Het bittere leed en, de angstige zorg, waaronder zoovelen gebukt gaan ten gevolge van de harde maatregelen, die de bezettende macht vooral in den laatsten tijd genomen heeft, nopen Ons tot een woord van deelneming en medeleven. Wij zijn van het diepste medelijden vervuld met de talloozen, die zoo groote en bittere kwellingen moeten doorstaan. Maar Wij zouden in Onze taak tekort schieten, indien Wij niet in het openbaar Onze stem verhieven tegen het onrecht, dat aan zoovelen van ons volk geschiedt. Wij volgen hierin het voetspoor van onzen H. Vader den Paus , die in zijn laatste Kerstrede onder meer zeide. "De Kerk zou zichzelf verloochenen en ophouden Moeder te zijn, indien zij doof bleef voor den kreet van angst en zorg harer kinderen, die uit alle klassen der menschheid haar oor bereikt. Zij bedoelt niet, partij te kiezen voor deze of gene van de bijzondere concrete vormen, waarmee de verschillende volken en Staten de reusachtige problemen van inwendige inrichting en internationale samenwerking zoeken op te lossen, wanneer deze de goddelijke wet eerbiedigen; maar van den anderen kant mag de Kerk, "
zuil en steen der waarheid" (1 Tim. 3, 15) en, door Gods wil en Christus' zending, ster van de natuurlijke en bovennatuurlijke orde, niet nalaten, kinderen en voor de gansche wereld de onaantastbare grondbeginselen verkondigen, ze behoedend voor iedere omverwerping, vervaging, menging, valsche interpretatie en dwang". Daarom hebben Wij heden tezamen met de voomaamste andere Kerkgenootschappen een schrijven gericht aan den heer Rijkscommissaris van den volgenden inhoud:
De Protestantsche Kerken en de Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland gevoelen zich genoopt zich nog eenmaal met diepen ernst tot U te richten, Heer Rijksconimissaris. Zij hebben zich meenmalen tot U gewend met ernstig beklag over de voortschrijding van het onrecht tegenover het Nederlandsche Volk waardoor ook de Kerken zich diep getroffen gevoelen. Zooals zij het tegenover U uitspraken hebben zij, krachtens de haar van Christus' wege opgelegde roeping, haar stem doen hooren, ook wanneer in het openbare leven de in het Evangelie verankerde beginselen worden aangetast. Zij noemen in het bijzonder die beginselen welke de grondslagen uitmaken van ons Christelijk volksleven: gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van levensovertuiging. Zij moeten getuigen, dat ook de Machthebbers onderworpen zijn aan de Goddelijke Wet en zich hebben te onthouden van daden, welke door die Wet worden veroordeeld. De Kerken staan schuldig, wanneer zij in gebreke zouden blijven de Machthebbers te wijzen op de door hen bij hun machtsoefening begane zonden en zouden nalaten te waarschuwen voor het oordeel Gods. De Kerken hebben reeds gewezen op: - de toenemende rechteloosheid;
- het ten doode vervolgen van joodsche medeburgers;
- het opdringen van eene levens- en wereldbeschouwing, die lijnrecht in strijd is met het Evangelie van Jezus Christus;
- den verplichten arbeidsdienst als nationaal-socialistisch opvoedingsinstituut;
- het aantasten van de vrijheid van het Christelijk onderwijs;
- het gedwongen tewerkstellen van Nederlandsche arbeiders in Duitschland;
- het ter dood brengen van gijzelaars;
- het gevangen nemen en het gevangen houden van velen, o.a. van kerkelijke ambtsdragers onder zoodanige omstandigheden, dat reeds een ontstellend aantal in de concentratiekampen het offer van hun leven moest brengen.
Thans is daarbij gekomen het als slaven opjagen, grijpen en wegdrijven van duizenden jonge menschen. Voor al deze handelingen is in toenemende mate het recht Gods geschonden. De Kerken prediken tegen haat en wraakzucht in het hart van ons volk en verheffen hun stem tegen de uitingen daarvan. Niemand mag, naar het Woord Gods, eigen rechter zijn. Maar evenzeer hebben zij de roeping ook dit woord van God te prediken: Gij zult Gode meer gehoorzaam zijn dan de menschen". Dit woord geldt als richtsnoer bij alle gewetensconflicten, ook bij die, welke door de genomen maatregelen zijn opgeroepen. Om der wille van het recht Gods mag door niemand eenige medewerking worden verleend aan daden van onrecht, omdat men zich daardoor mede schuldig maakt aan dat onrecht. Heer Rijkscommissaris, het is in gehoorzaamheid aan haren Heer, dat de Kerken dit woord tot U moeten richten; zij bidden God, dat Hij U in Zijn weg moge leiden tot herstel van het zoo ernstig geschonden recht in de Machtsuitoefening.
Tot zoover het gemeenschappelijk schrijven aan den Heer Rijkscommissaris. Dierbare Geloovigen! Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed, dat wordt geleden, gaat onze deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen, die met geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de joden, en naar onze katholieke geloofsgenooten die uit het joodsche Volk zijn voortgekomen, die aan zulk groot lijden zijn blootgesteld. Bovendien echter gevoelen wij Ons diep gegriefd door het feit, dat voor de uitvoering van de tegen deze twee groepen van personen genomen maatregelen de
medewerking wordt geeischt van onze eigen landgenooten zooals van autoriteiten, van ambtenaren, van bestuurders van inrichtingen. Beminde Gelovigen, het is Ons bekend, in welk een gewetensnood daardoor de betrokken personen geraakt zijn. Welnu: om allen twijfel en onzekerheid omtrent dit punt bij u weg te nemen, verklaren Wij met allen nadruk, dat medewerking in dezen in geweten ongeoorloofd is. En, mocht het weigeren van medewerking offers van u vragen, weest dan sterk en standvastig in het besef, dat gij voor God en de menschen uw plicht doet. Dierbare qeloovigen! Machtsmiddelen staan Ons niet ten dienste. Des te meer wekken Wij u op het uiteindelijk nooit falende middel van een smeekend gebed, dat God spoedig medelijden moge hebben met ons en de wereld. En zal dit Ons gezamenlijk herderlijk schrijven op Zondag Septuagesima den 21ste Februari a.s. in alle tot Onze Kerkprovincie behoorende kerken en in alle kapellen, waarover een Rector is aangesteld, onder alle vastgestelde H.H. Missen op de gebruikelijke wijze worden voorgelezen. Gegeven te Utrecht, den 17den Februari van het jaar 0. H. 1943