KERK, EUCHARISTIE EN PRIESTERSCHAP
(Soort document: Nederland)
Nederlandse Bisschoppenconferentie -
8 april 2008
De brochure Kerk & Ambt gaat uit van de these dat
de kerkelijke ambtsbediening met name in het eerste
millennium een tamelijk grote wisselende
vormgeving heeft gekend. Dat zou dan een drastisch
nieuwe vormgeving in het heden moeten
rechtvaardigen. Wij constateren echter dat de brochure
een foutieve visie huldigt, namelijk de veronderstelling
van een zeer grote mate van ‘kneedbaarheid’
van het ambt. In het eerste millennium
zullen er ongetwijfeld accentverschuivingen in
ambtsvisie en verschillen in de concrete vormgeving
van het ambt zijn geweest, maar ten diepste
geldt wat Vaticanum II schrijft over de oorsprong
en de ontwikkeling van het gewijde ambt: “Zo
wordt het door God ingestelde kerkelijke ambt in
verscheidene wijdingsorden uitgeoefend door
degenen die reeds van oudsher (
ab antiquo) als bisschoppen,
priesters en diakens bekend staan”
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28. Men kan hiervoor verwijzen
naar Ignatius van Antiochië (ca. 110), die al getuigenis
aflegt van het bestaan van een drieledig
ambt: een bisschop (
episkopos) als leider van de
plaatselijke Kerk, de presbyters (de latere priesters)
die hem daarbij ondersteunen en de diakens die
naast bepaalde liturgische functies vooral zorgen
voor de caritatieve dienstverlening. Het is te
betreuren dat het rapport van de dominicanen te
zeer uit gaat van een functionele benadering van
de voorganger: hij of zij moet leiding geven.
Vaticanum II heeft de functionele dimensie van het
kerkelijke ambt niet ontkend, maar primair het
sacramentele karakter van het gewijde ambt benadrukt:
de priester is allereerst getuige van de verrezen
Heer en pas op de tweede plaats een bestuurder.
Hij is bij de bediening van de sacramenten
primair een teken en een instrument in Gods hand.
Over Eucharistie en priesterschap kan men daarom
niet naar eigen inzichten beschikken.
Het document Kerk & Ambt eindigt met ‘criteria
waaraan een gemeentevoorganger moet voldoen’
en stelt onder meer: “Voorgangers in lokale
vieringen dienen bezielde gelovigen te zijn. Of ze
vrouw of man zijn, homo of hetero, gehuwd of
ongehuwd zijn, doet niet ter zake. Wat wel ter zake
doet, is een aanstekelijke geloofshouding” (blz. 36).
Het vervolgt met: “Mocht de bisschop de wijding of
inordening weigeren op grond van argumenten die
niet het wezen van de Eucharistie raken, zoals de
celibaatsverplichting, dan mogen de parochies erop
vertrouwen dat zij toch echt en waarachtig Eucharistie
vieren wanneer zij biddend brood en wijn
delen” (blz. 37). De auteurs benadrukken “dat dit
pleidooi is gebaseerd op uitspraken van het [d:4|Tweede
Vaticaans Concilie]” (blz. 37). Uit wat in het voorafgaande
is gezegd over Kerk, Eucharistie en priesterschap
moge duidelijk zijn, dat men zich voor deze
vrijzinnige visies beslist niet kan beroepen op theologisch-
historische ontwikkelingen of op
Vaticanum II. Het pleidooi is in strijd met het geloof van
de Rooms-Katholieke Kerk.