Jezus Christus Goddelijke wetgever
x
Informatie over dit document
Jezus Christus Goddelijke wetgever
Paus Johannes Paulus II
14 oktober 1987
Pauselijke geschriften - Audiënties
1992, Centrum voor Katholiek Vormingswerk, Lanklaar
14 oktober 1987
26 maart 2015
2340
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
In de Evangelies vinden we een ander feit dat bewijst dat Jezus er zich van bewust was, dat Hij goddelijk gezag bezat en dat de evangelisten en de eerste christengemeenschappen eveneens overtuigd waren van zo'n gezag bij Jezus. De synoptici merken eensgezind op dat Jezus' toehoorders "buiten zichzelf waren van verbazing over zijn leer, want Hij onderrichtte hen niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit" (Mc. 1, 22; Mt. 7, 29; Lc. 4, 32) [b:Mc. 1, 22; Mt. 7, 29; Lc. 4, 32]. Die opmerking van Marcus in het begin van zijn evangelie is heel waardevol. Daaruit blijkt duidelijk, dat de toehoorders het verschil zagen tussen het onderricht van Christus en dat van de Israëlitische schriftgeleerden en dat niet alleen in de manier, maar ook wat de inhoud zelf betreft: de schriftgeleerden baseerden hun onderricht op de tekst van de wet van Mozes, waarvan zij de commentatoren en uitleggers waren. Jezus ging helemaal niet tewerk als een lesgever of een commentator van de Oude Wet, maar Hij gedroeg zich als een Wetgever en uiteindelijk als iemand die boven de Wet stond. Hier moet opgemerkt worden dat de toehoorders wel degelijk wisten dat het ging om de goddelijke Wet, door Mozes uitgevaardigd krachtens een macht die God in persoon gegeven had aan hem, zijn vertegenwoordiger en middelaar bij het volk van Israël. De evangelisten en de eerste christelijke gemeenschap, die nadachten over die opmerking, die de toehoorders over Jezus' onderricht maakten, begrepen er nog beter de draagwijdte van, daar zij ze konden confronteren met heel het verdere onderricht van Christus. Voor de synoptici en hun lezers was het logisch, uit dit gezegde over Jezus' macht over de Wet van Mozes en heel het Oude Testament te besluiten dat Hij een goddelijke macht bezat. En niet alleen als een "afgezant van", zoals dat het geval was met Mozes, maar als de Christus. Door zichzelf de macht toe te kennen om de Wet van God te vervolledigen, hem met gezag uit te leggen of hem rechtstreeks in een geheel nieuw licht te stellen, toonde Christus dat Hij zich bewust was van zijn "gelijkheid met God" (Fil. 2, 6) [b:Fil. 2, 6].
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Dat het gezag Over de Wet, dat Christus zichzelf toekent, inderdaad een goddelijk gezag is, blijkt hieruit, dat Hij niet een andere Wet uitvaardigt en de vroegere afschaft: "Denk niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen" (Mt. 8, 17) [b:Mt. 8, 17]. Het is duidelijk, dat God de Wet, die Hij zelf had gegeven, niet kon opheffen. Maar Hij kon wel - zoals Jezus Christus het ook heeft gedaan - er de volle draagwijdte van in het licht stellen, er de juiste betekenis van doen begrijpen, de verkeerde interpretaties rechtzetten en willekeurige toepassingen ervan corrigeren, alles waaraan het volk en zijn leermeesters en leiders zelf door de zwakheid van de menselijke natuur niet waren ontsnapt. Daarom verkondigt en vraagt Jezus een "gerechtigheid" die deze van de schriftgeleerden en Farizeeën ver overtreft (Mt. 5, 20) [b:Mt. 5, 20], de "gerechtigheid" zoals God zelf eist door een getrouw nakomen van de Wet in "het Rijk der hemelen". De Mensenzoon treedt dus op als een God die opnieuw invoert, wat God eens en vooral had gewild en beslist.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
In werkelijkheid verklaart Hij over de Wet van God: "Voorwaar, Ik zeg u; Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is" (Mt. 5, 18) [b:Mt. 5, 18]. Dat is een onherroepelijke verklaring, waardoor Jezus zowel de wezenlijke onveranderlijkheid van de Wet van Mozes wil bevestigen als de messiaanse verwezenlijking ervan in zijn woord. Het gaat hier om de "volheid" van de Oude Wet, waarvan Jezus, "als iemand die gezag heeft" over de Wet, in zijn onderricht laat zien dat hij vooral tot uiting komt in de liefde voor God en de naaste: "Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten" (Mt. 22, 40) [b:Mt. 22, 40]. Het gaat hier om een verwezenlijking die beantwoordt aan "de geest" van de Wet, die reeds doorschijnt in de "letter" van het Oude Testament en die Jezus heropneemt, samenvat en voorhoudt met het gezag van iemand die ook de Heer van de Wet is. De geboden over de liefde, en eveneens die over het geloof dat de hoop verwekt in het messiaanse werk, die Hij aan de Wet toevoegt, zijn ook een vervulling, doordat ze de inhoud ervan verduidelijken en de latente krachten die erin verborgen zijn, aan het licht brengen. Jezus' leven is een toonbeeld van die vervulling, zodat Hij aan zijn leerlingen niet alleen kan zeggen: volbreng mijn Wet, maar ook: volg Mij, volg Mij na, wandel in het licht dat van Mij komt.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De bergrede, zoals wij die lezen bij Matteus, is de passage van het Nieuwe Testament waarin Jezus klaar en duidelijk uitspreekt, dat Hij de macht bezit over de Wet die God aan Israël schonk als de sleutel van het Verbond. En tegelijk oefent Hij die macht onomwonden uit. Nadat Hij de blijvende waarde van de Wet en de plicht hem te onderhouden heeft bevestigd, verkondigt Hij de noodzaak van een "gerechtigheid" die "deze van de schriftgeleerden en de Farizeeën" overtreft, d.w.z. de Wet moet onderhouden worden in de nieuwe evangelische geest van liefde en oprechtheid. De concrete voorbeelden die Hij aanhaalt, zijn bekend. Het eerste voorbeeld toont aan hoe de gramschap, de wrok en de vijandschap overwonnen moeten worden; zij nestelen zich zo gemakkelijk in het hart van de mens, ook als uiterlijk de voorschriften van de Wet van Mozes onderhouden worden. Zo bijv. het gebod om niet te doden: "Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd: Gij zult niet doden. Wie doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht. Maar Ik zeg u: Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht" (Mt. 5, 21-22) [b:Mt. 5, 21-22]. Hetzelfde geldt voor wie beledigende woorden jegens een ander heeft uitgesproken, de spot met hem heeft gedreven of hem belachelijk heeft gemaakt. Het is een veroordeling van elke toegeving aan dat instinct van afkeer, dat in principe al een verwonding is en zelfs een moord, althans op geestelijk vlak, want op die manier wordt de liefde in de menselijke relaties geschonden en kwaad gedaan aan anderen. Tegenover deze veroordeling stelt Jezus dan de Wet van de liefde, die de mens zuivert en de orde herstelt in de meest intieme gevoelens van zijn hart. Van die getrouwheid aan de Wet maakt Jezus een onontbeerlijke voorwaarde voor de beleving van de godsdienst: "Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden" (Mt. 5, 23-24) [b:Mt. 5, 23-24]. Daar het hier gaat om een liefdewet, is het zelfs verwonderlijk, dat men in zijn hart iets tegen een ander kan hebben: de liefde die Jezus verkondigt, stelt alle mensen op voet van gelijkheid en schept eenheid tussen hen, doordat zij het goede willen en harmonie scheppen - of opnieuw herstellen - in hun relaties met de evenmens, zelfs in geval van betwisting of gerechtelijk proces (Mt. 5, 25) [[b:Mt. 5, 25]].
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Een ander voorbeeld van vervolmaking van de Wet is het zesde gebod, waarin Mozes echtbreuk verbiedt. In een hyperbolische, ja zelfs paradoxale taal die de toehoorders treft en zelfs schokt, verklaart Jezus: "Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u " (Mt. 5, 27) [b:Mt. 5, 27], en dan veroordeelt Hij de onkuise blikken en verlangens. Tegelijk beveelt Hij aan, de gelegenheden tot zonden te vluchten, de moed om zich te versterven, de onderwerping van alle handelingen en gedragingen aan de eisen die de zaligheid van de ziel en van de hele mens stelt (Mt. 5, 29-30) [[b:Mt. 5, 29-30]]. Hiermee hangt in zekere zin een ander geval samen, dat Jezus onmiddellijk daarna behandelt: "Ook is er gezegd: Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief geven. Maar Ik zeg u ", en Hij verklaart dat de toegeving, die door de oude Wet aan het volk van Israël gedaan was "om de hardheid van hun hart" (Mt. 19, 8) [b:Mt. 19, 8], voortaan vervallen is. Aldus verbiedt Hij iedere schending van de huwelijkstrouw en voert Hij de onverbreekbaarheid van het huwelijk opnieuw in (Mt. 19, 9) [[b:Mt. 19, 9]].
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Op dezelfde wijze stelt Jezus tegenover het oude verbod een valse eed af te leggen, de eis in het geheel niet te zweren (Mt. 5, 33-38) [[b:Mt. 5, 33-38]]; de reden daarvan is heel duidelijk weer gestoeld op de liefde: men mag niet achterdochtig of wantrouwig zijn jegens de evenmens, als hij door de band oprecht en eerlijk is, maar we moeten wederzijds de basiswet van alle spreken en handelen volgen: "Uw ja moet ja zijn en uw neen, neen; en wat daar nog bijkomt, is uit den boze" (Mt. 5, 37) [b:Mt. 5, 37].
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
En verder nog: "Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog, tand om tand. Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht. .. " (Mt. 5, 38-39) [b:Mt. 5, 38-39]. In een beeldrijke taal leert Jezus de andere wang toe te keren, niet alleen het onderkleed maar ook het bovenkleed te laten afnemen, en op de pesterijen niet te antwoorden met geweld; en vooral: "Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil" (Mt. 5, 42) [b:Mt. 5, 42]. Radicale afwijzing van de wet van oog om oog en tand om tand in het persoonlijke leven van de leerling van Jezus - welke ook de plicht zij van de maatschappij om haar eigen leden tegen misdadigers te verdedigen en de schuldigen te straffen, die de rechten van de burgers en van de staat hebben geschonden.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Hier volgt dan de definitieve vervolmaking, die de kern is van al het voorgaande: "Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijanden haten. Maar Ik zeg u: Bemin uw vijanden en bid voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen " (Mt. 5, 43-45) [b:Mt. 5, 43-45]. Tegenover de kortzichtige interpretatie van de oude Wet, die de naaste gelijkstelt met de Israëliet, ja zelfs met de vrome Israëliet, stelt Jezus de authentieke interpretatie van Gods gebod en Hij voegt er de godsdienstige dimensie aan toe, die verwijst naar de goedertieren en barmhartige Vader, die mild is voor allen en het opperste toonbeeld van de universele liefde. Jezus besluit dan aldus: "Wees dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is" (Mt. 5, 48) [b:Mt. 5, 48]. Hij vraagt aan zijn leerlingen de volmaaktheid van de liefde. De nieuwe wet die Hij uitvaardigt, vindt zijn synthese in de liefde. Die liefde zal de mens in zijn relaties met de anderen de klassieke tegenstelling vriendvijand doen overstijgen, ze zal vanuit het diepste des harten zich proberen te uiten in vormen van sociale en politieke solidariteit en in instellingen die ze belichamen. Dat nieuwe gebod zal doorheen de geschiedenis een zeer grote uitstraling kennen.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Het is vooral van belang in de voornaamste passages van de bergrede de tegenstelling te onderstrepen: Gij hebt gehoord dat er gezegd is maar Ik zeg u. Dit zegt Hij niet met de bedoeling, de goddelijke Wet van het Oude Verbond af te schaffen, maar om hem tot volmaakte vervulling te brengen, in de lijn die God als Wetgever zelf beoogde en zoals Jezus er een nieuw licht laat op vallen en er een nieuwe uitleg aan geeft voor de beleving van dat nieuwe leven. Hij doet dat met het gezag van goddelijke Wetgever. Men mag zeggen dat in de zesmaal herhaalde uitdrukking: Maar Ik zeg u, de echo weerklinkt van deze definitie, die God van zichzelf geeft en die Jezus ook tot de zijne maakt: "Ik ben" (Joh. 8, 58) [b:Joh. 8, 58].
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Tenslotte mag hier herinnerd worden aan het antwoord dat Jezus gaf aan de Farizeeën, toen die zijn leerlingen verweten dat zij op sabbat aren hadden geplukt en zo de Wet van Mozes hadden overtreden. Jezus haalt op de eerste plaats het voorbeeld aan van David en zijn gezellen, die niet aarzelden van de toonbroden te eten om hun honger te stillen, en vervolgens het voorbeeld van de priesters die op sabbat de voorgeschreven rust niet onderhouden, omdat zij hun ambt in de tempel moeten uitoefenen. Dan besluit Hij met twee sterke beweringen, die voor de Farizeeën ongehoord waren: "Ik echter zeg u: Hier is meer dan de tempel", en "Want de Mensenzoon is Heer van de sabbat" (Mt. 12, 6-8) [b:Mt. 12, 6-8] (Mc. 2, 27-28) [[b:Mc. 2, 27-28]]. Dat zijn uitspraken die klaar en duidelijk laten uitschijnen dat Jezus er zich van bewust was, dat Hij optrad met goddelijk gezag. Door zichzelf "meer dan de tempel" te noemen, liet Hij duidelijk genoeg zijn goddelijke transcendentie blijken. En als Hij zich dan "Heer van de sabbat" noemt, d.w.z. van een Wet door God zelf aan Israël gegeven, verkondigt Hij openlijk zijn eigen gezag als hoofd van het messiaanse Rijk, die in die hoedanigheid de nieuwe Wet uitvaardigt. Het ging hier niet zo maar om afwijkingen van de Wet van Mozes, zoals die in meer beperkte gevallen ook door de rabbijnen aanvaard werden. Het ging om een reïntegratie, een voltooiing en een vernieuwing die door Jezus zelfs als blijvend werden afgekondigd: "Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan" (Mt. 24, 35) [b:Mt. 24, 35]. Wat van God komt, is eeuwig, zoals God eeuwig is.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/2340-jezus-christus-goddelijke-wetgever-nl