
30 september 1997
Uitgaande van de veronderstelling dat alle mensen in contact met de Kerk komen, werd de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil vooral begrepen als noodzaak om tot de Kerk te behoren. Sinds de Kerk zich bewust is geworden van haar zowel diachronische als synchronische minderheidspositie, is de noodzakelijkheid van de universele heilsfunctie van de Kerk op het eerste plan gekomen. Deze universele zending en deze sacramentele werkzaamheid in de heilsorde worden theologisch uitgedrukt door de Kerk universeel heilssacrament te noemen. Als zodanig staat de kerk in dienst van de komst van het rijk van God, de vereniging van alle mensen met God en de eenheid van de mensen onderling. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 1