omwille van verschillende redenen die in het uitgebreide programma van het congres aan bod zijn gekomen en die tot uitdrukking zijn gekomen in jullie voordrachten. Deze reden zijn in het bijzonder: de bevestiging van de waardigheid van de menselijke natuur, zo duidelijke aanwezig bij de Engelachtige Leraar; zijn opvatting over de toekomstige genezing en verheffing van de mens tot een hoger niveau van grootsheid door de kracht van de incarnatie van het Woord: de exacte formulering van het vervolmakende karakter van de genade als sleutelprincipe van het wereldbeeld en van de ethiek van de menselijke waarden zoals deze ontwikkeld wordt in de Summa; het belang dat de Engelachtige Leraar toekent aan de menselijke rede voor de kennis van de waarheid en voor het onderzoek inzake morele en sociale vraagstukken.
Heren Kardinalen, Eerwaarde Broeders in het bisschopsambt en het priesterschap, beminde broeders en zusters,Terwijl ik jullie allen van harte en in het bijzonder Kardinaal Luigi Ciappi dank voor de edele wijze waarop hij uitdrukking heeft gegeven aan de gedachten van de aanwezigen, wil ik jullie zeggen dat ik verheugd ben dat het 9e Internationaal Thomistisch Congres, georganiseerd door de Pauselijke Academie van Sint Thomas van Aquino [d:102], als thema voor haar onderzoek heeft gekozen de figuur en de waarde van Sint-Thomas als “Doctor Humanitatis”, zoals ik hem gedefinieerd heb in de toespraak van het voorgaande congres in 1980.
Sint-Thomas verdient werkelijk deze titel omwille van verschillende redenen die in het uitgebreide programma van het congres aan bod zijn gekomen en die tot uitdrukking zijn gekomen in jullie voordrachten. Deze reden zijn in het bijzonder: de bevestiging van de waardigheid van de menselijke natuur, zo duidelijke aanwezig bij de Engelachtige Leraar; zijn opvatting over de toekomstige genezing en verheffing van de mens tot een hoger niveau van grootsheid door de kracht van de incarnatie van het Woord: de exacte formulering van het vervolmakende karakter van de genade als sleutelprincipe van het wereldbeeld en van de ethiek van de menselijke waarden zoals deze ontwikkeld wordt in de Summa; het belang dat de Engelachtige Leraar toekent aan de menselijke rede voor de kennis van de waarheid en voor het onderzoek inzake morele en sociale vraagstukken.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Deze zijn de meeste edele onderdelen van de werkelijke “humanitas” in de culturele en spirituele betekenis van het woord. Deze betekenis stijgt ver uit boven de respectabele “humanae litterae” zoals sommigen deze in het na-middeleeuwse humanisme probeerden te stellen tegenover de “litterae divinae”.
Zulk een tegenstelling heeft echter geen bestaansreden. Immers, vanaf de patristische tijd hebben de geleerde schrijvers die zich bekeerd hadden tot het christendom hun waardering getoond voor de hellenistische en Latijnse cultuur welke zij doorheen hun studie, prediking en commentaren op de Bijbel, probeerden te verzoenen met de heilige boeken.
Sint-Thomas, erfgenaam van de traditie van de Vaders, was zonder twijfel een “Doctor Divinitatis” zoals de theologie als wetenschap van God of thomistisch als “sacra doctrina” vgl: ia q. 1 a. 1 [[[t:ia q. 1 a. 1]]] genoemd werd. Omwille van zijn opvatting van de mens en van de menselijke natuur als substantiële entiteit van lichaam en ziel, omwille van de ruime plaats die hij geeft aan de kwestie “De Homine” in de Summa en in andere werken, omwille van de verdieping en vaak definitieve verheldering in deze kwesties, kan men hem echter ook de titel “Doctor Humanitatis” toekennen en dit in nauwe verbinding en in een wezenlijke verhouding met de fundamentele premissen en de structuur van de ‘wetenschap van God’. Hij plaats in feite het traktaat ‘De Homine’ in het traktaat ‘De Deo Creatore’ vgl: ia q. 75 [[[t:ia q. 75]]] in zoverre de mens een werk is van Gods handen, in zich het beeld van God draagt en vanuit zijn natuur streeft naar een steeds meer volkomen gelijkenis met God. vgl: ia q. 93 [[[t:ia q. 93]]]
Volgens dit theologisch en theocentrisch perspectief van de antropologie plaatst Sint-Thomas in het tweede deel van de Summa tevens geheel de ethiek en de moraaltheologie als beschouwing en ordening van de motus rationalis creaturae in Deum vgl: prol. [[[9032 |+ 2]]] inzake de vrije handeling en bewuste keuze. Van hieruit stamt het wijsheidskarakter van zowel zijn metafysica als van zijn theologie vgl: ia q. 1 a. 6 [[[t:ia q. 1 a. 6]]] en van zijn ethiek als de wetenschap die de menselijke handelingen volgens de “eeuwige rationes” vgl: I q. 1, a. 4 + a. 6 [[[t:I q. 1, a. 4 + a. 6]]] vgl: II-II, q. 9, a. 3+ q. 45, a. 3 [[[t:II-II, q. 9, a. 3+ q. 45, a. 3]]] regelt.
Dit aspect ontbreekt aan de geseculariseerde ethiek, die gebonden is aan wijsgerige principes die gewild a-religieus zijn of onreligieus, en die vertrekt vanuit een opvatting van het leven, van de plicht en van het doel van de mens welke wij vandaag ‘laic’ noemen. Dit kenmerk van de huidige ethiek ligt aan de wortel van veel misverstanden omtrent de verhoudingen tussen de religies enerzijds en het denken, de ethiek, de moderne wetenschappen over mens en wereld anderzijds. Een gelijkaardige, gebrekkige opvatting is reeds op het niveau van het begrip van de natuur aanwezig. Immers de natuur streeft per se, in zoverre ze geschapen is door God, naar haar Principe. Precies op dit cruciale aspect, dat zich op het christelijke niveau vertaald in de verhouding tussen rede en geloof, heeft de thomistische antropologie een beslissend licht geworpen en kan zij dit nog steeds doen.
Zulk een tegenstelling heeft echter geen bestaansreden. Immers, vanaf de patristische tijd hebben de geleerde schrijvers die zich bekeerd hadden tot het christendom hun waardering getoond voor de hellenistische en Latijnse cultuur welke zij doorheen hun studie, prediking en commentaren op de Bijbel, probeerden te verzoenen met de heilige boeken.
Sint-Thomas, erfgenaam van de traditie van de Vaders, was zonder twijfel een “Doctor Divinitatis” zoals de theologie als wetenschap van God of thomistisch als “sacra doctrina” vgl: ia q. 1 a. 1 [[[t:ia q. 1 a. 1]]] genoemd werd. Omwille van zijn opvatting van de mens en van de menselijke natuur als substantiële entiteit van lichaam en ziel, omwille van de ruime plaats die hij geeft aan de kwestie “De Homine” in de Summa en in andere werken, omwille van de verdieping en vaak definitieve verheldering in deze kwesties, kan men hem echter ook de titel “Doctor Humanitatis” toekennen en dit in nauwe verbinding en in een wezenlijke verhouding met de fundamentele premissen en de structuur van de ‘wetenschap van God’. Hij plaats in feite het traktaat ‘De Homine’ in het traktaat ‘De Deo Creatore’ vgl: ia q. 75 [[[t:ia q. 75]]] in zoverre de mens een werk is van Gods handen, in zich het beeld van God draagt en vanuit zijn natuur streeft naar een steeds meer volkomen gelijkenis met God. vgl: ia q. 93 [[[t:ia q. 93]]]
Volgens dit theologisch en theocentrisch perspectief van de antropologie plaatst Sint-Thomas in het tweede deel van de Summa tevens geheel de ethiek en de moraaltheologie als beschouwing en ordening van de motus rationalis creaturae in Deum vgl: prol. [[[9032 |+ 2]]] inzake de vrije handeling en bewuste keuze. Van hieruit stamt het wijsheidskarakter van zowel zijn metafysica als van zijn theologie vgl: ia q. 1 a. 6 [[[t:ia q. 1 a. 6]]] en van zijn ethiek als de wetenschap die de menselijke handelingen volgens de “eeuwige rationes” vgl: I q. 1, a. 4 + a. 6 [[[t:I q. 1, a. 4 + a. 6]]] vgl: II-II, q. 9, a. 3+ q. 45, a. 3 [[[t:II-II, q. 9, a. 3+ q. 45, a. 3]]] regelt.
Dit aspect ontbreekt aan de geseculariseerde ethiek, die gebonden is aan wijsgerige principes die gewild a-religieus zijn of onreligieus, en die vertrekt vanuit een opvatting van het leven, van de plicht en van het doel van de mens welke wij vandaag ‘laic’ noemen. Dit kenmerk van de huidige ethiek ligt aan de wortel van veel misverstanden omtrent de verhoudingen tussen de religies enerzijds en het denken, de ethiek, de moderne wetenschappen over mens en wereld anderzijds. Een gelijkaardige, gebrekkige opvatting is reeds op het niveau van het begrip van de natuur aanwezig. Immers de natuur streeft per se, in zoverre ze geschapen is door God, naar haar Principe. Precies op dit cruciale aspect, dat zich op het christelijke niveau vertaald in de verhouding tussen rede en geloof, heeft de thomistische antropologie een beslissend licht geworpen en kan zij dit nog steeds doen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Het is bekend dat Sint-Thomas de bovennatuurlijke waarde van het geloof onderlijnd: het geloof als ‘ingestort licht van God’ transcendeert het natuurlijke verstand door middel van de kennis van de waarheid, die de mogelijkheden en de eisen van de zuivere rede overstijgen. vgl: iia-iiae q. 6 a. 1 [[[t:iia-iiae q. 6 a. 1]]] Nochtans is de geloofsact geen irrationele act, maar een vitale synthese waarin de principiële factor zonder twijfel de goddelijke factor is, die de wil beweegt om zich te hechten aan de geopenbaarde waarheid vanwege God, de Soeverein van het verstand, absoluut onfeilbaar en heilig.
Maar de geloofsact bevat ook haar eigen redelijkheid: de verwijzing van de gelovige naar de historische evidentie van de openbaring als ook de juiste inschatting en waardering van de metafysische en theologische vooronderstelling dat God zich niet bedriegt noch de mensen kan bedriegen. Het geloof bevat bovendien een eigen rationaliteit en intellectualiteit in zoverre het een act is van het menselijk verstand vgl: iia-iiae q. 4 a. 2 [[[t:iia-iiae q. 4 a. 2]]] en, op haar eigen wijze, een oefening van het denken zowel wat betreft het onderzoek als de instemming. vgl: iia-iiae q. 2 a. 1 [[[t:iia-iiae q. 2 a. 1]]]
De geloofsact ontstaat zo vanuit de vrije wil van de redelijke en bewuste mens als een ‘rationabile obsequium’ (Rom. 12, 1) [b:Rom. 12, 1], dat zich fundeert op een meest rigoureus overtuigend motief, d.w.z. het gezag van God zelf als Waarheid, Goedheid, Heiligheid, welke samenvallen met zijn Subsistent Zijn. De laatste en meest ultieme geloofsreden, welke geheel de christelijke antropologie en ethiek schraagt, is de “summa et prima Veritas”, God als Oneindig Zijn waarvoor ‘Waarheid’ enkel maar een andere naam is. De menselijke rede vernietigt noch vernedert zich dus niet, maar verwerkelijkt in de nederigheid waarmee hij de oneindige grootsheid van God herkent en aanvaardt, zijn meest verheven, intellectuele grootsheid.
Maar de geloofsact bevat ook haar eigen redelijkheid: de verwijzing van de gelovige naar de historische evidentie van de openbaring als ook de juiste inschatting en waardering van de metafysische en theologische vooronderstelling dat God zich niet bedriegt noch de mensen kan bedriegen. Het geloof bevat bovendien een eigen rationaliteit en intellectualiteit in zoverre het een act is van het menselijk verstand vgl: iia-iiae q. 4 a. 2 [[[t:iia-iiae q. 4 a. 2]]] en, op haar eigen wijze, een oefening van het denken zowel wat betreft het onderzoek als de instemming. vgl: iia-iiae q. 2 a. 1 [[[t:iia-iiae q. 2 a. 1]]]
De geloofsact ontstaat zo vanuit de vrije wil van de redelijke en bewuste mens als een ‘rationabile obsequium’ (Rom. 12, 1) [b:Rom. 12, 1], dat zich fundeert op een meest rigoureus overtuigend motief, d.w.z. het gezag van God zelf als Waarheid, Goedheid, Heiligheid, welke samenvallen met zijn Subsistent Zijn. De laatste en meest ultieme geloofsreden, welke geheel de christelijke antropologie en ethiek schraagt, is de “summa et prima Veritas”, God als Oneindig Zijn waarvoor ‘Waarheid’ enkel maar een andere naam is. De menselijke rede vernietigt noch vernedert zich dus niet, maar verwerkelijkt in de nederigheid waarmee hij de oneindige grootsheid van God herkent en aanvaardt, zijn meest verheven, intellectuele grootsheid.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Indien er vandaag een crisis van de ethiek is, dan komt dit door de verzwakking van de zin voor de waarheid die in het verstand en het geweten aanwezig. Verstand en geweten hebben de verwijzing naar de ultieme fundering van de waarheid verloren. Het is tevergeefs om te proberen de werkelijkheid te maskeren of om te proberen te vluchten uit dit centrale punt van de crisis: zonder God is er geen fundament voor het geschapene; zonder de eerste Waarheid verduistert men de uiterste reden van de menselijke waarheid. Op deze wijze compromitteert men de bestaansreden van de cultuur: alhoewel de cultuur rijk is aan wijsgerige, wetenschappelijke en letterkundige en andere verworvenheden, bekommert zij zich helemaal niet om de mens. Vanaf het moment dat, historisch gezien, de verwijzing naar de eerste Waarheid zich verwerkelijkt in het geloof waarmee men de goddelijke openbaring ontvangt, stelt de weigering van deze Waarheid de mens bloot aan gevaarlijke dwalingen en vergissingen omtrent het bestaan zelf van God, een bestaan waartoe het natuurlijke verstand uit zichzelf kan besluiten.
In de huidige toestand van de mensheid, welke in zich de gevolgen van de erfzonde draagt zowel in de kenorde als in de praktische orde, is de genade feitelijk noodzakelijk om volledig te bereiken enerzijds datgene wat vanwege God de rede kan bereiken en anderzijds om coherent het eigen gedrag te ordenen naar de voorschriften van de natuurwet. vgl: Dei Filius [[[115|5-6]]] Het gevolg hiervan is dat de verschillende aspecten van het menselijke leven het meest solide fundament en de meest zekere garantie voor authenticiteit vinden in de bovennatuurlijke orde: in het bijzonder de liefde en de vriendschap, de socialiteit en solidariteit, het recht en de juridisch-politieke ordening en tot slot de vrijheid. De vrijheid is immers in al deze terreinen onwerkelijk, tenzij ze gefundeerd is op de waarheid.
In de huidige toestand van de mensheid, welke in zich de gevolgen van de erfzonde draagt zowel in de kenorde als in de praktische orde, is de genade feitelijk noodzakelijk om volledig te bereiken enerzijds datgene wat vanwege God de rede kan bereiken en anderzijds om coherent het eigen gedrag te ordenen naar de voorschriften van de natuurwet. vgl: Dei Filius [[[115|5-6]]] Het gevolg hiervan is dat de verschillende aspecten van het menselijke leven het meest solide fundament en de meest zekere garantie voor authenticiteit vinden in de bovennatuurlijke orde: in het bijzonder de liefde en de vriendschap, de socialiteit en solidariteit, het recht en de juridisch-politieke ordening en tot slot de vrijheid. De vrijheid is immers in al deze terreinen onwerkelijk, tenzij ze gefundeerd is op de waarheid.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Op alle mogelijke manieren dient dus de constante en diepgaande studie van de wijsgerige, theologische, ethische en politieke leer die Sint-Thomas heeft nagelaten voor de katholieke scholen bevorderd en aangemoedigd te worden. De Kerk heeft niet geaarzeld om haar deze leer eigen te maken, in het bijzonder wat betreft de natuur, het vermogen, de vervolmaakbaarheid, de roeping en de verantwoordelijkheid van de mens in de persoonlijke en sociale sfeer zoals blijkt uit de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie. vgl: Optatam Totius Ecclesiae [[[675|16]]] vgl: Gravissimum Educationis [[[647|9]]]
Het feit dat men in de conciliaire en postconciliaire teksten niet geïnsisteerd heeft op het bindende aspect van de verordeningen omtrent het volgen van Sint-Thomas als “gids van de studies” -zoals Pius XI hem noemde in de Encycliek Studiorum Ducem [2538]- is door niet weinigen geïnterpreteerd als de mogelijkheid om zich te ontdoen van de leerstoel van de antieke Meester en zo in verscheidene onderdelen van de gewijde leer criteria van het relativisme en subjectivisme aan te hangen. Het Concilie wou zonder twijfel de ontwikkeling van de theologische studie bemoedigen en een legitiem pluralisme en een gezonde vrijheid van onderzoek herkennen, maar enkel op voorwaarde dat men trouw blijft aan de geopenbaarde waarheid zoals deze vervat ligt in de H. Schrift, voortgegeven wordt in de christelijke traditie, gezaghebbend uitgelegd door het leergezag van de Kerk en theologisch verdiept door de Vaders en de Kerkleraren, bovenal door Sint-Thomas.
De Kerk heeft verkozen om, bij het herhalen van Sint-Thomas’ functie als gids van de studies, de nadruk te leggen op de volwassenheid en de wijsheid van diegenen die zich het Woord van God willen eigen maken om zo met oprecht verlangen steeds meer ten gronde de inhoud ervan de ontdekken en te kennen, deze mee te delen aan anderen en in het bijzonder aan de jongeren, die aan hun onderwijs zijn toevertrouwd, veeleer dan beroep te doen op directieven van juridische aard.
Het feit dat men in de conciliaire en postconciliaire teksten niet geïnsisteerd heeft op het bindende aspect van de verordeningen omtrent het volgen van Sint-Thomas als “gids van de studies” -zoals Pius XI hem noemde in de Encycliek Studiorum Ducem [2538]- is door niet weinigen geïnterpreteerd als de mogelijkheid om zich te ontdoen van de leerstoel van de antieke Meester en zo in verscheidene onderdelen van de gewijde leer criteria van het relativisme en subjectivisme aan te hangen. Het Concilie wou zonder twijfel de ontwikkeling van de theologische studie bemoedigen en een legitiem pluralisme en een gezonde vrijheid van onderzoek herkennen, maar enkel op voorwaarde dat men trouw blijft aan de geopenbaarde waarheid zoals deze vervat ligt in de H. Schrift, voortgegeven wordt in de christelijke traditie, gezaghebbend uitgelegd door het leergezag van de Kerk en theologisch verdiept door de Vaders en de Kerkleraren, bovenal door Sint-Thomas.
De Kerk heeft verkozen om, bij het herhalen van Sint-Thomas’ functie als gids van de studies, de nadruk te leggen op de volwassenheid en de wijsheid van diegenen die zich het Woord van God willen eigen maken om zo met oprecht verlangen steeds meer ten gronde de inhoud ervan de ontdekken en te kennen, deze mee te delen aan anderen en in het bijzonder aan de jongeren, die aan hun onderwijs zijn toevertrouwd, veeleer dan beroep te doen op directieven van juridische aard.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Hierbij is het goed om te herinneren aan een aspect van de methode en het gedrag van Sint-Thomas dat door mijn voorganger Benedictus XIV in zijn Apostolische Constitutie Sollicita ac provida [2689] van 10 juli 1753 naar voren is gebracht. Hij schreef dat
“de Engelachtige Prins van de Scholen ... heeft noodzakelijkerwijze gebotst met de opinies van filosofen en theologen die hij bereid was te weerleggen in naam van de waarheid, maar wat de verdiensten van zulk een groot Kerkleraar vervolmaakt is dat hij geen enkele tegenstander ooit vernederd of gekwetst heeft, of zich minachtend uitgelaten, maar in tegendeel allen behandeld heeft met veel goedheid en respect. In feite, indien hun woorden iets ambigu of duisters bevatten, verzachtte hij deze en legde hij ze uit door middel van een welwillende en indulgente interpretatie. Indien de zaak van de religie en van het geloof Sint-Thomas aanspoorde om hun ideeën te weerleggen, dan deed hij dit met zulk een bescheidenheid dat, zowel in het zich afscheiden van hen als in het bevestigen van de katholieke waarheid, het waard bleef hem lofbetuigingen toe te kennen. Moge zij die zich verheugen een beroep te doen op zulk een eminente meester - en Wij, omwille van onze interesse en onze bijzondere verering voor hem, verheugen ons dat zij zo talrijk zijn- als model nemen de bescheidenheid van uitdrukking van zulk een Kerkleraar en zijn beminnelijk gedrag in de discussies met zijn tegenstanders. Wat betreft zij die niet tot zijn school behoren, mogen zij inspanningen leveren om zich tevens deze methode eigen te maken ...” Sollicita ac provida [[2689|(24)]]
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Ik maak mij deze wijze aanbevelingen van Paus Benedictus XIV eigen en breidt ze uit naar geheel het ruime gebied -men zou zeggen planetair- van de relaties tussen culturen en religies, met de opdracht -vandaag meer dan ooit dringend- van de wereld te evangeliseren. Dit moet zich vanzelfsprekend bewerkstelligen volgens het mandaat van Jezus Christus zelf. (Mt. 28, 19) [[b:Mt. 28, 19]] Eerst het Concilie en later mijn voorganger Paulus VI in zijn Apostolische exhortatie Evangelii Nuntiandi [519] hebben uiteengezet in welke verhouding tot de cultuur de prediking van het Evangelie plaatsvindt. Vanaf mijn eerste encycliek Redemptor Hominis [237] heb ook ik aangedrongen op de noodzakelijkheid om door te dringen tot het gebied van de culturen en -zo zou men kunnen zeggen- tot de ziel zelf van de volkeren. Zo ontstaat het probleem dat men noemt ‘inculturatie’ van de evangelische missie, een probleem waarvan men zonder twijfel elke dag de complexiteit en moeilijkheid ervaart, maar ook de onmiskenbare noodzaak.
Bij het benaderen van de filosofieën en culturen, in het onderzoek en de assimilatie van hun waarden en in de aanpassing van de christelijke catechese en prediking aan hun karakteristieke eigenschappen, ritmes en benaderingswijzen van de werkelijkheid waarmee men zoekt naar de meest ultieme oorzaken, de meest verheven redenen, kan juist de thomistische methode licht werpen op het probleem van de inculturatie.
Bij het benaderen van de filosofieën en culturen, in het onderzoek en de assimilatie van hun waarden en in de aanpassing van de christelijke catechese en prediking aan hun karakteristieke eigenschappen, ritmes en benaderingswijzen van de werkelijkheid waarmee men zoekt naar de meest ultieme oorzaken, de meest verheven redenen, kan juist de thomistische methode licht werpen op het probleem van de inculturatie.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Sint-Thomas kon natuurlijk een culturele en religieuze wereld voorzien die zo weids en complex is zoals wij die nu vandaag kennen. Hierdoor kon hij geen concrete oplossingen geven aan de veelheid van specifieke problemen die wij vandaag moeten confronteren. Maar omdat zijn grootste zorg erin bestond om zich de universele, objectieve en transcendente waarheid eigen te maken, haar zonder voorbehoud te dienen en haar overal te zoeken, zelfs indien hij er enkel een weerspiegeling van vond, overtuigd dat “omne verum a quocumque dicatur, a Spiritu Sancto est” ia-iiae q. 109 a. 1 ad 1 [[t:ia-iiae q. 109 a. 1 ad 1]], daarom heeft hij een missionaire werkmethode ontworpen die vandaag substantieel geldig is en dit niet enkel wat betreft de ontmoeting met de oude en nieuwe culturen, maar ook op het gebied van de oecumenische en interreligieuze verhoudingen.
De expliciete en pertinente verwijzing naar de H. Geest van de Engelachtige Leraar in verband met dit ecclesiologisch en missionair thema, is vandaag hoogst actueel. Daaraan heb ik meerdere malen in mijn documenten willen aan herinneren. Ik ben ervan overtuigd dat de Kerk, bezield door de H. Geest, op weg is naar een nieuwe en rijkere fase van relaties met alle groepen van mensen, op alle niveaus en in het bijzonder met religieuze en spirituele mensen en dit in een tijdperk dat Paulus VI noemde “schrikwekkend en wonderlijk”.
Het is een feit dat de Kerk, bewust van de mogelijkheden en risico’s die zulk een weg met zich meebrengt, blijft aan zijn kinderen aanbevelen met moederlijke aandrang deze nederige en grote “gids van de studies” zoals Sint-Thomas van Aquino gedurende de eeuwen geweest is.
Aan allen mijn liefdevolle zegen.
De expliciete en pertinente verwijzing naar de H. Geest van de Engelachtige Leraar in verband met dit ecclesiologisch en missionair thema, is vandaag hoogst actueel. Daaraan heb ik meerdere malen in mijn documenten willen aan herinneren. Ik ben ervan overtuigd dat de Kerk, bezield door de H. Geest, op weg is naar een nieuwe en rijkere fase van relaties met alle groepen van mensen, op alle niveaus en in het bijzonder met religieuze en spirituele mensen en dit in een tijdperk dat Paulus VI noemde “schrikwekkend en wonderlijk”.
Het is een feit dat de Kerk, bewust van de mogelijkheden en risico’s die zulk een weg met zich meebrengt, blijft aan zijn kinderen aanbevelen met moederlijke aandrang deze nederige en grote “gids van de studies” zoals Sint-Thomas van Aquino gedurende de eeuwen geweest is.
Aan allen mijn liefdevolle zegen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/2542-tot-de-deelnemers-van-het-9e-internationaal-thomistisch-congres-nl