
Paus Pius XI - 23 mei 1932
Een van de gevaarlijkste dwalingen van onze tijd is wel de drieste durf, die de moraal van de godsdienst scheidt, waardoor iedere soliede basis aan de wetten wordt ontnomen. Deze misvatting kon misschien onopgemerkt blijven en minder gevaarlijk schijnen, zolang zij zich tot weinigen beperkte en het geloof in God nog gemeenschapsgoed der mensen was, zodat ook zij, die het niet meer beleden, toch geacht werden dit te bezitten. Thans echter, nu het atheïsme zich onder de volksmassa's verspreidt, worden de verschrikkelijke consequenties van deze dwaling ook in het dagelijks leven merkbaar en treden zij hier en daar zelfs openlijk aan het licht. In plaats van de zedenwetten, die tegelijk met het geloof aan God verdwijnen, dringt zich het bruut geweld op, dat ieder recht met voeten treedt. Oude goede trouw, correctheid van handelen en eerlijkheid in het onderling verkeer, die zelfs door de redenaars en dichters van de heidense oudheid zo bezongen werden, maken nu plaats voor gewetenloze speculaties, waardoor velen hun eigen goed en dat van anderen voortdurend schaamteloos en trouweloos op het spel zetten. En inderdaad, hoe is onderling vertrouwen mogelijk en wat voor waarde kan een overeenkomst hebben als iedere gewetens-waarborg ontbreekt? En hoe kan er van een gewetenswaarborg sprake zijn, als het geloof in God en de vrees voor Hem niet meer bestaan. Wanneer immers deze grondslag is weggenomen, valt daarmee tevens iedere wet en bestaat er geen redmiddel meer om de geleidelijke, maar onvermijdelijke ondergang van volken, gezinnen en staten, ja, van de gehele menselijke beschaving tegen te houden.