Orientale Lumen
x
Informatie over dit document
Orientale Lumen
Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII
Paus Johannes Paulus II
2 mei 1995
Pauselijke geschriften - Apostolische Brieven
1995, RKKerk.nl
1995
Pater F. van Voorst tot Voorst S.J.
28 februari 2024
1180
nl
Referenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
1
Nu wij de honderdste gedenkdag vieren van dit gebeuren en van de initiatieven uit diezelfde tijd waarmee de paus het herstel wilde bevorderen van de eenheid met alle christenen in het Oosten, wil ik tot de RK Kerk een soortgelijke oproep doen uitgaan, waarin de talrijke ervaringen zijn verwerkt van kennismaking en ontmoetingen die in de afgelopen honderd jaar hebben plaats gehad.
Aangezien wij immers gelovigen dat de eerbiedwaardige en oude traditie van de oosterse kerken een integraal onderdeel vormt van het erfgoed van Christus’ Kerk, is het voor de katholieken allereerst noodzakelijk vertrouwd te zijn met die traditie om erdoor te worden gevoed en om het proces van de eenwording naar ieders mogelijkheden te bevorderen.
Onze oosterse katholieke broeders en zusters zijn er zich heel goed van bewust dat zij samen met onze orthodoxe broeders en zusters de levende dragers zijn van die traditie. Ook de leden van de Katholieke Kerk van de Latijnse traditie dienen die schat in heel zijn volheid te leren kennen en zo, samen met de paus, het levendige verlangen te voelen dat voor de kerk en de wereld de katholiciteit van de kerk weer zichtbaar wordt in haar volle omvang, die niet in één enkele traditie, en nog minder in de ene gemeenschap in tegenstelling tot de andere haar gestalte vindt; en dat ook wij allemaal ten volle de waarde mogen beseffen van dit door God geopenbaarde en onverdeelde erfgoed van de universele kerk vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|1]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|17]]] dat in het leven van de Oosterse Kerken evenzeer als in de kerken van het Westen wordt bewaard en verder groeit.
Dierbare medebroeders in het bisschopambtHet Licht uit het Oosten (Orientale Lumen) heeft de universele kerk verlicht vanaf het ogenblik dat over ons de ‘Opgaande zon’ (Lc. 1, 78) [b:Lc. 1, 78] is verschenen, onze Heer Jezus Christus, tot Wie alle christenen zich wenden als Verlosser van de mensheid en hoop van de wereld. Door dat licht werd mijn voorganger Paus Leo XIII geïnspireerd tot het schrijven de Apostolische brief Orientalium Dignitas [1179], waarin hij wil opkomen voor de betekenis van de oosterse tradities voor de hele kerk. vgl: De paus herinnert aan de hoogachting en concrete hulp die de Heilige Stoel heeft geboden aan de Oosterse Kerken, en het verlangen dat het eigen karakter daarvan bewaard blijft. [[[1179|(14)]]] vgl: Praeclara Gratulationis Publicae [[[1181]]] vgl: Christi nomen [[[1178]]]
Dierbare dochters en zonen van de Kerk
Nu wij de honderdste gedenkdag vieren van dit gebeuren en van de initiatieven uit diezelfde tijd waarmee de paus het herstel wilde bevorderen van de eenheid met alle christenen in het Oosten, wil ik tot de RK Kerk een soortgelijke oproep doen uitgaan, waarin de talrijke ervaringen zijn verwerkt van kennismaking en ontmoetingen die in de afgelopen honderd jaar hebben plaats gehad.
Aangezien wij immers gelovigen dat de eerbiedwaardige en oude traditie van de oosterse kerken een integraal onderdeel vormt van het erfgoed van Christus’ Kerk, is het voor de katholieken allereerst noodzakelijk vertrouwd te zijn met die traditie om erdoor te worden gevoed en om het proces van de eenwording naar ieders mogelijkheden te bevorderen.
Onze oosterse katholieke broeders en zusters zijn er zich heel goed van bewust dat zij samen met onze orthodoxe broeders en zusters de levende dragers zijn van die traditie. Ook de leden van de Katholieke Kerk van de Latijnse traditie dienen die schat in heel zijn volheid te leren kennen en zo, samen met de paus, het levendige verlangen te voelen dat voor de kerk en de wereld de katholiciteit van de kerk weer zichtbaar wordt in haar volle omvang, die niet in één enkele traditie, en nog minder in de ene gemeenschap in tegenstelling tot de andere haar gestalte vindt; en dat ook wij allemaal ten volle de waarde mogen beseffen van dit door God geopenbaarde en onverdeelde erfgoed van de universele kerk vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|1]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|17]]] dat in het leven van de Oosterse Kerken evenzeer als in de kerken van het Westen wordt bewaard en verder groeit.
Referenties naar alinea 1: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Ik wend mijn blik naar het Orientale Lumen dat vanuit Jeruzalem straalt (Jes. 60, 1; Openb. 21, 10) [[b:Jes. 60, 1; Openb. 21, 10]], de stad waarin het Woord Gods, omwille van ons heil mens geworden, een jood, “naar het vlees geboren uit het geslacht van David” (Rom. 1, 3; 2 Tim. 2, 8) [b:Rom. 1, 3; 2 Tim. 2, 8], is gestorven en weer opgestaan ten leven. Toen de Pinksterdag was aangebroken en “allen bijeen waren op dezelfde plaats” (Hand. 2, 1) [b:Hand. 2, 1] werd in deze heilige stad de heilige Geest uitgestort over Maria en de leerlingen. Vanuit deze stad verspreidde zich de blijde boodschap over de wereld omdat zij “vervuld werden van de heilige Geest en vrijmoedig het woord Gods verkondigden” (Hand. 4, 31) [b:Hand. 4, 31]. Vanuit deze stad, de moeder van alle kerken (Hierover merkte Augustinus op: “Waar ligt het beginpunt van de kerk? In Jeruzalum”, II, 2: PL 35, 1990 [[1182]]), werd het Evangelie verkondigd aan alle volkeren; vele daarvan beroemen zich erop dat zij een van de apostelen hebben gehad als eerste getuige van de Heer vgl: Lumen Gentium [[[617|23]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|4]]]. In deze stad werden de meest uiteenlopende culturen en tradities in naam van de éne God welkom geheten. (Hand. 2, 9-11) [[b:Hand. 2, 9-11]] Met een gevoel van heimwee en dankbaarheid keren wij ons naar die stad, en vinden wij de kracht en het enthousiasme om met nog meer intensiteit te zoeken naar de harmonie in deze waarachtige pluriformiteit van vormen welke het ideaal van de kerk blijft. vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|4]]]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Een paus die zoon is van een slavische volk, is bijzonder gevoelig voor het roepen van deze volkeren, tot wie de twee heilige broeders Cyrillus en Methodius zich hebben gewend. Zij waren en roemrijk voorbeeld van apostelen der eenheid, en wisten Christus te verkondigen in hun zoeken naar verbondenheid tussen Oost en West, zonder zich te laten weerhouden door de moeilijkheden waardoor deze twee werelden reeds toen soms tegenover elkaar stonden. Ik heb verschillende keren hun wijze van doen met nadruk tot voorbeeld gesteld vgl: Egregiae Virtutis [[[1183]]] vgl: Slavorum Apostoli [[[1184|12-14]]], waarbij ik mij ook richtte tot allen die in geloof en cultuur hun kinderen zijn.
Deze beschouwingen zou ik nu willen verbreden zodat ze alle Oosterse Kerken omvatten in heel de verscheidenheid van hun verschillende tradities.
Mijn gedachten gaan uit naar de broeders en zusters van de Oosterse Kerken, in het verlangen dat wij tezamen de kracht zoeken om een antwoord te vinden op de vragen die overal in de wereld de moderne mens zich stelt. Ik wil hun erfgoed aan geloof en leven beschouwen, in het bewustzijn dat op de weg naar de eenheid wij niet op onze schreden mogen terugkeren, maar dat hij even onomkeerbaar is als de oproep van de Heer tot eenheid “Dierbare vrienden, wij hebben gezamenlijk deze plicht; tezamen moeten wij van Oost tot West zeggen: Ne evacuetur Crux (1 Kor. 1, 17) [[b:1 Kor. 1, 17]]. Het kruis van Christus mag zijn kracht niet verliezen, want als het kruis van Christus zijn kracht verliest, raakt de mens ontworteld, heeft hij geen uitzicht meer, wordt hij vernietigd. Dat is de hartekreet van het einde van de twintigste eeuw. Het is de hartekreet van Rome, van Constantinopel, van Moskou, van heel de christenheid: van Noord – en Zuid- Amerika, van Afrika, van Azië van allen. Het is de hartekreet van de nieuwe evangelisatie” Overwegingen na de Kruisweg van Goede Vrijdag [[1185|(3)]]
Mijn gedachten gaan uit naar de Oosterse Kerken, zoals in het verleden vele andere pausen dat hebben gedaan, in het besef dat de opdracht om de eenheid van de Kerk te bewaren en onvermoeibaar te streven naar de eenheid van de christenen wanneer die geschonden mocht zijn, tot hen gericht was.
Wij zijn reeds door een bijzonder nauwe band met elkaar verbonden. We hebben bijna alles gemeen vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|14-18]]], en vooral hebben we gemeen dat we werkelijk uitzien naar eenheid.
Deze beschouwingen zou ik nu willen verbreden zodat ze alle Oosterse Kerken omvatten in heel de verscheidenheid van hun verschillende tradities.
Mijn gedachten gaan uit naar de broeders en zusters van de Oosterse Kerken, in het verlangen dat wij tezamen de kracht zoeken om een antwoord te vinden op de vragen die overal in de wereld de moderne mens zich stelt. Ik wil hun erfgoed aan geloof en leven beschouwen, in het bewustzijn dat op de weg naar de eenheid wij niet op onze schreden mogen terugkeren, maar dat hij even onomkeerbaar is als de oproep van de Heer tot eenheid “Dierbare vrienden, wij hebben gezamenlijk deze plicht; tezamen moeten wij van Oost tot West zeggen: Ne evacuetur Crux (1 Kor. 1, 17) [[b:1 Kor. 1, 17]]. Het kruis van Christus mag zijn kracht niet verliezen, want als het kruis van Christus zijn kracht verliest, raakt de mens ontworteld, heeft hij geen uitzicht meer, wordt hij vernietigd. Dat is de hartekreet van het einde van de twintigste eeuw. Het is de hartekreet van Rome, van Constantinopel, van Moskou, van heel de christenheid: van Noord – en Zuid- Amerika, van Afrika, van Azië van allen. Het is de hartekreet van de nieuwe evangelisatie” Overwegingen na de Kruisweg van Goede Vrijdag [[1185|(3)]]
Mijn gedachten gaan uit naar de Oosterse Kerken, zoals in het verleden vele andere pausen dat hebben gedaan, in het besef dat de opdracht om de eenheid van de Kerk te bewaren en onvermoeibaar te streven naar de eenheid van de christenen wanneer die geschonden mocht zijn, tot hen gericht was.
Wij zijn reeds door een bijzonder nauwe band met elkaar verbonden. We hebben bijna alles gemeen vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|14-18]]], en vooral hebben we gemeen dat we werkelijk uitzien naar eenheid.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De kreet van mannen en vrouwen van vandaag op zoek naar de zin van het leven, dringt door tot in al de kerken van Oost en West. In deze kreet bespeuren wij het roepen van hen die op zoek zijn naar de vergeten en verloren Vader (Lc. 15, 18-20; Joh. 14, 8) [[b:Lc. 15, 18-20; Joh. 14, 8]]. Vrouwen en mannen van deze tijd vragen ons, hun de Christus te tonen die de Vader kent en Hem aan ons heeft geopenbaard (Joh. 8, 55; Joh. 14, 8.11) [[b:Joh. 8, 55; Joh. 14, 8.11]]. Door de vragen van de wereld op ons af te laten komen en er nederig en met warmte naar te luisteren, in volle solidariteit met hen die ze stellen, wordt ons gevraagd met woorden en gebaren van onze tijd de overgrote rijkdommen te laten zien die onze kerken in de schatkamers van hun tradities bewaren.
Wij willen leren van de Heer zelf die langs de weg stil hield bij de mensen, naar hen luisterde, en door medelijden werd bewogen omdat Hij zag “hoe zij schapen zonder herder waren” (Mt. 9, 36) [b:Mt. 9, 36] (Mc. 6, 34) [[b:Mc. 6, 34]]. Van Hem moeten wij die liefdevolle blik leren waardoor Hij de mensen met de Vader en met zichzelf verzoende, terwijl Hij hun kracht gaf, de enige kracht die heel de mens kan genezen.
Met deze oproep wordt van de kerken van Oost en West gevraagd dat zij zich concentreren op het wezenlijke: “Wij kunnen niet voor Christus, de Heer van de geschiedenis, verschijnen met de verdeeldheid waarin wij helaas in het tweede millennium zijn geraakt. Al die verdeeldheid moet plaats maken voor toenadering en eensgezindheid; de open wonden moeten op de weg naar de eenheid van de christenen worden geheeld” Tot het buitengewoon Consistorie [[1186|(5)]].
Zonder te berusten in onze zwakheden moeten wij ons tot Hem richten, onze enige Leraar, delen in zijn dood zodat wij ons zuiveren van die verbeten gehechtheid aan gevoelens en herinneringen die niets te maken hebben met de grote dingen die God voor ons heeft gedaan, maar die voortkomen uit een menselijk verleden dat nog steeds als een ware last op ons drukt.
De Geest moet onze blik scherpen zodat wij tezamen op weg kunnen gaan naar de mens van deze tijd die uitziet naar de Blijde Boodschap.
Indien wij een harmonieus, helder en levenwekkend antwoord weten te geven op de verwachtingen en het lijden van de wereld zullen wij werkelijk en meer doeltreffend bijdragen tot de verkondiging van het evangelie aan de moderne mens.
Wij willen leren van de Heer zelf die langs de weg stil hield bij de mensen, naar hen luisterde, en door medelijden werd bewogen omdat Hij zag “hoe zij schapen zonder herder waren” (Mt. 9, 36) [b:Mt. 9, 36] (Mc. 6, 34) [[b:Mc. 6, 34]]. Van Hem moeten wij die liefdevolle blik leren waardoor Hij de mensen met de Vader en met zichzelf verzoende, terwijl Hij hun kracht gaf, de enige kracht die heel de mens kan genezen.
Met deze oproep wordt van de kerken van Oost en West gevraagd dat zij zich concentreren op het wezenlijke: “Wij kunnen niet voor Christus, de Heer van de geschiedenis, verschijnen met de verdeeldheid waarin wij helaas in het tweede millennium zijn geraakt. Al die verdeeldheid moet plaats maken voor toenadering en eensgezindheid; de open wonden moeten op de weg naar de eenheid van de christenen worden geheeld” Tot het buitengewoon Consistorie [[1186|(5)]].
Zonder te berusten in onze zwakheden moeten wij ons tot Hem richten, onze enige Leraar, delen in zijn dood zodat wij ons zuiveren van die verbeten gehechtheid aan gevoelens en herinneringen die niets te maken hebben met de grote dingen die God voor ons heeft gedaan, maar die voortkomen uit een menselijk verleden dat nog steeds als een ware last op ons drukt.
De Geest moet onze blik scherpen zodat wij tezamen op weg kunnen gaan naar de mens van deze tijd die uitziet naar de Blijde Boodschap.
Indien wij een harmonieus, helder en levenwekkend antwoord weten te geven op de verwachtingen en het lijden van de wereld zullen wij werkelijk en meer doeltreffend bijdragen tot de verkondiging van het evangelie aan de moderne mens.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Het Christelijk Oosten leren kennen: een geloofservaring
5
“Bij het onderzoek naar de geopenbaarde waarheid zijn in het Oosten andere methoden en wegen gebruikt om het goddelijke te leren kennen en te belijden dan in het Westen. Het valt daarom niet te verwonderen, dat de een bepaalde aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister waarneemt en nauwkeuriger belicht dan de ander, zodat men dan moet zeggen, dat de verschillende theologische formuleringen elkaar dikwijls veeleer aanvullen dan uitsluiten” Unitatis Redintegratio [[618|17]]
Wanneer ik de vragen, verlangens en ervaringen overweeg waarover ik hierboven sprak, gaan mijn gedachten naar het christelijk erfgoed van het Oosten. Het is niet mijn bedoeling dit te beschrijven of te interpreteren: ik luister naar de kerken van het Oosten die, zo weet ik, de levende vertolkers zijn van de schat der overlevering die zij bewaren.
Wanneer ik dit erfgoed beschouw, verschijnen voor mijn ogen elementen die van grote betekenis zijn voor het vollediger en dieper verstaan van de christelijke ervaring, en bijgevolg ook van groot belang om een meer compleet antwoord te geven op de verwachtingen van de vrouwen en mannen in deze tijd.
In vergelijking immers met iedere andere cultuur heeft het christelijk Oosten en unieke en heel bijzondere rol omdat het het oorspronkelijk kader was waarin de kerk werd geboren.
In de oosterse christelijke traditie vindt men een bepaalde manier om het geloof in de Heer Jezus te ontvangen, te verstaan en te beleven. In dat opzicht staat zij zeer dicht bij de westerse christelijke traditie die geboren en gevoed wordt uit hetzelfde geloof. En toch is zij daarvan wettig en op bewonderenswaardige wijze onderscheiden in zoverre de oosterse christen een eigen manier heeft van aanvoelen en begrijpen, en dus ook een heel eigen wijze waarop hij zijn verhouding met de Verlosser beleeft. Ik zou met respect en ontroering willen zeggen hoezeer ik mij verwant voel met de daad van Godsverering zoals daaraan door die kerken vorm wordt gegeven, veelmeer dan dat ik een bepaald theologisch punt eruit zou willen lichten dat in de loop der eeuwen in het gesprek tussen de oosterse en westerse Christenen een strijdvraag is gebleken.
Vanaf zijn begin heeft het christelijk Oosten innerlijk uiteenlopende vormen gekend, waarbij het bewees in staat te zijn de karakteristieke trekken van iedere cultuur te integreren en waarbij het bewees in staat te zijn de karakteristieke trekken van iedere cultuur te integreren en waarbij het een groot respect betoonde voor iedere afzonderlijke gemeenschap.
Wij kunnen God alleen maar diep ontroerd dankbaar zijn voor de heerlijke verscheidenheid waarmee Hij uit onderling sterk verschillende steentjes en zo rijk en bont mozaïek heeft weten samen te stellen.
Wanneer ik de vragen, verlangens en ervaringen overweeg waarover ik hierboven sprak, gaan mijn gedachten naar het christelijk erfgoed van het Oosten. Het is niet mijn bedoeling dit te beschrijven of te interpreteren: ik luister naar de kerken van het Oosten die, zo weet ik, de levende vertolkers zijn van de schat der overlevering die zij bewaren.
Wanneer ik dit erfgoed beschouw, verschijnen voor mijn ogen elementen die van grote betekenis zijn voor het vollediger en dieper verstaan van de christelijke ervaring, en bijgevolg ook van groot belang om een meer compleet antwoord te geven op de verwachtingen van de vrouwen en mannen in deze tijd.
In vergelijking immers met iedere andere cultuur heeft het christelijk Oosten en unieke en heel bijzondere rol omdat het het oorspronkelijk kader was waarin de kerk werd geboren.
In de oosterse christelijke traditie vindt men een bepaalde manier om het geloof in de Heer Jezus te ontvangen, te verstaan en te beleven. In dat opzicht staat zij zeer dicht bij de westerse christelijke traditie die geboren en gevoed wordt uit hetzelfde geloof. En toch is zij daarvan wettig en op bewonderenswaardige wijze onderscheiden in zoverre de oosterse christen een eigen manier heeft van aanvoelen en begrijpen, en dus ook een heel eigen wijze waarop hij zijn verhouding met de Verlosser beleeft. Ik zou met respect en ontroering willen zeggen hoezeer ik mij verwant voel met de daad van Godsverering zoals daaraan door die kerken vorm wordt gegeven, veelmeer dan dat ik een bepaald theologisch punt eruit zou willen lichten dat in de loop der eeuwen in het gesprek tussen de oosterse en westerse Christenen een strijdvraag is gebleken.
Vanaf zijn begin heeft het christelijk Oosten innerlijk uiteenlopende vormen gekend, waarbij het bewees in staat te zijn de karakteristieke trekken van iedere cultuur te integreren en waarbij het bewees in staat te zijn de karakteristieke trekken van iedere cultuur te integreren en waarbij het een groot respect betoonde voor iedere afzonderlijke gemeenschap.
Wij kunnen God alleen maar diep ontroerd dankbaar zijn voor de heerlijke verscheidenheid waarmee Hij uit onderling sterk verschillende steentjes en zo rijk en bont mozaïek heeft weten samen te stellen.
Referenties naar alinea 5: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De Oosterse Kerken hebben verschillende aspecten van de spirituele en theologische traditie gemeen, waaruit hun gevoeligheid naar voren komt in verhouding tot de vormen die de overdracht van het evangelie in het Westen aanneemt. Vaticanum II [d:4] vat ze als volgt samen:
De leer van Cappadocische kerkvaders de vergoddelijking is opgenomen in de traditie van alle Oosterse Kerken en maakt een onderdeel uit van hun gemeenschappelijk erfgoed. Dit kan worden samengevat in de reeds door Ireneus in de tweede eeuw neergeschreven gedachte: God werd mens opdat de mens God zou worden vgl: III, 10,2: SC 211/2, 121; III 18,7; III, 19,1; IV 20,4: SC 100/2, 635; IV, 33,4; V, pref., SC 153/2, 15 [[[848]]]. Deze theologie over de vergoddelijking blijft een van de verworvenheden die aan het oosterse christelijke denken bijzonder dierbaar is I: PG 150, 505: Geënt op Christus “worden de mensen goden en kinderen van God, ... het stof wordt tot zulk een graad van eer verheven dat het nu in eer en goddelijkheid gelijk is aan de goddelijke natuur” [[1187]].
Zij die door de genade en door de weg van het goede te volgen ‘geheel en al gelijkend’ zijn geworden aan Christus, gaan ons voor op deze weg van vergoddelijking: de martelaren en de heiligen vgl: I, 19: PG 94,1249 [[[1188]]]. En onder hen neemt de Maagd Maria een bijzondere plaats in, uit wie twijg van Jesse is ontsproten (Jes. 11, 1) [[b:Jes. 11, 1]]. Zij is niet alleen de moeder die naar ons uitziet, maar ook de zeer Zuivere die – als vervulling van zoveel voorafbeeldingen uit het Oude Testament – een icoon is van de Kerk, het symbool en vooruitgrijpen op de door de genade omgevormd mensheid, voorbeeld en vaste hoop voor allen die op weg zijn naar het hemelse Jeruzalem vgl: Redemptoris Mater [[[713|31-34]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|15]]]
Ofschoon het Oosten sterk de nadruk legt op de trinitaire werkelijkheid en op haar ontplooiing in het sacramentele leven, verbindt het het geloof in de eenheid van de goddelijke natuur met het feit dat wij God wezen niet kunnen doorgronden. De oosterse kerkvaders zeggen steeds dat het onmogelijk is te weten wat God is, het enige dat men weten kan is dat Hij bestaat, aangezien Hij zich in de heilsgeschiedenis heeft geopenbaard als Vader, Zoon en heilige Geest vgl: II, 28, 3-6: SC 294, 274-282 [[[848]]] vgl: PG 44, 377 [[[1106]]] vgl: or. XLV, 3s: PG 36, 625-630 [[[1189]]].
Dat besef van onuitsprekelijke goddelijke werkelijkheid vindt zijn weerslag in de viering van de liturgie, waar het gevoel voor het mysterie zo sterk door alle gelovigen uit het christelijk Oosten wordt ondergaan.
“ Het is algemeen bekend met hoeveel liefde de oosterse christenen de liturgische plechtigheden vieren, vooral de Eucharistie, de bron van het leven van de Kerk en het onderpand van de toekomstige heerlijkheid. Hierdoor hebben de gelovigen in vereniging met hun bisschop door de Zoon, het Woord dat mens is geworden, gestorven en verheerlijkt is, en onder de uitstorting van de Heilige Geest, toegang tot God de Vader; zij treden zo in gemeenschap met de allerheiligste Drie-eenheid en worden ‘aan de goddelijke natuur deelachtig’ (2 Pt. 1, 4) [b:2 Pt. 1, 4]” Unitatis Redintegratio [[618|15]]In deze lijnen zien we de oosterse visie op de Christen: hij of zij streeft ernaar door de verbondenheid met het geheim van de Heilige Drie-eenheid deel te nemen aan de goddelijke natuur. De ‘monarchie’ van de Vader en het begrip van de redding worden hierin geschetst volgens het heilsplan zoals de oosterse theologie dit na Ireneus van Lyon uiteenzet en zoals het verder wordt uitgewerkt door de kerkvader uit Cappadocië vgl: V, 36,2: SC 153-2, 461 [[[848]]] vgl: XV, 36: PG 32, 132; XVII, 43: XVIII, 47 [[[881]]]. De deelname aan het trinitaire leven geschiedt door middel van de liturgie en in het bijzonder in de eucharistie, het mysterie van verbondenheid met het verheerlijkt lichaam van Christus, het zaad van de onsterfelijkheid vgl: Grote Catechese XXX-VII: PG 45,97 [[[947]]]. In de vergoddelijking en met name in de Sacramenten, kent de oosterse theologie en heel eigen rol toe aan de Heilige Geest: door de kracht van de Geest die in de mens woont begint de vergoddelijking reeds op aarde, het schepsel wordt omgevormd en het Rijk Gods neemt een aanvang.
De leer van Cappadocische kerkvaders de vergoddelijking is opgenomen in de traditie van alle Oosterse Kerken en maakt een onderdeel uit van hun gemeenschappelijk erfgoed. Dit kan worden samengevat in de reeds door Ireneus in de tweede eeuw neergeschreven gedachte: God werd mens opdat de mens God zou worden vgl: III, 10,2: SC 211/2, 121; III 18,7; III, 19,1; IV 20,4: SC 100/2, 635; IV, 33,4; V, pref., SC 153/2, 15 [[[848]]]. Deze theologie over de vergoddelijking blijft een van de verworvenheden die aan het oosterse christelijke denken bijzonder dierbaar is I: PG 150, 505: Geënt op Christus “worden de mensen goden en kinderen van God, ... het stof wordt tot zulk een graad van eer verheven dat het nu in eer en goddelijkheid gelijk is aan de goddelijke natuur” [[1187]].
Zij die door de genade en door de weg van het goede te volgen ‘geheel en al gelijkend’ zijn geworden aan Christus, gaan ons voor op deze weg van vergoddelijking: de martelaren en de heiligen vgl: I, 19: PG 94,1249 [[[1188]]]. En onder hen neemt de Maagd Maria een bijzondere plaats in, uit wie twijg van Jesse is ontsproten (Jes. 11, 1) [[b:Jes. 11, 1]]. Zij is niet alleen de moeder die naar ons uitziet, maar ook de zeer Zuivere die – als vervulling van zoveel voorafbeeldingen uit het Oude Testament – een icoon is van de Kerk, het symbool en vooruitgrijpen op de door de genade omgevormd mensheid, voorbeeld en vaste hoop voor allen die op weg zijn naar het hemelse Jeruzalem vgl: Redemptoris Mater [[[713|31-34]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|15]]]
Ofschoon het Oosten sterk de nadruk legt op de trinitaire werkelijkheid en op haar ontplooiing in het sacramentele leven, verbindt het het geloof in de eenheid van de goddelijke natuur met het feit dat wij God wezen niet kunnen doorgronden. De oosterse kerkvaders zeggen steeds dat het onmogelijk is te weten wat God is, het enige dat men weten kan is dat Hij bestaat, aangezien Hij zich in de heilsgeschiedenis heeft geopenbaard als Vader, Zoon en heilige Geest vgl: II, 28, 3-6: SC 294, 274-282 [[[848]]] vgl: PG 44, 377 [[[1106]]] vgl: or. XLV, 3s: PG 36, 625-630 [[[1189]]].
Dat besef van onuitsprekelijke goddelijke werkelijkheid vindt zijn weerslag in de viering van de liturgie, waar het gevoel voor het mysterie zo sterk door alle gelovigen uit het christelijk Oosten wordt ondergaan.
“In het Oosten vindt men ook die schat van geestelijke traditie die vooral in het monnikenwezen ligt uitgedrukt, Vanaf de roemrijke tijd van de heilige vaders bloeide daar immers de monastieke spiritualiteit, die zich later naar het Westen verbreid heeft. De religieuze instellingen van de Latijnen hebben daaraan hun oorsprong ontleend als aan hun bron en vervolgens hebben zij daaruit telkens nieuwe groeikracht geput. Daarom worden de katholieken bijzonder aangespoord om zich te wenden tot de geestelijke rijkdom van de oosterse vaders die de mens geheel tot de beschouwing van het goddelijke opheft” Unitatis Redintegratio [[618|15]].
Referenties naar alinea 6: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 Evangelie, Kerk en cultuur
7
Bij andere gelegenheden heb ik erop gewezen dat de eerste grote waarde die op bijzondere wijze in het christelijke Oosten wordt beleefd, bestaat in de aandacht die er gegeven wordt aan de volkeren en hun culturen opdat het Woord Gods en zijn lof in alle talen mogen weerklinken. Op dit thema ben ik ingegaan in de Encycliek Slavorum Apostoli [1184], waarin ik opmerkte dat Cyrillus en Methodius in alles gelijk wilden worden aan hen aan wie zij het evangelie brachten; ze wilden zich bij die volkeren inburgeren en heel hun lot delen; Slavorum Apostoli [[1184|9]] “het ging om een nieuwe methode van catechese” Slavorum Apostoli [[1184|11]]. Door zo te handelen brachten zij een houding tot uitdrukking die in het christelijke Oosten gemeengoed is: “Door het evangelie te incarneren in de inheemse cultuur van de volkeren aan wie zij het evangelie verkondigden, hadden Cyrillus en Methodius de grote verdienste deze cultuur zelf, of liever talrijke culturen, gestalte te geven en te ontwikkelen Slotwoord eerste gedelegeerde voorzitter Bijzondere Synode Nederland [[184|(21)]]. Bij hen gingen respect en hoogachting voor de individuele culturen samen met een grote liefde voor de universaliteit van de Kerk, die zij onvermoeibaar tot stand trachtten te brengen.
Het gedrag van deze twee broeders uit Saloniki vertegenwoordigt in de christelijke oudheid een stijl die talrijke kerken typeert: de openbaring wordt op aangepaste wijze verkondigd en geheel en al verstaanbaar gemaakt als Christus de taal spreekt van de verschillende volkeren, en deze in hun eigen taal de Schrift kunnen lezen en de liturgie kunnen zingen, waarbij zij door de hun vertrouwde woorden te gebruiken bijna het Pinksterwonder herhalen.
In een tijd waarin steeds meer erkend wordt dat ieder volk het fundamentele recht om zich uit te drukken in overeenstemming met zijn culturele erfgoed en denkwijze, biedt de ervaring van ieder van de Oosterse Kerken ons een voorbeeld van geslaagde inculturatie dat onze aandacht verdient.
Van dit model leren wij dat, willen wij niet terugvallen in particularismen en nationalismen, wij moeten inzien dat de verkondiging van het evangelie tegelijk diep geworteld dient te zijn in het eigen karakter van iedere cultuur en open moet staan voor een samenvloeien in een universaliteit, hetgeen een onderlinge uitwisseling betekent om elkaar wederzijds te verrijken.
Het gedrag van deze twee broeders uit Saloniki vertegenwoordigt in de christelijke oudheid een stijl die talrijke kerken typeert: de openbaring wordt op aangepaste wijze verkondigd en geheel en al verstaanbaar gemaakt als Christus de taal spreekt van de verschillende volkeren, en deze in hun eigen taal de Schrift kunnen lezen en de liturgie kunnen zingen, waarbij zij door de hun vertrouwde woorden te gebruiken bijna het Pinksterwonder herhalen.
In een tijd waarin steeds meer erkend wordt dat ieder volk het fundamentele recht om zich uit te drukken in overeenstemming met zijn culturele erfgoed en denkwijze, biedt de ervaring van ieder van de Oosterse Kerken ons een voorbeeld van geslaagde inculturatie dat onze aandacht verdient.
Van dit model leren wij dat, willen wij niet terugvallen in particularismen en nationalismen, wij moeten inzien dat de verkondiging van het evangelie tegelijk diep geworteld dient te zijn in het eigen karakter van iedere cultuur en open moet staan voor een samenvloeien in een universaliteit, hetgeen een onderlinge uitwisseling betekent om elkaar wederzijds te verrijken.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Tussen herinnering en verwachting
8
Vaak voelen wij ons tegenwoordig gevangenen van het heden. Het is alsof de mens het besef heeft verloren dat hij deel uitmaakt van een geschiedenis die hem vooraf gaat en na hem komt. Als reactie op de moeilijkheid om, in dankbaarheid voor de ontvangen en de toekomstige weldaden, zijn plaats te vinden tussen verleden en toekomst, bieden met name de Oosterse Kerken en scherp besef van continuïteit, dat de naam draagt van traditie en eschatologische verwachting.
De traditie is het erfgoed van Christus’ Kerk, levende herinnering aan de Verrezene die de apostelen hebben ontmoet en over wie zij getuigenis hebben afgelegd; zij hebben door de handoplegging die levende herinnering aan Hem in een ononderbroken en door de apostolische successie gewaarborgde lijn doorgegeven aan hun opvolgers, tot aan de bisschoppen van deze tijd toe. De traditie heeft haar eigen vorm gekregen in het historisch en cultureel erfgoed van iedere particuliere kerk, waarin zij geboetseerd is door het getuigenis van de martelaren, de kerkvaders en de heiligen evenzeer als door het levend geloof van alle christenen, alle eeuwen door, tot in onze dagen.
Het gaat hierbij niet om een onveranderlijk herhalen van formules, maar om een erfgoed dat zijn originele, levende kerygmatische kern bewaart. Juist de traditie behoedt de Kerk voor het gevaar, alleen maar aan verandering onderhevige opvattingen te verzamelen, en waarborgt haar zekerheid en continuïteit.
Als de eigen gewoonten en gebruiken van iedere Kerk gezien worden als absoluut onveranderlijk, bestaat zeer zeker het gevaar dat de traditie niet langer een levende realiteit is die groeit en zich ontwikkelt en waarvoor de Geest garant staat, omdat Hij tot de mensen van alle tijden spreekt. En zoals voor de Schrift geldt dat zij groeit met degene die haar leest I, VII, 8: PL 76,843: “Divina eloquia cum legente crescunt” [[1190]], zo groeit ook ieder ander element van het levende erfgoed van de Kerk door het verstaan van de gelovigen, en wordt het verrijkt door nieuwe inbreng, in trouw en continuïteit vgl: Dei Verbum [[[576|8]]]. Alleen door hetgeen de Kerk ‘traditie’ noemt in de gehoorzaamheid van het geloof religieus in zich op te nemen, zal deze traditie haar concrete vorm kunnen krijgen in de verschillende maatschappelijke en culturele situaties en omstandigheden vgl: II, 1-2: Enchiridion Vaticanum, 11, 1717-1719 [[[2627]]].
Traditie is nooit alleen maar een heimwee naar dingen of vormen uit het verleden, of het terugverlangen naar verloren privileges, maar zij is het levende geheugen van de Bruid die eeuwig jong blijft door de Liefde die in haar woont.
Zoals wij enerzijds dankzij de traditie in continuïteit met het verleden, opent anderzijds de eschatologische verwachting ons voor Gods toekomst. Iedere Kerk dient de bekoring te bevechten om dat wat zij tot stand brengt, als iets aboluuts te beschouwen, en daarom zichzelf te verheffen of in droefheid te verzinken. Maar God is heer van de tijd, en al wat er gebeurt valt nooit samen met de volheid van het Rijk, dat steeds een gave is die om niet wordt geschonken.
Onze Heer Jezus is omwille van ons komen sterven en Hij is uit de doden opgestaan, terwijl de schepping, in hoop gered, nog kreunt in barensweeën (Rom. 8, 22) [[b:Rom. 8, 22]]; De Heer zal zelf wederkeren om de kosmos aan de Vader te geven (1 Kor. 15, 28) [[b:1 Kor. 15, 28]]. Om die wederkomst bidt de kerk, en monnik en religieus zijn daar de bevoorrechte getuigen van.
Het Oosten brengt de werkelijkheid van traditie en verwachting om levendige wijze tot uitdrukking. Met name heel zijn liturgie is gedenken van het heil en smeken om de wederkomst van de Heer. En als de traditie aan de kerken leert trouw te zijn aan datgene waaraan zij hun ontstaan te danken hebben, is de eschatologische verwachting voor hen een drijfveer om datgene te zijn wat zij nog niet in volkomenheid zijn en wat de Heer wil dat zij worden, en dus om niet op te houden met het zoeken naar nieuwe wegen van trouw, waarbij zij zich niet overgeven aan pessimisme, omdat ze gedreven worden tot de hoop op God die nooit teleurstelt.
Wij moeten de mensen de schoonheid laten zien van de herinnering, de kracht die wij van de Geest ontvangen en die ons tot getuigen maakt omdat wij de nazaten zijn van getuigen; we moeten hun doen proeven welke wonderschone dingen de Geest heel de geschiedenis door heeft gewrocht; we moeten hun laten zien dat het juist de traditie is die hen heeft bewaard, en aldus hoop geven aan hen die weliswaar hun inspanningen niet met succes hebben zien bekroond, maar die weten dat iemand anders ze tot een goed einde zal brengen. Dan zal de mens zich minder eenzaam voelen, minder opgesloten in de benauwde ruimte van wat hij persoonlijk tot stand brengt.
De traditie is het erfgoed van Christus’ Kerk, levende herinnering aan de Verrezene die de apostelen hebben ontmoet en over wie zij getuigenis hebben afgelegd; zij hebben door de handoplegging die levende herinnering aan Hem in een ononderbroken en door de apostolische successie gewaarborgde lijn doorgegeven aan hun opvolgers, tot aan de bisschoppen van deze tijd toe. De traditie heeft haar eigen vorm gekregen in het historisch en cultureel erfgoed van iedere particuliere kerk, waarin zij geboetseerd is door het getuigenis van de martelaren, de kerkvaders en de heiligen evenzeer als door het levend geloof van alle christenen, alle eeuwen door, tot in onze dagen.
Het gaat hierbij niet om een onveranderlijk herhalen van formules, maar om een erfgoed dat zijn originele, levende kerygmatische kern bewaart. Juist de traditie behoedt de Kerk voor het gevaar, alleen maar aan verandering onderhevige opvattingen te verzamelen, en waarborgt haar zekerheid en continuïteit.
Als de eigen gewoonten en gebruiken van iedere Kerk gezien worden als absoluut onveranderlijk, bestaat zeer zeker het gevaar dat de traditie niet langer een levende realiteit is die groeit en zich ontwikkelt en waarvoor de Geest garant staat, omdat Hij tot de mensen van alle tijden spreekt. En zoals voor de Schrift geldt dat zij groeit met degene die haar leest I, VII, 8: PL 76,843: “Divina eloquia cum legente crescunt” [[1190]], zo groeit ook ieder ander element van het levende erfgoed van de Kerk door het verstaan van de gelovigen, en wordt het verrijkt door nieuwe inbreng, in trouw en continuïteit vgl: Dei Verbum [[[576|8]]]. Alleen door hetgeen de Kerk ‘traditie’ noemt in de gehoorzaamheid van het geloof religieus in zich op te nemen, zal deze traditie haar concrete vorm kunnen krijgen in de verschillende maatschappelijke en culturele situaties en omstandigheden vgl: II, 1-2: Enchiridion Vaticanum, 11, 1717-1719 [[[2627]]].
Traditie is nooit alleen maar een heimwee naar dingen of vormen uit het verleden, of het terugverlangen naar verloren privileges, maar zij is het levende geheugen van de Bruid die eeuwig jong blijft door de Liefde die in haar woont.
Zoals wij enerzijds dankzij de traditie in continuïteit met het verleden, opent anderzijds de eschatologische verwachting ons voor Gods toekomst. Iedere Kerk dient de bekoring te bevechten om dat wat zij tot stand brengt, als iets aboluuts te beschouwen, en daarom zichzelf te verheffen of in droefheid te verzinken. Maar God is heer van de tijd, en al wat er gebeurt valt nooit samen met de volheid van het Rijk, dat steeds een gave is die om niet wordt geschonken.
Onze Heer Jezus is omwille van ons komen sterven en Hij is uit de doden opgestaan, terwijl de schepping, in hoop gered, nog kreunt in barensweeën (Rom. 8, 22) [[b:Rom. 8, 22]]; De Heer zal zelf wederkeren om de kosmos aan de Vader te geven (1 Kor. 15, 28) [[b:1 Kor. 15, 28]]. Om die wederkomst bidt de kerk, en monnik en religieus zijn daar de bevoorrechte getuigen van.
Het Oosten brengt de werkelijkheid van traditie en verwachting om levendige wijze tot uitdrukking. Met name heel zijn liturgie is gedenken van het heil en smeken om de wederkomst van de Heer. En als de traditie aan de kerken leert trouw te zijn aan datgene waaraan zij hun ontstaan te danken hebben, is de eschatologische verwachting voor hen een drijfveer om datgene te zijn wat zij nog niet in volkomenheid zijn en wat de Heer wil dat zij worden, en dus om niet op te houden met het zoeken naar nieuwe wegen van trouw, waarbij zij zich niet overgeven aan pessimisme, omdat ze gedreven worden tot de hoop op God die nooit teleurstelt.
Wij moeten de mensen de schoonheid laten zien van de herinnering, de kracht die wij van de Geest ontvangen en die ons tot getuigen maakt omdat wij de nazaten zijn van getuigen; we moeten hun doen proeven welke wonderschone dingen de Geest heel de geschiedenis door heeft gewrocht; we moeten hun laten zien dat het juist de traditie is die hen heeft bewaard, en aldus hoop geven aan hen die weliswaar hun inspanningen niet met succes hebben zien bekroond, maar die weten dat iemand anders ze tot een goed einde zal brengen. Dan zal de mens zich minder eenzaam voelen, minder opgesloten in de benauwde ruimte van wat hij persoonlijk tot stand brengt.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Het monastieke leven als model voor het gedoopte leven
9
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Ik zou nu het weidse panorama van het oosterse Christendom van een specifiek standpunt willen bekijken, waardoor talrijke karaktertrekken ervan onderscheiden kunnen worden: het monastieke leven.
Het monnikenwezen heeft in het Oosten een grote eenheid bewaard, en kent niet zoals in het Westen het ontstaan van verschillende typen van apostolisch leven. De verschillende vormen van monastiek leven, van het strikte cenobietenleven zoals Pachomius of Basilius dat opvatten tot het strengere kluizenaarsleven van een Antonius of Macarius uit Egypte, zijn eerder op te vatten als verschillende fasen in de spirituele zoektocht dan als de keuze tussen verschillende levensstaten. Wat er ook van zij, alle zijn ze op het monastieke leven gebaseerd, welke vorm dit ook mag aannemen.
Bovendien werd in het Oosten het monnikenwezen niet enkel maar beschouwd als een aparte levensstaat die bij een bepaalde categorie Christenen hoort, maar eerder als een referentiepunt voor alle gedoopten, overeenkomstig de gaven die ieder van de Heer had ontvangen; het werd beschouwd als een symbolische synthese van wat Christenzijn is.
Wanneer God roeping totaal is, zoals in het geval van het monniksleven, kan de mens de hoogte graad bereiken van wat door gevoeligheid, cultuur en spiritualiteit tot uitdrukking kan worden gebracht. Dit gaat nog meer op voor de Oosterse Kerken, waarvoor het monnikenwezen een wezenlijk gebeuren is geweest. En ook in onze dagen is te zien dat het binnen die kerken blijft bloeien, zodra de vervolging ophoudt en men in vrijheid zijn hart naar de hemel kan verheffen.
Het klooster is de profetische plaats waarin de schepping tot lof van God wordt, en het concreet beleefde liefdesgebod het ideaal wordt van het samenleven van mensen; daar is de mens onbelemmerd en ongehinderd op zoek naar God, en wordt hij zo tot iemand aan wie allen zich kunnen spiegelen, en die hen in zijn hart draagt en helpt bij het zoeken naar God.
Ik zou ook willen wijzen op het schitterend getuigenis van de monialen uit het christelijk Oosten. Daarin wordt een voorbeeld geboden hoe het typische vrouwelijke in de Kerk tot zijn recht is gekomen, zelfs met doorbreken van de tijdgebonden opvattingen. Terwijl tijdens de recente vervolgingen, met name in de Oost Europese landen, talrijke mannenkloosters gewelddadig werden gesloten, heeft het monastieke leven van de vrouwen de vlam brandend weten te houden. Het charisma van de moniale, met zijn eigen specifieke karaktertrekken, is een zichtbaar teken van Gods moederschap waarnaar de Schrift vaak verwijst.
Ik wil dus vanuit het monnikenwezen aangeven in welke naar mijn oordeel zeer belangrijke waarden de bijdrage zichtbaar wordt van het christelijk Oosten aan de opvang van Christus’ Kerk naar het Koninkrijk. Hoewel deze aspecten niet alleen maar van toepassing zijn op het monnikenwezen of op het erfgoed van het Oosten, hebben zij daarin vaak een heel eigen gevoelswaarde gekregen.
Van de andere kant trachten wij niet de nadruk te leggen op wat exclusief is, maar op wat een wederzijdse verrijking is in al wat de éne Geest in de éne Kerk van Christus tot stand heeft gebracht.
Het monnikenwezen is steeds de ziel geweest van de Oosterse Kerken: de eerste christenmonniken stammen uit het Oosten, en het monastieke leven is een onlosmakelijk onderdeel van het oosters Lumen dat door de grote kerkvaders van de onverdeelde Kerk naar het Westen is overgebracht Het leven van Antonius van de.. Het leven van Antonius van de hand van Athanasius heeft grote invloed gehad in het Westen: PG 26,835-977. In zijn Confessiones, VIII, 6: CSEL 33, 181-182, spreekt Augustinus daarover. De vertalingen van de werken van de oosterse kerkvaders, waaronder de Regels van Basilius: PG 31, 889*1305, de geschiedenis van de Egyptische monniken: PG 65, 441-456, en de Apophtegmata van de woestijnvaders: PG 65, 72-440, hebben hun stempel gedrukt op het monnikenwezen in het Westen vgl: SC 223, 130-384 [[[1191]]].
Door de sterke gemeenschappelijke trekken die het monastieke leven van het Oosten en Westen met elkaar verbinden, wordt het tot een prachtige brug van broeder – en zusterlijkheid, waarin de doorleefde eenheid nog helderder straalt dan in de dialoog tussen de kerken.
Het monnikenwezen heeft in het Oosten een grote eenheid bewaard, en kent niet zoals in het Westen het ontstaan van verschillende typen van apostolisch leven. De verschillende vormen van monastiek leven, van het strikte cenobietenleven zoals Pachomius of Basilius dat opvatten tot het strengere kluizenaarsleven van een Antonius of Macarius uit Egypte, zijn eerder op te vatten als verschillende fasen in de spirituele zoektocht dan als de keuze tussen verschillende levensstaten. Wat er ook van zij, alle zijn ze op het monastieke leven gebaseerd, welke vorm dit ook mag aannemen.
Bovendien werd in het Oosten het monnikenwezen niet enkel maar beschouwd als een aparte levensstaat die bij een bepaalde categorie Christenen hoort, maar eerder als een referentiepunt voor alle gedoopten, overeenkomstig de gaven die ieder van de Heer had ontvangen; het werd beschouwd als een symbolische synthese van wat Christenzijn is.
Wanneer God roeping totaal is, zoals in het geval van het monniksleven, kan de mens de hoogte graad bereiken van wat door gevoeligheid, cultuur en spiritualiteit tot uitdrukking kan worden gebracht. Dit gaat nog meer op voor de Oosterse Kerken, waarvoor het monnikenwezen een wezenlijk gebeuren is geweest. En ook in onze dagen is te zien dat het binnen die kerken blijft bloeien, zodra de vervolging ophoudt en men in vrijheid zijn hart naar de hemel kan verheffen.
Het klooster is de profetische plaats waarin de schepping tot lof van God wordt, en het concreet beleefde liefdesgebod het ideaal wordt van het samenleven van mensen; daar is de mens onbelemmerd en ongehinderd op zoek naar God, en wordt hij zo tot iemand aan wie allen zich kunnen spiegelen, en die hen in zijn hart draagt en helpt bij het zoeken naar God.
Ik zou ook willen wijzen op het schitterend getuigenis van de monialen uit het christelijk Oosten. Daarin wordt een voorbeeld geboden hoe het typische vrouwelijke in de Kerk tot zijn recht is gekomen, zelfs met doorbreken van de tijdgebonden opvattingen. Terwijl tijdens de recente vervolgingen, met name in de Oost Europese landen, talrijke mannenkloosters gewelddadig werden gesloten, heeft het monastieke leven van de vrouwen de vlam brandend weten te houden. Het charisma van de moniale, met zijn eigen specifieke karaktertrekken, is een zichtbaar teken van Gods moederschap waarnaar de Schrift vaak verwijst.
Ik wil dus vanuit het monnikenwezen aangeven in welke naar mijn oordeel zeer belangrijke waarden de bijdrage zichtbaar wordt van het christelijk Oosten aan de opvang van Christus’ Kerk naar het Koninkrijk. Hoewel deze aspecten niet alleen maar van toepassing zijn op het monnikenwezen of op het erfgoed van het Oosten, hebben zij daarin vaak een heel eigen gevoelswaarde gekregen.
Van de andere kant trachten wij niet de nadruk te leggen op wat exclusief is, maar op wat een wederzijdse verrijking is in al wat de éne Geest in de éne Kerk van Christus tot stand heeft gebracht.
Het monnikenwezen is steeds de ziel geweest van de Oosterse Kerken: de eerste christenmonniken stammen uit het Oosten, en het monastieke leven is een onlosmakelijk onderdeel van het oosters Lumen dat door de grote kerkvaders van de onverdeelde Kerk naar het Westen is overgebracht Het leven van Antonius van de.. Het leven van Antonius van de hand van Athanasius heeft grote invloed gehad in het Westen: PG 26,835-977. In zijn Confessiones, VIII, 6: CSEL 33, 181-182, spreekt Augustinus daarover. De vertalingen van de werken van de oosterse kerkvaders, waaronder de Regels van Basilius: PG 31, 889*1305, de geschiedenis van de Egyptische monniken: PG 65, 441-456, en de Apophtegmata van de woestijnvaders: PG 65, 72-440, hebben hun stempel gedrukt op het monnikenwezen in het Westen vgl: SC 223, 130-384 [[[1191]]].
Door de sterke gemeenschappelijke trekken die het monastieke leven van het Oosten en Westen met elkaar verbinden, wordt het tot een prachtige brug van broeder – en zusterlijkheid, waarin de doorleefde eenheid nog helderder straalt dan in de dialoog tussen de kerken.
Referenties naar alinea 9: 3
Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=Vultum Dei Quaerere ->=geentekst=
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Tussen Woord en Eucharistie
10
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Het monnikenwezen maakt op heel eigen wijze zichtbaar dat het leven door twee polen gekenmerkt wordt: het Woord Gods en de Eucharistie. Dat betekent dat het, zelfs in de vorm van het kluizenaarsleven, steeds tegelijk een persoonlijk antwoord is op een persoonlijke roeping én een kerkelijk en communautair gebeuren.
Het uitgangspunt van de monnik is het Woord Gods, een Woord dat oproept, uitnodigt, een persoonlijke aanmanning is, zoals dat het geval was bij de apostelen. Als iemand door dat Woord wordt geraakt, wordt gehoorzaamheid geboren, dat wil zeggen een luisteren dat het leven verandert. Iedere dag wordt de monnik gevoed door het brood van het Woord. Wanneer hij dat brood moet ontberen is hij als het ware dood, en heeft hij zijn broeders en zusters niets meer te bieden, want het Woord is Christus aan wie hij volgens zijn roeping gelijkvormig dient te worden.
Zelfs als hij met zijn broeders het gebed zingt dat de tijd heiligt, blijft hij bezig dat Woord in zich op te nemen. De zeer rijke schat aan liturgische hymnen waar alle Oosterse Kerken terecht zo trots op zijn, is niets anders dan de voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, opgenomen en tenslotte gezongen: die hymnen zijn voor een groot deel sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die in het individuele en communautaire beleven vertolkt worden en een eigen karakter krijgen.
Wanneer hij staat voor de onpeilbare diepte van de goddelijke barmhartigheid kan de monnik niet anders dan uitdrukkelijk bekennen zich bewust te zijn van zijn totale armoede, hetgeen onmiddellijk een roep wordt om hulp en een kreet van vreugde omwille van een nog overvloediger heil, aangezien in de afgrond van de eigen ellende hij daarop niet durfde hopen vgl: PG 31, 1079-1305 [[[1192]]] vgl: PG 47, 391-422 [[[1193]]] vgl: Homilie XV, 3: PG 57, 225-228 [[[867]]] vgl: Homilie 3: PG 44, 1219-1232 [[[862]]]. Daarom bestaat een groot deel van het liturgisch gebed uit het smeken om vergiffenis en het verheerlijken van God. De christen ziet sprakeloos naar deze paradox, de laatste van een eindeloze reeks, die dankbaar met de woorden van de liturgie geprezen wordt: Hij die alle grenzen overstijgt, aanvaardt beperking, een maagd wordt moeder; door de dood heen overwint hij die het leven is, voorgoed de dood; hoog in de hemel neemt een mensenlichaam plaats aan de rechterhand van de vader.
De Eucharistie is het hoogtepunt van dit biddend beleven, de andere pool die onverbrekelijk is verbonden met het Woord als de plaats waar het Woord Vlees en Bloed wordt, een hemels gebeuren waarin dit tot concrete werkelijkheid wordt.
In de Eucharistie wordt het diepste wezen duidelijk van de Kerk, de gemeenschap van hen die tot de synaxis worden samengeroepen om de gave te vieren van Hem die tegelijk offeraar en offerande is: door deel te nemen aan de heilige geheimen worden zij “bloedverwanten” vgl: IV: PG 150, 584-585 [[[1187]]] vgl: 11: PG 74, 561; 12 [[[1175]]] vgl: Homilie LXXXII, 5: PG 58, 743-744 [[[9179]]] van Christus, in anticipatie op het beleven van de vergoddelijking in de nu onverbrekelijke band die godheid en mensheid in Christus met elkaar verbindt.
Maar de Eucharistie is ook hetgeen anticipeert op het opgenomen zijn van mensen en dingen in het hemels Jeruzalem. Zij onthult zo geheel en al haar eschatologische natuur: als een levend teken van een dergelijke verwachting zet de monnik in de liturgie de smeekbede voort en brengt deze tot volk ontplooiing van de Kerk, de Bruid die bidt om de terugkeer van de Bruidegom in een ‘Maranatha’, dat zonder ophouden niet alleen met woorden maar door heel zijn bestaan herhaald wordt.
Het uitgangspunt van de monnik is het Woord Gods, een Woord dat oproept, uitnodigt, een persoonlijke aanmanning is, zoals dat het geval was bij de apostelen. Als iemand door dat Woord wordt geraakt, wordt gehoorzaamheid geboren, dat wil zeggen een luisteren dat het leven verandert. Iedere dag wordt de monnik gevoed door het brood van het Woord. Wanneer hij dat brood moet ontberen is hij als het ware dood, en heeft hij zijn broeders en zusters niets meer te bieden, want het Woord is Christus aan wie hij volgens zijn roeping gelijkvormig dient te worden.
Zelfs als hij met zijn broeders het gebed zingt dat de tijd heiligt, blijft hij bezig dat Woord in zich op te nemen. De zeer rijke schat aan liturgische hymnen waar alle Oosterse Kerken terecht zo trots op zijn, is niets anders dan de voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, opgenomen en tenslotte gezongen: die hymnen zijn voor een groot deel sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die in het individuele en communautaire beleven vertolkt worden en een eigen karakter krijgen.
Wanneer hij staat voor de onpeilbare diepte van de goddelijke barmhartigheid kan de monnik niet anders dan uitdrukkelijk bekennen zich bewust te zijn van zijn totale armoede, hetgeen onmiddellijk een roep wordt om hulp en een kreet van vreugde omwille van een nog overvloediger heil, aangezien in de afgrond van de eigen ellende hij daarop niet durfde hopen vgl: PG 31, 1079-1305 [[[1192]]] vgl: PG 47, 391-422 [[[1193]]] vgl: Homilie XV, 3: PG 57, 225-228 [[[867]]] vgl: Homilie 3: PG 44, 1219-1232 [[[862]]]. Daarom bestaat een groot deel van het liturgisch gebed uit het smeken om vergiffenis en het verheerlijken van God. De christen ziet sprakeloos naar deze paradox, de laatste van een eindeloze reeks, die dankbaar met de woorden van de liturgie geprezen wordt: Hij die alle grenzen overstijgt, aanvaardt beperking, een maagd wordt moeder; door de dood heen overwint hij die het leven is, voorgoed de dood; hoog in de hemel neemt een mensenlichaam plaats aan de rechterhand van de vader.
De Eucharistie is het hoogtepunt van dit biddend beleven, de andere pool die onverbrekelijk is verbonden met het Woord als de plaats waar het Woord Vlees en Bloed wordt, een hemels gebeuren waarin dit tot concrete werkelijkheid wordt.
In de Eucharistie wordt het diepste wezen duidelijk van de Kerk, de gemeenschap van hen die tot de synaxis worden samengeroepen om de gave te vieren van Hem die tegelijk offeraar en offerande is: door deel te nemen aan de heilige geheimen worden zij “bloedverwanten” vgl: IV: PG 150, 584-585 [[[1187]]] vgl: 11: PG 74, 561; 12 [[[1175]]] vgl: Homilie LXXXII, 5: PG 58, 743-744 [[[9179]]] van Christus, in anticipatie op het beleven van de vergoddelijking in de nu onverbrekelijke band die godheid en mensheid in Christus met elkaar verbindt.
Maar de Eucharistie is ook hetgeen anticipeert op het opgenomen zijn van mensen en dingen in het hemels Jeruzalem. Zij onthult zo geheel en al haar eschatologische natuur: als een levend teken van een dergelijke verwachting zet de monnik in de liturgie de smeekbede voort en brengt deze tot volk ontplooiing van de Kerk, de Bruid die bidt om de terugkeer van de Bruidegom in een ‘Maranatha’, dat zonder ophouden niet alleen met woorden maar door heel zijn bestaan herhaald wordt.
Referenties naar alinea 10: 2
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Een liturgie voor de hele mens en de hele kosmos
11
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
In het liturgisch gebeuren is Christus onze Heer het licht dat de weg verlicht en de kosmos doorzichtig maakt, juist zoals in de Schrift. De gebeurtenissen uit het verleden vinden in Christus hun volle betekenis, en het geschapene toont wat het werkelijk is: een complex gegeven dat zijn meest volledige uitdrukking en ware einddoel alleen in de liturgie vindt. Daarom is de liturgie de hemel op aarde; in haar doordringt het vleesgeworden Woord de materie met een heilbrengend vermogen die in de sacramenten volledig zichtbaar wordt: daar deelt de schepping aan ieder individu de kracht mee die zij van Christus heeft ontvangen. Wanneer de Heer in de Jordaan is ondergedompeld, geeft Hij aan de wateren een kracht waardoor ze het bad van wedergeboorte in het doopsel kunnen worden vgl: XXXIX: PG 36, 335-360 [[[1174]]]. Samenhangend hiermee blijkt het liturgisch gebed in het Oosten zeer geschikt om de mens in zijn totaliteit erbij te betrekken: het mysterie wordt bezongen in heel de verhevenheid van zijn inhoud maar ook met de warmte aan gevoelens die het oproept in het hart van de verloste mensheid. Bij het heilig gebeuren wordt ook de lichamelijkheid tot lofzang uitgenodigd, en overal wordt schoonheid zichtbaar, een van de meest geliefde termen in het Oosten om de goddelijke harmonie en het model van de verheerlijkte mensheid te verwoorden vgl: III, 1, 1: SC 158, 12 [[[1194]]]: in de vorm van de Kerk, de klanken, kleuren, lichten, geuren. De lange duur van de vieringen, de telkens weer herhaalde aanroepingen, alles brengt een groeiend zich één voelen tot uiting van heel de eigen persoon met het gevierde mysterie.
En het gebed van de Kerk wordt zo een deelname aan de hemelse liturgie, een anticiperen op de uiteindelijke zaligheid.
De verstandelijke en gevoelsmatige aspecten van de mens komen volledig tot hun recht in ‘extase’ en immanentie, hetgeen bijzonder actueel is en een voortreffelijke leerschool betekent om de betekenis te verstaan van de geschapen dingen: deze zijn niet iets absoluuts en evenmin een bron van zonde en ongerechtigheid. In de liturgie tonen de dingen hun eigen natuur als een gave die door Schepper aan de mensheid wordt aangeboden: “God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was” (Gen. 1, 31) [b:Gen. 1, 31]. Hoewel dat alles het stempel draagt van de tragedie van de zonde die de materie log maakt en haar helderheid verduistert, wordt deze materie door de Menswording vrijgekocht en geheel ‘goddragend’ gemaakt, dat wil zeggen, in staat om ons in contact te brengen met de Vader: in de heilige geheimen, de Sacramenten van de Kerk komt deze eigenschap het meest tot uiting.
Het christendom staat niet afwijzend tegenover de materie, de lichamelijkheid; deze komt integendeel geheel tot haar recht in het liturgisch handelen waarin het menselijk lichaam toont ten diepste tempel te zijn van de heilige Geest, en waarin het zich verenigt met Jezus de Heer die ook een lichaam heeft aangenomen voor het heil van de wereld.
Maar evenmin betekent het een absolute verheerlijking van al het fysieke; wij weten maar al te goed welk en wanorde de zonde heeft aangericht in de harmonie van het menselijk wezen.
De liturgie maakt zichtbaar dat het lichaam langs het geheim van het kruis op weg is naar de verheerlijking, de vergeestelijking: op de berg Tabor heeft Christus zijn lichaam in stralende schoonheid doen zien zoals de Vader wil dat het weer moge worden.
Ook heel de kosmos wordt uitgenodigd om dank te brengen, want hij is geroepen om geheel onder Christus’ heerschappij te worden teruggebracht. In deze opvatting wordt een evenwichtige en prachtige leer verwoord over de waardigheid van, het respect voor en de uiteindelijke bedoeling van de schepping en met name van het menselijk lichaam. Wanneer men alle dualisme afwijst evenzeer als alle verheerlijking van genot als doel in zich, wordt het lichaam een plek die door de genade wordt beschenen en die dus volledig menselijk is.
Aan hen die op zoek zijn naar een waarlijk zinvolle relatie tussen henzelf en de kosmos, nog zo vaak door egoïsme en hebzucht misvormd, toont de liturgie de weg naar de harmonie van de nieuwe mens; zij roept hen op om het eucharistisch potentieel van de geschapen wereld te eerbiedigen. Deze wereld is bestemd om opgenomen te worden in de Eucharistie van de Heer, in zijn Pascha dat aanwezig is in het offer van het altaar.
En het gebed van de Kerk wordt zo een deelname aan de hemelse liturgie, een anticiperen op de uiteindelijke zaligheid.
De verstandelijke en gevoelsmatige aspecten van de mens komen volledig tot hun recht in ‘extase’ en immanentie, hetgeen bijzonder actueel is en een voortreffelijke leerschool betekent om de betekenis te verstaan van de geschapen dingen: deze zijn niet iets absoluuts en evenmin een bron van zonde en ongerechtigheid. In de liturgie tonen de dingen hun eigen natuur als een gave die door Schepper aan de mensheid wordt aangeboden: “God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was” (Gen. 1, 31) [b:Gen. 1, 31]. Hoewel dat alles het stempel draagt van de tragedie van de zonde die de materie log maakt en haar helderheid verduistert, wordt deze materie door de Menswording vrijgekocht en geheel ‘goddragend’ gemaakt, dat wil zeggen, in staat om ons in contact te brengen met de Vader: in de heilige geheimen, de Sacramenten van de Kerk komt deze eigenschap het meest tot uiting.
Het christendom staat niet afwijzend tegenover de materie, de lichamelijkheid; deze komt integendeel geheel tot haar recht in het liturgisch handelen waarin het menselijk lichaam toont ten diepste tempel te zijn van de heilige Geest, en waarin het zich verenigt met Jezus de Heer die ook een lichaam heeft aangenomen voor het heil van de wereld.
Maar evenmin betekent het een absolute verheerlijking van al het fysieke; wij weten maar al te goed welk en wanorde de zonde heeft aangericht in de harmonie van het menselijk wezen.
De liturgie maakt zichtbaar dat het lichaam langs het geheim van het kruis op weg is naar de verheerlijking, de vergeestelijking: op de berg Tabor heeft Christus zijn lichaam in stralende schoonheid doen zien zoals de Vader wil dat het weer moge worden.
Ook heel de kosmos wordt uitgenodigd om dank te brengen, want hij is geroepen om geheel onder Christus’ heerschappij te worden teruggebracht. In deze opvatting wordt een evenwichtige en prachtige leer verwoord over de waardigheid van, het respect voor en de uiteindelijke bedoeling van de schepping en met name van het menselijk lichaam. Wanneer men alle dualisme afwijst evenzeer als alle verheerlijking van genot als doel in zich, wordt het lichaam een plek die door de genade wordt beschenen en die dus volledig menselijk is.
Aan hen die op zoek zijn naar een waarlijk zinvolle relatie tussen henzelf en de kosmos, nog zo vaak door egoïsme en hebzucht misvormd, toont de liturgie de weg naar de harmonie van de nieuwe mens; zij roept hen op om het eucharistisch potentieel van de geschapen wereld te eerbiedigen. Deze wereld is bestemd om opgenomen te worden in de Eucharistie van de Heer, in zijn Pascha dat aanwezig is in het offer van het altaar.
Referenties naar alinea 11: 3
Laudato Si' ->=geentekst=Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Een heldere blik om zichzelf te ontdekken
12
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
De monnik ziet op naar Christus, God en mens: op het ontluisterd gelaat van de man van smarten ziet hij reeds de profetische aankondiging van het verheerlijkte gelaat van de Verrezene. Christus openbaart zich aan de beschouwende blik zoals Hij dat deed aan de vrouwen van Jeruzalem die waren opgetrokken om het geheimvol schouwspel van Calvarië te aanschouwen. En in die school gevormd, raakt de monnik eraan gewend Christus te beschouwen, in de verborgen plooien van de schepping en in de geschiedenis van de mensen, die dan begrepen wordt in haar toegroeien naar de gehele Christus.
Doordat men steeds meer met Christus’ ogen gaat zien, leert men zich los te maken van het uiterlijke, van de werveling der zinnen, dat wil zeggen van alles wat een mens afhoudt van de vrijheid die het hem mogelijk maakt zich door de Geest te laten grijpen. En voortgaande op deze weg laat hij zich verzoenen met Christus in een doorgaand bekeringsproces, in het besef dat hij zondig is en ver afstaat van de Heer; en dit besef wordt tot een diep gevoeld berouw, een symbool van zijn eigen doopsel in het heilbrengend water van de tranen, in de inwendige stilte en vrede waarnaar hij op zoek is en die hem wordt geschonken, en waarin hij leert zijn hart te doen kloppen op het ritme van de Geest met uitbanning van alle dubbelhartigheid en veinzerij.
Dit proces van steeds grotere versobering en verinnerlijking, van het verkrijgen van steeds dieper inzicht in zichzelf, kan hem tot hoogmoed en starheid brengen als hij zou gaan denken dat dat alles het resultaat is van zijn eigen ascetische inspanningen. In een voortdurend zuiveringsproces maakt geestelijke onderscheiding hem dan nederig en rustig, in het bewustzijn dat hij maar enkele facetten waarneemt van die waarheid die zijn honger stilt, omdat zij gave is van de Bruidegom, Hij die alleen de volheid van geluk is.
Aan de mens die zoekt naar de zin van het leven, biedt het Oosten deze leerschool tot zelfkennis; het leert hem vrij te zijn, bemind door Jezus die gezegd heeft: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken” (Mt. 11, 28) [b:Mt. 11, 28]. Hij zegt tegen allen die innerlijk genezing zoeken dat zij moeten doorgaan met zoeken: wanneer zij het eerlijk bedoelen en oprecht te werk gaan, zal uiteindelijk het gelaat van de Vader zichtbaar worden, geëtst als het is in het diepst van het mensenhart.
Doordat men steeds meer met Christus’ ogen gaat zien, leert men zich los te maken van het uiterlijke, van de werveling der zinnen, dat wil zeggen van alles wat een mens afhoudt van de vrijheid die het hem mogelijk maakt zich door de Geest te laten grijpen. En voortgaande op deze weg laat hij zich verzoenen met Christus in een doorgaand bekeringsproces, in het besef dat hij zondig is en ver afstaat van de Heer; en dit besef wordt tot een diep gevoeld berouw, een symbool van zijn eigen doopsel in het heilbrengend water van de tranen, in de inwendige stilte en vrede waarnaar hij op zoek is en die hem wordt geschonken, en waarin hij leert zijn hart te doen kloppen op het ritme van de Geest met uitbanning van alle dubbelhartigheid en veinzerij.
Dit proces van steeds grotere versobering en verinnerlijking, van het verkrijgen van steeds dieper inzicht in zichzelf, kan hem tot hoogmoed en starheid brengen als hij zou gaan denken dat dat alles het resultaat is van zijn eigen ascetische inspanningen. In een voortdurend zuiveringsproces maakt geestelijke onderscheiding hem dan nederig en rustig, in het bewustzijn dat hij maar enkele facetten waarneemt van die waarheid die zijn honger stilt, omdat zij gave is van de Bruidegom, Hij die alleen de volheid van geluk is.
Aan de mens die zoekt naar de zin van het leven, biedt het Oosten deze leerschool tot zelfkennis; het leert hem vrij te zijn, bemind door Jezus die gezegd heeft: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken” (Mt. 11, 28) [b:Mt. 11, 28]. Hij zegt tegen allen die innerlijk genezing zoeken dat zij moeten doorgaan met zoeken: wanneer zij het eerlijk bedoelen en oprecht te werk gaan, zal uiteindelijk het gelaat van de Vader zichtbaar worden, geëtst als het is in het diepst van het mensenhart.
Referenties naar alinea 12: 2
Vita Consecrata ->=geentekst=Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 Een vader in de Geest
13
In het algemeen wordt de weg van de monnik niet alleen getekend door persoonlijke toeleg. Hij wendt zich ook tot een geestelijke vader, op wie hij zich met kinderlijk vertrouwen verlaat, in de zekerheid dat in hem Gods teder en veeleisend vaderschap zichtbaar wordt.
Aan deze figuur ontleent het oosterse monnikenwezen en buitengewone soepelheid: door het werk van de geestelijke vader krijgt de weg van iedere monnik een sterk persoonlijk karakter in de tijden, ritmen en wijzen van zoeken naar God. Juist omdat de geestelijke vader zo’n centrale plaats inneemt en een bindende rol vervult, is er in het monnikenwezen een grote verscheidenheid mogelijk aan cenobitische en heremitische vormen. Zo heeft het monnikenwezen in het Oosten de verwachtingen kunnen vervullen van ieder Kerk in de verschillende periodes van haar geschiedenis. De ervaringen van Antonius.. De ervaringen van Antonius zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. vgl: 15: PG 26, 865 [[[1897]]] Pachomius, Les vies coptes de.. Pachomius, Les vies coptes de saint Pakhôme et ses successeurs, Leuven 1943, 3 vgl: 100: SC 171, 710 [[[6347]]]
Met dit streven leert het Oosten op bijzondere wijze dat er broeders en zusters zijn aan wie de Geest de gave heeft geschonken van geestelijke leiding. Ze zijn kostbare mensen aan wie men zich kan toetsen, want in hun wijze van zien hebben zij dezelfde liefdevolle blik die ook God voor ons heeft. De bedoeling is niet dat men afstand doet van de eigen vrijheid om zich door anderen te laten leiden; het gaat erom, zijn voordeel te doen met de kennis van het mensenhart, wat een echt charisma is, om vriendelijk en met vaste hand geholpen te worden bij het vinden van de weg der waarheid.
Onze wereld heeft een grote behoefte aan zulke geestelijke leidslieden Vaak heeft ze hen afgewezen omdat ze haar weinig geloofwaardig toeschenen of omdat zo’n figuur achterhaald scheen en weinig aantrekkelijk voor het huidig aanvoelen. Maar het is voor de wereld moeilijk om weer nieuwe leidslieden te vinden, met als gevolg dat ze lijdt aan angst en onzekerheid, en geen voorbeelden heeft of mensen die voor hen een toetssteen zijn.
Wanneer iemand waarlijk vader is in de Geest – het volk van God heeft er steeds blijkt van gegeven zo iemand te kunnen onderkennen – zal hij anderen niet aan zich gelijkend maken, maar hen helpen om de weg te vinden die leidt naar het Koninkrijk.
Ook het Westen heeft het kostbare geschenk ontvangen van het monastieke leven van mannen en vrouwen, waarin de gave van de leiding in de Geest bewaard blijft, en dat vraagt om naar waarde erkend te worden. Op dit gebied dienen allen die in gezag zijn gesteld, overal waar dankzij de genade zulke kostbare instrumenten voor innerlijke rijping gevonden worden, deze gave koesteren en in ere houden, en laten allen er hun voordeel mee doen: ze zullen de troost en steun ervaren die het vaderschap in de Geest betekent voor hen geloofsleven vgl: Viering van de Goddelijke liturgie volgens de Syro-Maronitische ritus op het Feest van de Presentatie van de Heer [[[1195|(6)]]].
Aan deze figuur ontleent het oosterse monnikenwezen en buitengewone soepelheid: door het werk van de geestelijke vader krijgt de weg van iedere monnik een sterk persoonlijk karakter in de tijden, ritmen en wijzen van zoeken naar God. Juist omdat de geestelijke vader zo’n centrale plaats inneemt en een bindende rol vervult, is er in het monnikenwezen een grote verscheidenheid mogelijk aan cenobitische en heremitische vormen. Zo heeft het monnikenwezen in het Oosten de verwachtingen kunnen vervullen van ieder Kerk in de verschillende periodes van haar geschiedenis. De ervaringen van Antonius.. De ervaringen van Antonius zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. vgl: 15: PG 26, 865 [[[1897]]] Pachomius, Les vies coptes de.. Pachomius, Les vies coptes de saint Pakhôme et ses successeurs, Leuven 1943, 3 vgl: 100: SC 171, 710 [[[6347]]]
Met dit streven leert het Oosten op bijzondere wijze dat er broeders en zusters zijn aan wie de Geest de gave heeft geschonken van geestelijke leiding. Ze zijn kostbare mensen aan wie men zich kan toetsen, want in hun wijze van zien hebben zij dezelfde liefdevolle blik die ook God voor ons heeft. De bedoeling is niet dat men afstand doet van de eigen vrijheid om zich door anderen te laten leiden; het gaat erom, zijn voordeel te doen met de kennis van het mensenhart, wat een echt charisma is, om vriendelijk en met vaste hand geholpen te worden bij het vinden van de weg der waarheid.
Onze wereld heeft een grote behoefte aan zulke geestelijke leidslieden Vaak heeft ze hen afgewezen omdat ze haar weinig geloofwaardig toeschenen of omdat zo’n figuur achterhaald scheen en weinig aantrekkelijk voor het huidig aanvoelen. Maar het is voor de wereld moeilijk om weer nieuwe leidslieden te vinden, met als gevolg dat ze lijdt aan angst en onzekerheid, en geen voorbeelden heeft of mensen die voor hen een toetssteen zijn.
Wanneer iemand waarlijk vader is in de Geest – het volk van God heeft er steeds blijkt van gegeven zo iemand te kunnen onderkennen – zal hij anderen niet aan zich gelijkend maken, maar hen helpen om de weg te vinden die leidt naar het Koninkrijk.
Ook het Westen heeft het kostbare geschenk ontvangen van het monastieke leven van mannen en vrouwen, waarin de gave van de leiding in de Geest bewaard blijft, en dat vraagt om naar waarde erkend te worden. Op dit gebied dienen allen die in gezag zijn gesteld, overal waar dankzij de genade zulke kostbare instrumenten voor innerlijke rijping gevonden worden, deze gave koesteren en in ere houden, en laten allen er hun voordeel mee doen: ze zullen de troost en steun ervaren die het vaderschap in de Geest betekent voor hen geloofsleven vgl: Viering van de Goddelijke liturgie volgens de Syro-Maronitische ritus op het Feest van de Presentatie van de Heer [[[1195|(6)]]].
Referenties naar alinea 13: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 8 Verbondenheid en dienst
14
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Juist in de groeiende onthechting aan hetgeen in de wereld een hinderpaal vormt voor de verbondenheid met de Heer vindt de monnik de wereld terug als de plaats waarin de schoonheid van de Schepper en de liefde van de Verlosser weerspiegeld worden. In zijn bidden spreekt de monnik over de wereld een epiklesis van de Geest uit, en weet zeker dat hij wordt verhoord, omdat dit een delen is in Christus’ eigen gebed. Zo voelt hij in zich een grote liefde groeien voor de mensheid, die liefde die in het gebed in het Oosten zo vaak wordt verheerlijkt als een eigenschap van God, de mensenvriend die niet heeft geaarzeld zijn Zoon aan te bieden om de wereld te redden. In zo’n houding kan het de monnik worden gegeven dat hij de wereld reeds van aanschijn veranderd ziet door het vergoddelijkend handelen van de gestorven en verrezen Christus.
In welke vorm ook de Geest in hem werkzaam is, steeds zal de monnik een man van de communio zijn. Vanaf de oudheid heeft men ook met dit woord de monastieke levensstijl van het cenobietenleven aangeduid. Het een roeping alleen waarachtig als ze voortkomt uit de Kerk en voor de kerk. Hiervan getuigt de ervaring van zoveel monniken die, in de eenzaamheid van hun cel, hartstochtelijk bidden niet alleen voor de mensen maar ook voor al het geschapene, waarbij zij voortdurend smeken dat alles zich moge bekeren tot de heilbrengende stroom van Christus’ liefde.
Deze weg van innerlijke bevrijding in openstaan voor de ander maakt van de monnik de man van liefde. In de school van de apostel Paulus, die laat zien dat de liefde de gehele wet vervult (Rom. 13, 10) [[b:Rom. 13, 10]], heeft de oosterse monastieke gemeenschap met grote zorg erop toegezien dat de liefde altijd de overhand behield op iedere wet.
De onderlinge verbondenheid blijkt allereerst in de dienst aan hen met wie zij het monastieke leven delen, maar ook aan de kerkelijke gemeenschap op naar tijd en plaats uiteenlopende wijze, variërend van sociale werken tot het rondreizen als verkondigers van Gods woord.
De Oosterse Kerken hebben die betrokkenheid met grote edelmoedigheid beleefd, allereerst door de evangelieverkondiging, de grootste dienst die een christen aan zijn naaste kan bewijzen, gevolgd door talrijke andere vormen van geestelijk en materieeldienstbetoon. Men kan zelfs zeggen dat het monnikenwezen in de oudheid – en herhaaldelijk ook in de daarop volgende tijden – het instrument bij uitstek is geweest bij de evangelisatie van de volken.
In welke vorm ook de Geest in hem werkzaam is, steeds zal de monnik een man van de communio zijn. Vanaf de oudheid heeft men ook met dit woord de monastieke levensstijl van het cenobietenleven aangeduid. Het een roeping alleen waarachtig als ze voortkomt uit de Kerk en voor de kerk. Hiervan getuigt de ervaring van zoveel monniken die, in de eenzaamheid van hun cel, hartstochtelijk bidden niet alleen voor de mensen maar ook voor al het geschapene, waarbij zij voortdurend smeken dat alles zich moge bekeren tot de heilbrengende stroom van Christus’ liefde.
Deze weg van innerlijke bevrijding in openstaan voor de ander maakt van de monnik de man van liefde. In de school van de apostel Paulus, die laat zien dat de liefde de gehele wet vervult (Rom. 13, 10) [[b:Rom. 13, 10]], heeft de oosterse monastieke gemeenschap met grote zorg erop toegezien dat de liefde altijd de overhand behield op iedere wet.
De onderlinge verbondenheid blijkt allereerst in de dienst aan hen met wie zij het monastieke leven delen, maar ook aan de kerkelijke gemeenschap op naar tijd en plaats uiteenlopende wijze, variërend van sociale werken tot het rondreizen als verkondigers van Gods woord.
De Oosterse Kerken hebben die betrokkenheid met grote edelmoedigheid beleefd, allereerst door de evangelieverkondiging, de grootste dienst die een christen aan zijn naaste kan bewijzen, gevolgd door talrijke andere vormen van geestelijk en materieeldienstbetoon. Men kan zelfs zeggen dat het monnikenwezen in de oudheid – en herhaaldelijk ook in de daarop volgende tijden – het instrument bij uitstek is geweest bij de evangelisatie van de volken.
Referenties naar alinea 14: 2
Ut Unum Sint ->=geentekst=Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 9 Een mens in relatie met God
15
Het leven van de monnik is een bewijs voor de eenheid die er in het Oosten bestaan tussen spiritualiteit en theologie: de Christen, en met name de monnik, zoekt niet zozeer naar abstracte waarheden, maar weet veeleer dat alleen zijn Heer de Waarheid en het Leven is, maar hij weet ook dat Hij de Weg is om deze beide te bereiken (Joh. 14, 6) [[b:Joh. 14, 6]]; kennis en deelname vormen dus een geheel: van de mens tot de drieëne God door de menswording van het Woord Gods.
Door een rijkdom aan elementen helpt het Oosten ons in te zien wat de betekenis is van de menselijke persoon. Deze betekenis is gebaseerd op de Menswording, waaraan de schepping zelf haar licht ontleent. In Christus, waarlijk God en waarlijk mens, wordt ten volle de roeping van de mens zichtbaar: opdat de mens God zou worden, heeft het Woord de menselijke natuur aangenomen. De mens, die voortdurend de bittere smaak proeft van zijn beperktheden en zondigheid, verliest zich niet in scherpe verwijten of grote angst, omdat hij weet dat diep in hem Gods kracht werkzaam is.
De menselijke natuur is door Christus aangenomen zonder gescheiden te worden van zijn goddelijke natuur en onverdeeld vgl: Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi [[[774|2-3]]], en de mens wordt niet aan zichzelf overgelaten als hij op duizendvoudige wijze en vaak zonder succes, het onmogelijke tracht te doen, namelijk op te klimmen naar de hemel. Er bestaat een tempel van de heerlijkheid, en dat is de zeer heilige persoon van Jezus de Heer, waar het goddelijke en het menselijke elkaar ontmoeten in een onverbrekelijke omhelzing: het Woord is Vlees geworden, in alles aan ons gelijk behalve in de zonde. Hij vult het zieke hart van de mensheid met goddelijkheid, waarbij Hij haar de Geest van de Vader inblaast en haar in staat stelt God te worden door de genade.
Maar als God ons de Zoon heeft geopenbaard, volgt daaruit dat het ons is gegeven in te treden in het mysterie van de Vader, het beginsel van verbondenheid in liefde. We gaan dan de allerheiligste Drie-eenheid zien als een liefdesgemeenschap: een dergelijke God kennen betekent het vurig verlangen gevoelen dat Hij tot de wereld moge spreken, dat hij zich moge meedelen. De heilsgeschiedenis is niets anders dan de geschiedenis van Gods liefde voor het schepsel dat Hij heeft liefgehad en uitgekozen, waarbij Hij wilde dat dit schepsel zou zijn “overeenkomstig de icoon van de Icoon” – zoals dit door de intuïtie van oosterse kerkvaders wordt verwoord vgl: V, 16,2: SC 153/2, 217; IV, 33,4: SC 100/2, 811 [[[848]]] vgl: 2-3 en 34: PG 25, 5-8 en 68-69 [[[1196]]] vgl: 12-13: SC 18,228-231 [[[948]]] – dat wil zeggen gevormd naar het beeld van het Beeld dat de Zoon is, tot volmaakte verbondenheid gebracht door de heiligmaker, de Geest van liefde.
En zelf als de mens zondigt, zoekt deze God hem op en heeft Hij hem lief, zodat hun onderlinge relatie niet wordt verbroken en de liefde blijft stromen. En Hij heeft hem lief in het mysterie van de Zoon, die zich op het kruis laat doden door een wereld die Hem niet erkent, maar die door de Vader weer tot leven is gewerkt als eeuwig bewijs dat niets de liefde kan doden omdat ieder die daarin deelt, geraakt wordt door Gods heerlijkheid: het is deze mens die door de liefde van gedaante is veranderd die de leerlingen op de berg Taabor hebben aanschouwd, die mens die wij allen geroepen zijn te worden.
Door een rijkdom aan elementen helpt het Oosten ons in te zien wat de betekenis is van de menselijke persoon. Deze betekenis is gebaseerd op de Menswording, waaraan de schepping zelf haar licht ontleent. In Christus, waarlijk God en waarlijk mens, wordt ten volle de roeping van de mens zichtbaar: opdat de mens God zou worden, heeft het Woord de menselijke natuur aangenomen. De mens, die voortdurend de bittere smaak proeft van zijn beperktheden en zondigheid, verliest zich niet in scherpe verwijten of grote angst, omdat hij weet dat diep in hem Gods kracht werkzaam is.
De menselijke natuur is door Christus aangenomen zonder gescheiden te worden van zijn goddelijke natuur en onverdeeld vgl: Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi [[[774|2-3]]], en de mens wordt niet aan zichzelf overgelaten als hij op duizendvoudige wijze en vaak zonder succes, het onmogelijke tracht te doen, namelijk op te klimmen naar de hemel. Er bestaat een tempel van de heerlijkheid, en dat is de zeer heilige persoon van Jezus de Heer, waar het goddelijke en het menselijke elkaar ontmoeten in een onverbrekelijke omhelzing: het Woord is Vlees geworden, in alles aan ons gelijk behalve in de zonde. Hij vult het zieke hart van de mensheid met goddelijkheid, waarbij Hij haar de Geest van de Vader inblaast en haar in staat stelt God te worden door de genade.
Maar als God ons de Zoon heeft geopenbaard, volgt daaruit dat het ons is gegeven in te treden in het mysterie van de Vader, het beginsel van verbondenheid in liefde. We gaan dan de allerheiligste Drie-eenheid zien als een liefdesgemeenschap: een dergelijke God kennen betekent het vurig verlangen gevoelen dat Hij tot de wereld moge spreken, dat hij zich moge meedelen. De heilsgeschiedenis is niets anders dan de geschiedenis van Gods liefde voor het schepsel dat Hij heeft liefgehad en uitgekozen, waarbij Hij wilde dat dit schepsel zou zijn “overeenkomstig de icoon van de Icoon” – zoals dit door de intuïtie van oosterse kerkvaders wordt verwoord vgl: V, 16,2: SC 153/2, 217; IV, 33,4: SC 100/2, 811 [[[848]]] vgl: 2-3 en 34: PG 25, 5-8 en 68-69 [[[1196]]] vgl: 12-13: SC 18,228-231 [[[948]]] – dat wil zeggen gevormd naar het beeld van het Beeld dat de Zoon is, tot volmaakte verbondenheid gebracht door de heiligmaker, de Geest van liefde.
En zelf als de mens zondigt, zoekt deze God hem op en heeft Hij hem lief, zodat hun onderlinge relatie niet wordt verbroken en de liefde blijft stromen. En Hij heeft hem lief in het mysterie van de Zoon, die zich op het kruis laat doden door een wereld die Hem niet erkent, maar die door de Vader weer tot leven is gewerkt als eeuwig bewijs dat niets de liefde kan doden omdat ieder die daarin deelt, geraakt wordt door Gods heerlijkheid: het is deze mens die door de liefde van gedaante is veranderd die de leerlingen op de berg Taabor hebben aanschouwd, die mens die wij allen geroepen zijn te worden.
Referenties naar alinea 15: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 10 Een aanbiddend zwijgen
16
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Gaudete et Exsultate ->=geentekst=
En toch wordt dit mysterie voortdurend en hult het zich in zwijgen (het zwijgen (‘hesychia’) is een wezenlijk element in de oosterse monastieke spiritualiteit) Vgl. Leven en woorden van de.. Vgl. Leven en woorden van de woestijnvaders: PG 65, 72-456 vgl: PG 40, 1252-1264 [[[1197]]], om te verhinderen dat men God door een afgod van eigen maaksel vervangt. Alleen wanneer de kennis van de verbondenheid met God steeds meer wordt uitgezuiverd zullen de mens en God elkaar ontmoeten en zullen zij in een eeuwige omhelzing hun blijvende eenheid in liefde erkennen.
Zo ontstaat hetgeen het apophatisme van het christelijk Oosten genoemd wordt: naarmate de mens toeneemt in de kennis van God, ervaart hij Hem steeds meer als een ontoegankelijk mysterie waarvan hij het wezen niet kan doorgronden. Men mag dit niet verwarren met een duister soort mystiek waarbij de mens ronddwaalt temidden van onpersoonlijk raadselachtige verschijnselen. Integendeel, de oosterse christenen richten zich tot God als tot de Vader, de Zoon, de heilige Geest, tot levende personen die liefdevol aanwezig zijn en tot Wie zij een plechtige en nederige, majestueuze en eenvoudige liturgische doxologie uitspreken.
Toch ervaren zij dat men tot die aanwezigheid vooral kan naderen als men leert in aanbidding te zwijgen, want op de top van de kennis van God en van de Godservaring is er zijn absolute transcendentie. Meer dan door systematische meditatie geraakt men daar door het biddend in zich opnemen van Schrift en liturgie.
In deze nederige aanvaarding van de beperkingen van het schepsel tegenover de oneindige transcendentie van een God die zich blijft openbaren als de God van Liefde, Vader van onze Heer Jezus Christus, in de vreugde van de heilige Geest, zie ik een uitdrukking van de houding van gebed en van de theologische methode die aan het Oosten het liefste is en die het allen die in Christus geloven, blijft aanbieden.
Wij moeten bekennen dat wij allen behoefte hebben aan die stilte die vol is van de tegenwoordigheid van Hem die wordt aanbeden: de theologie, wil zij volledig haar diepste innerlijke wijsheid en spiritualiteit ontplooien; het gebed, opdat het nooit vergeet dat het zien van God betekent het afdalen van de berg met een zo glanzend gelaat dat het met een sluier bedenkt moet worden (Ex. 34, 33) [[b:Ex. 34, 33]], en opdat onze bijeenkomsten plaats weten in te ruimen voor de tegenwoordigheid van God zonder zichzelf te verheffen; de prediking, opdat deze zich niet wijs maakt dat men kan volstaan met veel woorden om de mensen te brengen tot het ervaren van God; het werken aan een ideaal, opdat men weigert op te gaan in een liefdeloze strijd die geen vergeving kent.
Daaraan heeft de moderne mens behoefte, hij die zo vaak niet weet te zwijgen uit angst voor de confrontatie met zichzelf, uit angst zich bloot te geven, de leegte te gevoelen die een zoeken wordt naar zingeving, de mens die zich overgeeft aan de roes van het lawaai.
Allen, gelovigen en ongelovigen, dienen de waarde te leren kennen van het zwijgen waardoor de Ander kan spreken, wanneer en zoals Hij dat wil, en dat onszelf mogelijk maakt dat woord te verstaan.
Zo ontstaat hetgeen het apophatisme van het christelijk Oosten genoemd wordt: naarmate de mens toeneemt in de kennis van God, ervaart hij Hem steeds meer als een ontoegankelijk mysterie waarvan hij het wezen niet kan doorgronden. Men mag dit niet verwarren met een duister soort mystiek waarbij de mens ronddwaalt temidden van onpersoonlijk raadselachtige verschijnselen. Integendeel, de oosterse christenen richten zich tot God als tot de Vader, de Zoon, de heilige Geest, tot levende personen die liefdevol aanwezig zijn en tot Wie zij een plechtige en nederige, majestueuze en eenvoudige liturgische doxologie uitspreken.
Toch ervaren zij dat men tot die aanwezigheid vooral kan naderen als men leert in aanbidding te zwijgen, want op de top van de kennis van God en van de Godservaring is er zijn absolute transcendentie. Meer dan door systematische meditatie geraakt men daar door het biddend in zich opnemen van Schrift en liturgie.
In deze nederige aanvaarding van de beperkingen van het schepsel tegenover de oneindige transcendentie van een God die zich blijft openbaren als de God van Liefde, Vader van onze Heer Jezus Christus, in de vreugde van de heilige Geest, zie ik een uitdrukking van de houding van gebed en van de theologische methode die aan het Oosten het liefste is en die het allen die in Christus geloven, blijft aanbieden.
Wij moeten bekennen dat wij allen behoefte hebben aan die stilte die vol is van de tegenwoordigheid van Hem die wordt aanbeden: de theologie, wil zij volledig haar diepste innerlijke wijsheid en spiritualiteit ontplooien; het gebed, opdat het nooit vergeet dat het zien van God betekent het afdalen van de berg met een zo glanzend gelaat dat het met een sluier bedenkt moet worden (Ex. 34, 33) [[b:Ex. 34, 33]], en opdat onze bijeenkomsten plaats weten in te ruimen voor de tegenwoordigheid van God zonder zichzelf te verheffen; de prediking, opdat deze zich niet wijs maakt dat men kan volstaan met veel woorden om de mensen te brengen tot het ervaren van God; het werken aan een ideaal, opdat men weigert op te gaan in een liefdeloze strijd die geen vergeving kent.
Daaraan heeft de moderne mens behoefte, hij die zo vaak niet weet te zwijgen uit angst voor de confrontatie met zichzelf, uit angst zich bloot te geven, de leegte te gevoelen die een zoeken wordt naar zingeving, de mens die zich overgeeft aan de roes van het lawaai.
Allen, gelovigen en ongelovigen, dienen de waarde te leren kennen van het zwijgen waardoor de Ander kan spreken, wanneer en zoals Hij dat wil, en dat onszelf mogelijk maakt dat woord te verstaan.
Referenties naar alinea 16: 3
Vita Consecrata ->=geentekst=Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=
Gaudete et Exsultate ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Van kennis tot ontmoeting
17
Dertig jaren zijn verlopen sinds de bisschoppen van de RK Kerk, in Concilie [d:4] bijeen in tegenwoordigheid van talrijke broeders uit andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, luisterden naar de stem van de Geest, die zijn licht deed schijnen over diepe waarheden aangaande de natuur van de Kerk, en duidelijk maakte dat allen die in Christus geloven veel dichter bij elkaar stonden dan zij zich konden voorstellen, allen op weg naar de éne Heer, allen gedragen en geholpen door zijn genade. Een steeds dringender uitnodiging tot eenheid was er het gevolg van.
Sindsdien is een lange weg afgelegd naar het beter leren kennen van elkaar. Die wederzijdse kennis heeft onze hoogachting doen toenemen en het ons vaak mogelijk gemaakt om gezamenlijk tot de éne Heer, maar ook voor elkaar, te bidden, waarbij wij een pad van liefde volgden die reeds een pelgrimstocht is op weg naar de eenheid.
Na de belangrijke stappen die Paus Paulus VI heeft gezet, heb ik gewild dat men zou doorgaan op de weg van het in liefde leren kennen van elkaar. Ik mag getuigen van de diepe vreugde die ik heb gevoeld bij de broederlijke ontmoeting in de loop der jaren met zoveel kerkleiders en vertegenwoordigers van kerken en kerkelijke gemeenschappen. Wij hebben onze zorgen en verwachtingen met elkaar gedeeld, samen hebben we gebeden om eendracht onder onze kerken en om vrede voor de wereld. Samen hebben wij ons meer verantwoordelijk gevoeld voor het gemeenschappelijk welzijn, niet alleen als individuen, maar in de naam van de christenen waarvan de Heer ons tot herders heeft aangesteld.
Andere kerken, die door onrecht en geweld bedreigd of getroffen werden, hebben soms een dringend beroep gedaan op de Heer Stoel. Wij hebben getracht ons hart te openen voor hen allen. De bisschop van Rome heeft omwille van hen, zodra dat mogelijk was, zijn stem verheven, opdat de mensen van goede wil de noodkreet zouden horen van onze lijdende broeders en zusters.
Sindsdien is een lange weg afgelegd naar het beter leren kennen van elkaar. Die wederzijdse kennis heeft onze hoogachting doen toenemen en het ons vaak mogelijk gemaakt om gezamenlijk tot de éne Heer, maar ook voor elkaar, te bidden, waarbij wij een pad van liefde volgden die reeds een pelgrimstocht is op weg naar de eenheid.
Na de belangrijke stappen die Paus Paulus VI heeft gezet, heb ik gewild dat men zou doorgaan op de weg van het in liefde leren kennen van elkaar. Ik mag getuigen van de diepe vreugde die ik heb gevoeld bij de broederlijke ontmoeting in de loop der jaren met zoveel kerkleiders en vertegenwoordigers van kerken en kerkelijke gemeenschappen. Wij hebben onze zorgen en verwachtingen met elkaar gedeeld, samen hebben we gebeden om eendracht onder onze kerken en om vrede voor de wereld. Samen hebben wij ons meer verantwoordelijk gevoeld voor het gemeenschappelijk welzijn, niet alleen als individuen, maar in de naam van de christenen waarvan de Heer ons tot herders heeft aangesteld.
Andere kerken, die door onrecht en geweld bedreigd of getroffen werden, hebben soms een dringend beroep gedaan op de Heer Stoel. Wij hebben getracht ons hart te openen voor hen allen. De bisschop van Rome heeft omwille van hen, zodra dat mogelijk was, zijn stem verheven, opdat de mensen van goede wil de noodkreet zouden horen van onze lijdende broeders en zusters.
“Onder de zonden die om groter boetvaardigheid en bekering vragen, horen zeer zeker die welke de door God voor zijn volk gewilde eenheid hebben geschaad. Meer nog dan gedurende het eerste millennium heeft de kerkelijke gemeenschap tijdens de nu bijna voltooide duizend jaar ‘soms niet zonder schuld aan beide zijden’ Unitatis Redintegratio [[618|3]] smartelijke scheuringen gekend die heel duidelijk in strijd zijn met Christus’ wil, en die voor de wereld een ergernis betekenen. Helaas, de last van deze zonden uit het verleden doet zich ook nu nog gevoelen; ze zijn ook in onze tijd als het ware blijvende bekoringen. Er moet openlijk schuld worden bekend en Christus moet met grote aandrang om vergeving worden gesmeekt” Tertio millennio adveniente [[265|34]].De zonde van onze verdeeldheid is zeer ernstig. Ik voel de noodzaak nog meer open te staan voor de Geest die ons tot bekering roept, om de ander te accepteren en met broederlijk respect te erkennen, en nieuwe moedige dingen te ondernemen die in staat zijn, allerlei bekoringen tot terugkeer op onze schreden te verdrijven. Wij voelen dat we verder moeten gaan dan de communio die we hebben bereikt.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Iedere dag gevoel ik het steeds dringender verlangen om weer de geschiedenis van de kerken na te gaan, met de bedoeling om eindelijk een geschiedenis te schijven van onze eenheid en om terug te keren tot de tijd dat, na de dood en verrijzenis van onze Heer Jezus, het evangelie zich verspreidde onder de meest uiteenlopende culturen, en een uiterst vruchtbare uitwisseling in gang zette, waarvan nog in onze tijd de liturgieën van de kerken getuigen. Moeilijkheden en tegenstellingen ten spijt laten de brieven van de apostelen (2 Kor. 9, 11-14) [[b:2 Kor. 9, 11-14]] en de kerkvaders vgl: ed. F. X. Funk, I, 60-144 [[[984]]] H. Ignatius van Antiochië,.. H. Ignatius van Antiochië, Brieven, ed. F. X. Funk, I, 172-252 vgl: ed. F. X. Funk, I, 268-282 [[[1130]]] de zeer nauwe en broederlijke banden zien tussen de kerken, in een volledige verbondenheid van geloof en met eerbiediging van hun specifieke karaktertrekken en identiteit.
De gemeenschappelijke ervaring van het martelaarschap en de overweging van de handelingen der martelaren uit iedere Kerk, het delen in de leer van zo talrijke leermeesters in het geloof, dat alles maakt bij onderlinge uitwisselingen en het diepgaand met elkaar delen dat heerlijke gevoel van eenheid nog sterker vgl: I, 10,2: SC 264/2, 158-160 [[[848]]]. Terwijl het kerkelijk leven zich op verschillende wijzen ontwikkelde, belette dit de christenen niet, dankzij de wederzijdse betrekkingen, steeds de zekerheid te kunnen behouden zich in iedere Kerk thuis te voelen, omdat vanuit alle kerken in een wonderbare verscheidenheid van talen en tongvallen de lof opsteeg van de éne Vader, door Christus, in de heilige Geest; alle waren verzameld voor het vieren van de Eucharistie, hart van en model voor de gemeenschap, niet alleen wat spiritualiteit en zedelijk leven betreft, maar ook voor de structuur zelf van de Kerk, in de verscheidenheid van de ambten en diensten, onder voorzitterschap van de bisschop, de opvolger van de apostelen vgl: Lumen Gentium [[[617|26]]] vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|41]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|15]]]. De eerste Concilies zijn een welsprekend getuigenis van deze eenheid die in de verscheidenheid voortduurde vgl: A Concilio Constantinopolitano I [[[1198|2]]] vgl: Duodecimum saeculum [[[1047|2.4]]].
En zelfs toen bepaalde misverstanden op dogmatisch gebied – vaak aangescherpt onder invloed van politieke en culturele factoren – ernstiger werden, met smartelijke gevolgen voor de betrekkingen tussen de kerken, bleef het streven om de eenheid van de Kerk te begeren en te bevorderen on verlet. Toen de oecumenische dialoog een aanvang nam, zijn wij dankzij de heilige Geest versterkt in ons gemeenschappelijk geloof, de volmaakte voortzetting van het apostolisch kerygma, en daarvoor danken wij God met heel ons hert vgl: In tegenwoordigheid van Dimitrius I, aartsbisschop van Constantinopel en oecumenisch patriarch [[[1199|(3)]]]
En al zijn er geleidelijk vanaf de eerste eeuwen van de christenheid tegenstellingen aan het licht getreden binnen het lichaam van de Kerk, toch mogen wij niet vergeten dat, ondanks de moeilijkheden, gedurende heel het eerste millennium de eenheid tussen Rome en Constantinopel is blijven bestaan. Wij hebben steeds beter leren inzien dat niet zozeer door een historisch gebeuren of louter vanwege een kwestie van voorrang het weefsel van de eenheid werd verscheurd, maar veelmeer doordat men geleidelijk van elkaar verwijderd is geraakt met als gevolg dat het onderscheid met de ander niet meer gevoeld werd als een gemeenschappelijk rijkdom, maar als iets wat niet met elkaar onverenigbaar was.
Zelfs als in het tweede millennium der polemiek en verdeeldheid zich verharden, men elkaar steeds minder kent en de vooroordelen groeien, betekent dat niet dat er geen constructieve ontmoetingen meer plaats hebben tussen kerkleiders die de betrekkingen willen aanhalen en de onderlinge uitwisselingen willen bevorderen. En ook dan nog is er het heilige werk van mannen en vrouwen die de tegenstelling als een zwarte zonde beschouwen en die hartstochtelijk verlangen naar onderlinge eenheid en liefde, en die daarom op allerlei wijzen gepoogd hebben het zoeken naar communio te bevorderen door gebed, studie, bezinning en door open en hartelijke ontmoetingen vgl: PL 188,1139-1248 [[[1200]]].
Heel dat verdienstelijk werk vindt zijn neerslag in de overwegingen van Vaticanum II [d:4]; een soort symbool daarvan is de opheffing van de wederzijdse excommunicatie uit 1054 door Paus Paulus VI en de oecumenische Patriarch Athenagoras vgl: Gezamenlijke verklaring van Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras I [[[295]]].
De gemeenschappelijke ervaring van het martelaarschap en de overweging van de handelingen der martelaren uit iedere Kerk, het delen in de leer van zo talrijke leermeesters in het geloof, dat alles maakt bij onderlinge uitwisselingen en het diepgaand met elkaar delen dat heerlijke gevoel van eenheid nog sterker vgl: I, 10,2: SC 264/2, 158-160 [[[848]]]. Terwijl het kerkelijk leven zich op verschillende wijzen ontwikkelde, belette dit de christenen niet, dankzij de wederzijdse betrekkingen, steeds de zekerheid te kunnen behouden zich in iedere Kerk thuis te voelen, omdat vanuit alle kerken in een wonderbare verscheidenheid van talen en tongvallen de lof opsteeg van de éne Vader, door Christus, in de heilige Geest; alle waren verzameld voor het vieren van de Eucharistie, hart van en model voor de gemeenschap, niet alleen wat spiritualiteit en zedelijk leven betreft, maar ook voor de structuur zelf van de Kerk, in de verscheidenheid van de ambten en diensten, onder voorzitterschap van de bisschop, de opvolger van de apostelen vgl: Lumen Gentium [[[617|26]]] vgl: Sacrosanctum Concilium [[[570|41]]] vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|15]]]. De eerste Concilies zijn een welsprekend getuigenis van deze eenheid die in de verscheidenheid voortduurde vgl: A Concilio Constantinopolitano I [[[1198|2]]] vgl: Duodecimum saeculum [[[1047|2.4]]].
En zelfs toen bepaalde misverstanden op dogmatisch gebied – vaak aangescherpt onder invloed van politieke en culturele factoren – ernstiger werden, met smartelijke gevolgen voor de betrekkingen tussen de kerken, bleef het streven om de eenheid van de Kerk te begeren en te bevorderen on verlet. Toen de oecumenische dialoog een aanvang nam, zijn wij dankzij de heilige Geest versterkt in ons gemeenschappelijk geloof, de volmaakte voortzetting van het apostolisch kerygma, en daarvoor danken wij God met heel ons hert vgl: In tegenwoordigheid van Dimitrius I, aartsbisschop van Constantinopel en oecumenisch patriarch [[[1199|(3)]]]
En al zijn er geleidelijk vanaf de eerste eeuwen van de christenheid tegenstellingen aan het licht getreden binnen het lichaam van de Kerk, toch mogen wij niet vergeten dat, ondanks de moeilijkheden, gedurende heel het eerste millennium de eenheid tussen Rome en Constantinopel is blijven bestaan. Wij hebben steeds beter leren inzien dat niet zozeer door een historisch gebeuren of louter vanwege een kwestie van voorrang het weefsel van de eenheid werd verscheurd, maar veelmeer doordat men geleidelijk van elkaar verwijderd is geraakt met als gevolg dat het onderscheid met de ander niet meer gevoeld werd als een gemeenschappelijk rijkdom, maar als iets wat niet met elkaar onverenigbaar was.
Zelfs als in het tweede millennium der polemiek en verdeeldheid zich verharden, men elkaar steeds minder kent en de vooroordelen groeien, betekent dat niet dat er geen constructieve ontmoetingen meer plaats hebben tussen kerkleiders die de betrekkingen willen aanhalen en de onderlinge uitwisselingen willen bevorderen. En ook dan nog is er het heilige werk van mannen en vrouwen die de tegenstelling als een zwarte zonde beschouwen en die hartstochtelijk verlangen naar onderlinge eenheid en liefde, en die daarom op allerlei wijzen gepoogd hebben het zoeken naar communio te bevorderen door gebed, studie, bezinning en door open en hartelijke ontmoetingen vgl: PL 188,1139-1248 [[[1200]]].
Heel dat verdienstelijk werk vindt zijn neerslag in de overwegingen van Vaticanum II [d:4]; een soort symbool daarvan is de opheffing van de wederzijdse excommunicatie uit 1054 door Paus Paulus VI en de oecumenische Patriarch Athenagoras vgl: Gezamenlijke verklaring van Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras I [[[295]]].
Referenties naar alinea 18: 1
Ut Unum Sint ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Tengevolge van de recente gebeurtenissen in Centraal – en Oost –Europa zijn er op de weg der liefde nieuwe moeilijkheden gerezen. Terwijl zich nieuwe perspectieven aandienen en er grotere vrijheid verwacht mag worden, zien christenbroeders en zusters die samen onder de vervolging hebben geleden, elkaar met achterdocht en angst aan: dreigt hier niet een nieuwe ernstige zonde waartegen we ons met alle kracht moeten verzetten als we willen dat de volkeren die de God van liefde zoeken, Hem gemakkelijker kunnen vinden, in plaats van opnieuw in hun diepste gevoelens gekwetst te worden door onze verdeeldheden en tegenstellingen?
Toen bij gelegenheid van Goede vrijdag 1994 Zijne Heiligheid de patriarch van Constantinopel Bartholomeus I aan de Kerk van Rome zijn ‘Overwegingen bij de kruisweg’ schonk heb ik willen herinneren aan die verbondenheid in de recente ervaring van het martelaarschap: “Wij zijn verenigd in die martelaren van Rome, van de ‘Heuvel van de kruisen’, de solovietsky – eilanden en zoveel andere vernietigingskampen. Wij zijn verenigd tegen de achtergrond van die martelaren, het is ons onmogelijk niet verenigd te zijn” Overwegingen na de Kruisweg van Goede Vrijdag [[1185]].
Bewustwording van deze zware verantwoordelijkheid is dus dringend noodzakelijk: wij kunnen thans meewerken aan de verkondiging van het Rijk óf ons schuldig maken nieuwe verdeeldheden. Moge de Heer ons hart openen, onze geest bekeren, ons inspireren tot nieuwe, moedige stappen voorwaarts waardoor, zo nodig, clichés, laffe berusting en schijnbaar uitzichtloze situaties overwonnen kunnen worden.
Als degenen die de eersten willen zijn, geroepen zijn om dienaar van allen te worden, dan zal men uit deze moedige liefde het primaat van de liefde zijn toenemen. Ik bid de Heer dat Hij allereerst aan mij en aan de bisschoppen van de RK Kerk het stellen van concrete daden zal ingeven die getuigen van deze innerlijk zekerheid. Het is een eis van de Kerk in haar diepste wezen. Iedere keer dat wij de Eucharistie vieren, het sacrament van de verbondenheid, vinden wij in het Lichaam en Bloed waarin wij delen, het sacrament en de uitnodiging tot onze eenheid vgl: Sacramentdag, gebed over de gaven [[[1209]]] vgl: Eucharistisch Gebed III [[[1209]]] vgl: éd. E. Renaudot, Liturgiarum orientalium collectio, I, Frankfurt 1947, 68 [[[1201]]].
Hoe zullen wij werkelijk geloofwaardig zijn als wij onderling verdeeld staan voor de Eucharistie, als we niet in staat zijn ons delen te beleven in de éne Heer die wij geroepen zijn aan de wereld te verkondigen? Geconfronteerd met de wederzijdse uitsluiting van de Eucharistie ervaren wij onze schamelheid en de noodzaak om al het mogelijke te doen opdat de dag kome waarop wij tezamen hetzelfde brood en dezelfde kelk zullen delen vgl: Aan de Mechitaristen [[[1202]]]. Dan zal de Eucharistie opnieuw volledig ervaren worden als de profetie van het Koninkrijk; dan zullen deze woorden uit een zeer oud eucharistisch gebed in stalende waarachtigheid weerklinken: “Zoals dit gebroken brood dat eens verspreid was over de heuvels en bijeen is gebracht, één wort, moge uw Kerk vanuit de uiteinden der aarde worden verzameld in uw Rijk” IX, 4; Patres apostolici, ed. F.X. Funk, I, 22 [[1657|+69]]
Toen bij gelegenheid van Goede vrijdag 1994 Zijne Heiligheid de patriarch van Constantinopel Bartholomeus I aan de Kerk van Rome zijn ‘Overwegingen bij de kruisweg’ schonk heb ik willen herinneren aan die verbondenheid in de recente ervaring van het martelaarschap: “Wij zijn verenigd in die martelaren van Rome, van de ‘Heuvel van de kruisen’, de solovietsky – eilanden en zoveel andere vernietigingskampen. Wij zijn verenigd tegen de achtergrond van die martelaren, het is ons onmogelijk niet verenigd te zijn” Overwegingen na de Kruisweg van Goede Vrijdag [[1185]].
Bewustwording van deze zware verantwoordelijkheid is dus dringend noodzakelijk: wij kunnen thans meewerken aan de verkondiging van het Rijk óf ons schuldig maken nieuwe verdeeldheden. Moge de Heer ons hart openen, onze geest bekeren, ons inspireren tot nieuwe, moedige stappen voorwaarts waardoor, zo nodig, clichés, laffe berusting en schijnbaar uitzichtloze situaties overwonnen kunnen worden.
Als degenen die de eersten willen zijn, geroepen zijn om dienaar van allen te worden, dan zal men uit deze moedige liefde het primaat van de liefde zijn toenemen. Ik bid de Heer dat Hij allereerst aan mij en aan de bisschoppen van de RK Kerk het stellen van concrete daden zal ingeven die getuigen van deze innerlijk zekerheid. Het is een eis van de Kerk in haar diepste wezen. Iedere keer dat wij de Eucharistie vieren, het sacrament van de verbondenheid, vinden wij in het Lichaam en Bloed waarin wij delen, het sacrament en de uitnodiging tot onze eenheid vgl: Sacramentdag, gebed over de gaven [[[1209]]] vgl: Eucharistisch Gebed III [[[1209]]] vgl: éd. E. Renaudot, Liturgiarum orientalium collectio, I, Frankfurt 1947, 68 [[[1201]]].
Hoe zullen wij werkelijk geloofwaardig zijn als wij onderling verdeeld staan voor de Eucharistie, als we niet in staat zijn ons delen te beleven in de éne Heer die wij geroepen zijn aan de wereld te verkondigen? Geconfronteerd met de wederzijdse uitsluiting van de Eucharistie ervaren wij onze schamelheid en de noodzaak om al het mogelijke te doen opdat de dag kome waarop wij tezamen hetzelfde brood en dezelfde kelk zullen delen vgl: Aan de Mechitaristen [[[1202]]]. Dan zal de Eucharistie opnieuw volledig ervaren worden als de profetie van het Koninkrijk; dan zullen deze woorden uit een zeer oud eucharistisch gebed in stalende waarachtigheid weerklinken: “Zoals dit gebroken brood dat eens verspreid was over de heuvels en bijeen is gebracht, één wort, moge uw Kerk vanuit de uiteinden der aarde worden verzameld in uw Rijk” IX, 4; Patres apostolici, ed. F.X. Funk, I, 22 [[1657|+69]]
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 Wat gebeurt er op het gebied van de eenheid
20
Er zijn bijzonder betekenisvolle gelegenheden die ons aanmoedigen om met genegenheid en respect onze gedachten te doen uitgaan naar de Oosterse Kerken. Allereerst, zoals reeds werd gezegd, de herdenking dat honderd jaar geleden de Apostolische brief Orientalium Dignitas [1179] verscheen. Sindsdien is een weg begonnen die onder andere heeft geleid tot de instelling in 1917 van de Congregatie voor de Oosterse Kerken [d:107] vgl: Dei Providentiis [[[2768]]], en de oprichting van het Pauselijk Oosters Instituut [d:311] door Benedictus XV. vgl: Orientis catholici [[[1682]]] Daarna stelde Paus Johannes XXIII het Secretariaat in voor de Bevordering van de Eenheid van de Christenen. vgl: Superno Dei Nutu [[[3292]]] In een recenter verleden, 18 oktober 1990, promulgeerde ik het Wetboek van de Canones van de Oosterse Kerken [574] vgl: Sacri Canones [[[3696]]], om het specifieke karakter van het oosters erfgoed te bewaren en te bevorderen.
Dat als duidt op een houding die de Kerk van Rome altijd heeft beschouwd als een integraal deel van de opdracht die door Jezus Christus aan de apostel Petrus was toevertrouwd, om namelijk zijn broeders te bevestigen in geloof en eenheid (Lc. 22, 32) [[b:Lc. 22, 32]]. Pogingen in het verleden hadden hun beperkingen, voortgekomen als ze waren vanuit de mentaliteit van de tijd en vanuit het verstaan zelf van de waarheden omtrent de kerk. Maar hier zou ik willen onderstrepen dat die taak geworteld is in de overtuiging dat Petrus (Mt. 19, 17) [[b:Mt. 19, 17]] zichzelf in dienst wil stellen van een Kerk die in liefde verenigd is.
“De Paus heeft de opdracht om voortdurend wegen te zoeken die kunnen helpen om de eenheid te bevestigen. Daarom moet hij geen obstakels opwerpen, maar juist wegen openen. Dat is absoluut niet in tegenspraak met de plicht die hem door Christus is toevertrouwd ‘om zijn broeders in het geloof te sterken’ (Lc. 22, 32) [[b:Lc. 22, 32]]. Het is veelbetekenend dat Christus die woorden sprak vlak voordat Petrus Hem zou verloochenen. Het was alsof de Meester zelf tegen Petrus wilde zeggen: ‘Denk eraan dat jij zwak bent, en dat ook jij voortdurend bekering nodig hebt. Je bent alleen maar in staat anderen te sterken als je je bewust bent van je eigen zwakheid. Ik draag je op te getuigen van de waarheid, de heerlijke waarheid van God die geopenbaard is voor de redding van de mens, maar deze waarheid kan alleen maar gepredikt of gevonden worden door lief te hebben.’ Altijd dient men veritatem facere in caritate (‘in liefde de waarheid in praktijk brengen’) (Ef. 4, 15) [[b:Ef. 4, 15]]” Parijs 1994, 231. [[6348]]
Wij weten vandaag dat eenheid door Gods liefde alleen kan worden gerealiseerd als de kerken het samen willen, in volledig respect voor ieders tradities en voor ieders noodzakelijke autonomie. Wij weten dat dit alleen kan gebeuren vanuit de liefde der kerken die beseffen geroepen te zijn om steeds duidelijker de éne Kerk van Christus, geboren uit één Doopsel en één Eucharistie, zichtbaar te maken, en die elkaars zusters willen zijn vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|14]]].
Zoals ik reeds heb mogen opmerken: “De Kerk van Christus is één. Als er verdeeldheid is, dan moet die overwonnen worden, maar de Kerk is één de Kerk van Christus tussen Oost en West kan alleen maar één zijn, éen en verenigd” Tot de professoren van het Pauselijk Oosters Instituut [[3727|(4)]].
Zeker, in de ogen van de moderne wereld schijnt een ware eenwording alleen mogelijk wanneer de waardigheid van de ander volledig gerespecteerd wordt, zonder te beweren dat het geheel van gewoonten en gebruiken van de Latijnse Kerk vollediger is en meer geschikt om de juiste leer volledig te laten zien; en veder dat deze vereniging zou moeten worden voorafgegaan door een in heel de Kerk levend besef van communio dat niet beperkt blijft tot een akkoord aan de top. Wij zijn ons er thans van bewust - en dit is herhaaldelijk bevestigd – dat de eenheid tot stand zal komen op de wijze en het tijdstip dat de Heer zal willen, en dat de fijngevoeligheid en creativiteit van de liefde daarbij een onmisbare rol te vervullen zal hebben die misschien verder gaat dan de vormen die in de geschiedenis reeds beproefd zijn vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|30]]].
Dat als duidt op een houding die de Kerk van Rome altijd heeft beschouwd als een integraal deel van de opdracht die door Jezus Christus aan de apostel Petrus was toevertrouwd, om namelijk zijn broeders te bevestigen in geloof en eenheid (Lc. 22, 32) [[b:Lc. 22, 32]]. Pogingen in het verleden hadden hun beperkingen, voortgekomen als ze waren vanuit de mentaliteit van de tijd en vanuit het verstaan zelf van de waarheden omtrent de kerk. Maar hier zou ik willen onderstrepen dat die taak geworteld is in de overtuiging dat Petrus (Mt. 19, 17) [[b:Mt. 19, 17]] zichzelf in dienst wil stellen van een Kerk die in liefde verenigd is.
“De Paus heeft de opdracht om voortdurend wegen te zoeken die kunnen helpen om de eenheid te bevestigen. Daarom moet hij geen obstakels opwerpen, maar juist wegen openen. Dat is absoluut niet in tegenspraak met de plicht die hem door Christus is toevertrouwd ‘om zijn broeders in het geloof te sterken’ (Lc. 22, 32) [[b:Lc. 22, 32]]. Het is veelbetekenend dat Christus die woorden sprak vlak voordat Petrus Hem zou verloochenen. Het was alsof de Meester zelf tegen Petrus wilde zeggen: ‘Denk eraan dat jij zwak bent, en dat ook jij voortdurend bekering nodig hebt. Je bent alleen maar in staat anderen te sterken als je je bewust bent van je eigen zwakheid. Ik draag je op te getuigen van de waarheid, de heerlijke waarheid van God die geopenbaard is voor de redding van de mens, maar deze waarheid kan alleen maar gepredikt of gevonden worden door lief te hebben.’ Altijd dient men veritatem facere in caritate (‘in liefde de waarheid in praktijk brengen’) (Ef. 4, 15) [[b:Ef. 4, 15]]” Parijs 1994, 231. [[6348]]
Wij weten vandaag dat eenheid door Gods liefde alleen kan worden gerealiseerd als de kerken het samen willen, in volledig respect voor ieders tradities en voor ieders noodzakelijke autonomie. Wij weten dat dit alleen kan gebeuren vanuit de liefde der kerken die beseffen geroepen te zijn om steeds duidelijker de éne Kerk van Christus, geboren uit één Doopsel en één Eucharistie, zichtbaar te maken, en die elkaars zusters willen zijn vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|14]]].
Zoals ik reeds heb mogen opmerken: “De Kerk van Christus is één. Als er verdeeldheid is, dan moet die overwonnen worden, maar de Kerk is één de Kerk van Christus tussen Oost en West kan alleen maar één zijn, éen en verenigd” Tot de professoren van het Pauselijk Oosters Instituut [[3727|(4)]].
Zeker, in de ogen van de moderne wereld schijnt een ware eenwording alleen mogelijk wanneer de waardigheid van de ander volledig gerespecteerd wordt, zonder te beweren dat het geheel van gewoonten en gebruiken van de Latijnse Kerk vollediger is en meer geschikt om de juiste leer volledig te laten zien; en veder dat deze vereniging zou moeten worden voorafgegaan door een in heel de Kerk levend besef van communio dat niet beperkt blijft tot een akkoord aan de top. Wij zijn ons er thans van bewust - en dit is herhaaldelijk bevestigd – dat de eenheid tot stand zal komen op de wijze en het tijdstip dat de Heer zal willen, en dat de fijngevoeligheid en creativiteit van de liefde daarbij een onmisbare rol te vervullen zal hebben die misschien verder gaat dan de vormen die in de geschiedenis reeds beproefd zijn vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|30]]].
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
De Oosterse Kerken die in volledige communio traden met de Kerk van Rome wilden van deze bekommernis een manifestatie zijn, zichtbaar gemaakt in de mate waartoe het kerkelijk bewustzijn van die tijd was uitgerijpt Magnum Baptismi Donum [[3299|(4)]]. Toen zij toetraden tot de katholieke communio, waren zij geenszins van plan de trouw op te geven aan hun traditie waarvan zij in de loop der eeuwen heldhaftig en vaak met hun bloed getuigenis hebben afgelegd.
En als er van tijd tot tijd in hun betrekkingen met de orthodoxe kerken misverstanden zijn geweest en openlijk verzet is gerezen, dan weten wij allemaal dat wij onophoudelijk om de goddelijke barmhartigheid moeten smeken en om een nieuwe hart dat tot verzoening in staat is, welk onrecht men ook moge hebben ondergaan of de ander hebben aangedaan.
Herhaaldelijk is gezegd dat de reeds volledig tot stand gekomen vereniging van de oosterse katholieke kerken met de Kerk van Rome niet tot gevolg mag hebben dat het besef van hun ware eigenheid en oorspronkelijkheid erdoor afneemt vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|24]]]. Waar dat gebeurd mocht zijn, heeft Vaticanum II [d:4] hen aangespoord om hun volle identiteit opnieuw te ontdekken, omdat zij “het recht en de plicht hebben hun bestuur in te richten naar de regels van hun eigen kerkelijke tucht. Deze verdienen immers hoogachting vanwege hun eerbiedwaardige ouderdom, stemmen beter overeen met de gewoonten van hun gelovigen en schijnen beter geschikt voor het heil der zielen” Orientalium Ecclesiarum [[701|5]].
Deze kerken dragen in hun vlees een diepe wonde, want de volledige communio met de oosterse orthodoxe kerken, met wie zij toch het erfgoed van hun vaders gemeen hebben, is nog niet tot stand gekomen. Een voortdurende gemeenschappelijke bekering is voor hen onmisbaar om vastberaden en met elan te komen tot wederzijds begrip.
Bekering wordt ook van de Latijnse Kerk geëist opdat zij de waardigheid van de oosterse Christenen respecteert en tot haar recht doet komen, en met dankbaarheid de geestelijke schatten aanvaardt die de oosterse katholieke kerken bezitten tot voordeel van de gehele katholieke communio vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|17]]] vgl: Tot het buitengewoon Consistorie [[[1186|(5)]]] ; opdat zij op concrete wijze en veel meer dan in het verleden toont hoe groot haar achting en bewondering is voor het christelijke Oosten, en hoezeer ze zijn bijdrage van wezenlijk belang acht voor het volledig beleven van de universaliteit van de Kerk.
En als er van tijd tot tijd in hun betrekkingen met de orthodoxe kerken misverstanden zijn geweest en openlijk verzet is gerezen, dan weten wij allemaal dat wij onophoudelijk om de goddelijke barmhartigheid moeten smeken en om een nieuwe hart dat tot verzoening in staat is, welk onrecht men ook moge hebben ondergaan of de ander hebben aangedaan.
Herhaaldelijk is gezegd dat de reeds volledig tot stand gekomen vereniging van de oosterse katholieke kerken met de Kerk van Rome niet tot gevolg mag hebben dat het besef van hun ware eigenheid en oorspronkelijkheid erdoor afneemt vgl: Orientalium Ecclesiarum [[[701|24]]]. Waar dat gebeurd mocht zijn, heeft Vaticanum II [d:4] hen aangespoord om hun volle identiteit opnieuw te ontdekken, omdat zij “het recht en de plicht hebben hun bestuur in te richten naar de regels van hun eigen kerkelijke tucht. Deze verdienen immers hoogachting vanwege hun eerbiedwaardige ouderdom, stemmen beter overeen met de gewoonten van hun gelovigen en schijnen beter geschikt voor het heil der zielen” Orientalium Ecclesiarum [[701|5]].
Deze kerken dragen in hun vlees een diepe wonde, want de volledige communio met de oosterse orthodoxe kerken, met wie zij toch het erfgoed van hun vaders gemeen hebben, is nog niet tot stand gekomen. Een voortdurende gemeenschappelijke bekering is voor hen onmisbaar om vastberaden en met elan te komen tot wederzijds begrip.
Bekering wordt ook van de Latijnse Kerk geëist opdat zij de waardigheid van de oosterse Christenen respecteert en tot haar recht doet komen, en met dankbaarheid de geestelijke schatten aanvaardt die de oosterse katholieke kerken bezitten tot voordeel van de gehele katholieke communio vgl: Unitatis Redintegratio [[[618|17]]] vgl: Tot het buitengewoon Consistorie [[[1186|(5)]]] ; opdat zij op concrete wijze en veel meer dan in het verleden toont hoe groot haar achting en bewondering is voor het christelijke Oosten, en hoezeer ze zijn bijdrage van wezenlijk belang acht voor het volledig beleven van de universaliteit van de Kerk.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Elkaar ontmoeten en leren kennen, met elkaar samenwerken
22
Ik verlang vurig dat de woorden die Paulus vanuit het Oosten richtte tot de gelovigen van de Kerk van Rome, vandaag mogen weerklinken op de lippen van de Christenen in het Westen met betrekking tot hun broeders en zusters van de Oosterse Kerken: “In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God voor u allen, want in de hele wereld spreekt men van uw geloof” (Rom. 1, 8) [b:Rom. 1, 8]. En meteen daarop verklaarde de apostel van de heidenen enthousiast wat hij van plan was: “Want ik verlang er vurig naar u te leren kennen, in de hoop u enige geestelijke gave te kunnen meedelen tot bevestiging van uw geloof, of eigenlijk, om bij u en met u de vertroosting te smaken van ons gemeenschappelijk geloof, het uwe zowel als het mijne” (Rom. 1, 11-12) [b:Rom. 1, 11-12].
We zien hier op prachtige wijze de dynamiek van de ontmoeting geschetst: kennismaking met de andermans geloofsschatten – die ik zojuist heb trachten te schetsen – is een spontane stimulans om elkaar opnieuw op intiemere wijze als broeders en zusters te ontmoeten en te komen tot een werkelijke en oprechte uitwisseling. Daartoe wekt de Geest voortdurend in de Kerk op, en juist op de moeilijkste momenten het sterkst.
We zien hier op prachtige wijze de dynamiek van de ontmoeting geschetst: kennismaking met de andermans geloofsschatten – die ik zojuist heb trachten te schetsen – is een spontane stimulans om elkaar opnieuw op intiemere wijze als broeders en zusters te ontmoeten en te komen tot een werkelijke en oprechte uitwisseling. Daartoe wekt de Geest voortdurend in de Kerk op, en juist op de moeilijkste momenten het sterkst.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Daarnaast ben ik mij ervan bewust dat momenteel door bepaalde spanningen tussen de Kerk van Rome en sommige Oosterse Kerken de gang van wederzijdse hoogachting met betrekking tot de toekomstige communio bemoeilijkt wordt.
De Heilige Stoel heeft verschillende keren getracht richtlijnen aan te geven die wilden bevorderen dat alle kerken op een zo belangrijk moment voor het leven van de wereld gemeenschappelijk zouden optrekken, speciaal in Oost-Europa, waar dramatische historische gebeurtenissen in de laatste jaren in Oosterse Kerken belet hebben om ten volle hun opdracht tot evangelisatie uit te oefenen, ook al waren zij van de noodzaak daarvan overtuigd vgl: Aan de Europese Bisschoppen over de betrekkingen tussen Katholieken en Orthodoxen in de ordening van Midden- en Oost-Europa [[[1549]]] Daarnaast Algemene Beginselen.. Daarnaast Algemene Beginselen en praktische Normen voor de Coördinatie van de evangelisering en de oecumenische Arbeid van de katholieke Kerk in Rusland en in de andere Landen van de CEI (publicatie van de Pauselijke Commissie voor Rusland (1 juni 1992)..
De grotere vrijheid waarover zij thans beschikken, biedt hun nieuwe mogelijkheden, ook al zijn de middelen waarover zij beschikken beperkt tengevolge van de moeilijke omstandigheden in de landen waar zij werken. Ik wil met klem verzekeren dat de gemeenschappen in het Westen bereid zijn op alle mogelijke wijzen – en vele zijn al bezig – te bevorderen dat de dienst der diaconie wordt versterkt, door aan deze kerken de ervaring ter beschikking te stellen die in de jarenlange in groter vrijheid uitgeoefende liefdadigheid is verworven.
Wee ons, als de overvloed van de een zou leiden tot de vernedering van de ander of tot onvruchtbare en ergerniswekkende concurrentiestrijd!
Van hun kant zullen de gemeenschappen in het Westen het tot hun eerste plicht rekenen om, waar dat mogelijk is, met hun broeders en zusters uit de Oosterse Kerken bepaalde vormen van dienstverlening te delen, of om een bijdrage te leveren tot het verwezenlijken van wat laatstgenoemde kerken in dienst van hun volk ondernemen. Hoe dan ook zullen de westerse gemeenschappen in gebieden waar beide kerken aanwezig zijn, nooit een houding aannemen waaruit een gebrek van respect zou kunnen blijken voor wat de Oosterse Kerken met zo enorme inspanningen willen bereiken; deze inspanningen zijn des te verdienstelijker omdat hun slechts schaarse middelen ter beschikking staan.
Het zal de mensen direct aanspreken als er jegens elkaar daden worden gesteld van gemeenschappelijke liefde, of als dat gezamenlijk gebeurt voor mensen in nood. Als dit wordt nagelaten of als zelfs van het tegenoverstelde blijk wordt gegeven, zullen zij die naar ons kijken, gaan denken dat alle inzet voor de toenadering in liefde tussen de kerken niet meer is dan een abstracte formule die zonder overtuiging of concrete inhoud wordt gebruikt.
Naar mijn oordeel is het een wezenlijke uitnodiging van de Heer om met alle mogelijke middelen zich ervoor in te spannen dat allen die in Christus geloven, gezamenlijk van hun geloof getuigen, vooral in die gebieden waar de kinderen van de katholieke Kerk – de Latijnse en de oosterse – en de kinderen van de Orthodoxe kerken in groter getale bijeen wonen.
Na tijdens de onderdrukking door atheïstische regimes gemeenschappelijk het martelaarschap omwille van Christus te hebben verduurd, is nu de tijd gekomen om, indien nodig, lijden te ondergaan om maar niet tekort te schieten in het getuigen van de liefde onder Christenen; want, ook al geven wij ons lichaam prijs aan de vuurdood: als we de liefde niet hebben, baat het ons niets (1 Kor. 13, 3) [[b:1 Kor. 13, 3]]. Wij moeten de Heer vurig bidden dat Hij ons hart en onze geest mild wil maken en dat Hij ons de genade schenkt van geduld en zachtheid.
De Heilige Stoel heeft verschillende keren getracht richtlijnen aan te geven die wilden bevorderen dat alle kerken op een zo belangrijk moment voor het leven van de wereld gemeenschappelijk zouden optrekken, speciaal in Oost-Europa, waar dramatische historische gebeurtenissen in de laatste jaren in Oosterse Kerken belet hebben om ten volle hun opdracht tot evangelisatie uit te oefenen, ook al waren zij van de noodzaak daarvan overtuigd vgl: Aan de Europese Bisschoppen over de betrekkingen tussen Katholieken en Orthodoxen in de ordening van Midden- en Oost-Europa [[[1549]]] Daarnaast Algemene Beginselen.. Daarnaast Algemene Beginselen en praktische Normen voor de Coördinatie van de evangelisering en de oecumenische Arbeid van de katholieke Kerk in Rusland en in de andere Landen van de CEI (publicatie van de Pauselijke Commissie voor Rusland (1 juni 1992)..
De grotere vrijheid waarover zij thans beschikken, biedt hun nieuwe mogelijkheden, ook al zijn de middelen waarover zij beschikken beperkt tengevolge van de moeilijke omstandigheden in de landen waar zij werken. Ik wil met klem verzekeren dat de gemeenschappen in het Westen bereid zijn op alle mogelijke wijzen – en vele zijn al bezig – te bevorderen dat de dienst der diaconie wordt versterkt, door aan deze kerken de ervaring ter beschikking te stellen die in de jarenlange in groter vrijheid uitgeoefende liefdadigheid is verworven.
Wee ons, als de overvloed van de een zou leiden tot de vernedering van de ander of tot onvruchtbare en ergerniswekkende concurrentiestrijd!
Van hun kant zullen de gemeenschappen in het Westen het tot hun eerste plicht rekenen om, waar dat mogelijk is, met hun broeders en zusters uit de Oosterse Kerken bepaalde vormen van dienstverlening te delen, of om een bijdrage te leveren tot het verwezenlijken van wat laatstgenoemde kerken in dienst van hun volk ondernemen. Hoe dan ook zullen de westerse gemeenschappen in gebieden waar beide kerken aanwezig zijn, nooit een houding aannemen waaruit een gebrek van respect zou kunnen blijken voor wat de Oosterse Kerken met zo enorme inspanningen willen bereiken; deze inspanningen zijn des te verdienstelijker omdat hun slechts schaarse middelen ter beschikking staan.
Het zal de mensen direct aanspreken als er jegens elkaar daden worden gesteld van gemeenschappelijke liefde, of als dat gezamenlijk gebeurt voor mensen in nood. Als dit wordt nagelaten of als zelfs van het tegenoverstelde blijk wordt gegeven, zullen zij die naar ons kijken, gaan denken dat alle inzet voor de toenadering in liefde tussen de kerken niet meer is dan een abstracte formule die zonder overtuiging of concrete inhoud wordt gebruikt.
Naar mijn oordeel is het een wezenlijke uitnodiging van de Heer om met alle mogelijke middelen zich ervoor in te spannen dat allen die in Christus geloven, gezamenlijk van hun geloof getuigen, vooral in die gebieden waar de kinderen van de katholieke Kerk – de Latijnse en de oosterse – en de kinderen van de Orthodoxe kerken in groter getale bijeen wonen.
Na tijdens de onderdrukking door atheïstische regimes gemeenschappelijk het martelaarschap omwille van Christus te hebben verduurd, is nu de tijd gekomen om, indien nodig, lijden te ondergaan om maar niet tekort te schieten in het getuigen van de liefde onder Christenen; want, ook al geven wij ons lichaam prijs aan de vuurdood: als we de liefde niet hebben, baat het ons niets (1 Kor. 13, 3) [[b:1 Kor. 13, 3]]. Wij moeten de Heer vurig bidden dat Hij ons hart en onze geest mild wil maken en dat Hij ons de genade schenkt van geduld en zachtheid.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Ik denk dat een van de belangrijke middelen tot beter onderling begrip en grotere onderlinge eenheid juist gelegen is in het elkaar beter leren kennen. De kinderen van de RK Kerk kennen de wegen reeds die de Heilige Stoel voor het bereiken van dat doel heeft aangegeven:
- de kennis van de liturgie van de Oosterse Kerken vgl: Enchiridion Vaticanum 6, 1080 [[[3728|(48)]]];
- grondiger kennismaking met de geestelijke tradities van de kerkvaders en kerkleraren van het christelijk Oosten vgl: Inspectis dierum [[[2623]]];
- een voorbeeld nemen aan de Oosterse Kerken wat betreft de inculturatie van de evangelisch boodschap;
- de spanningen bestrijden tussen de Latijnse en oosterse katholieken, en de dialoog bevorderen tussen katholieken en orthodoxen;
- in gespecialiseerde instituten in het christelijk Oosten theologen, liturgisten, historici en canonisten opleiden, die op hun beurt de kennis over de kerken van het Oosten kunnen verspreiden;
- in de seminaries en theologische faculteiten een aangepast onderricht in deze materie geven, vooral ten behoeve van de toekomstige priesters vgl: L’Osservatore Romano 16 april 1987, 6. [[[3729|(9-14)]]].
Referenties naar alinea 24: 1
Ut Unum Sint ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Naast de kennis is naar mijn gevoelen het veelvuldig onderling contact zeer belangrijk. Wat dit betreft hoop ik dat de kloosters een bijzondere bijdrage zullen leveren, juist vanwege de heel eigen rol die het monastieke leven binnen de kerken speelt en vanwege de talrijke punten die het monastieke beleven, en dus ook het spirituele aanvoelen, in het Oosten en het Westen gemeen hebben.
Een andere vorm van contact bestaat in het ontvangen van orthodoxe professoren en studenten in de pauselijke universiteiten en in de andere katholieke academische instituten. Wij zullen doen wat wij kunnen opdat dit op ruimere schaal kan plaatshebben.
Moge God daarnaast zijn zegen schenken aan het stichten en uitbouwen van plaatsen die juist bestemd zijn om onze oosterse broeders gastvrijheid te verlenen, ook in deze stad Rome, waar de levende en gemeenschappelijke herinnering voortleeft aan de prinsen der apostelen en aan zoveel martelaren.
Het is belangrijk dat de kerkelijke gemeenschappen bij de initiatieven tot onderling ontmoeting en uitwisseling in ruime mate en op zoveel mogelijk wijzen betrokken worden: wij weten bijvoorbeeld hoezeer contacten tussen parochies die een soort ‘partnerschap’ zijn aangegaan, een positieve betekenis blijken te hebben voor wederzijdse culturele en spirituele verrijking, en ook voor de beoefening van de naastenliefde.
Ik heb grote waardering voor de initiatieven om gezamenlijk te pelgrimeren naar plaatsen die bijzonder geheiligd zijn door de gedachtenis aan de mannen en vrouwen die, alle eeuwen door, de Kerk met het offer van hun leven hebben verrijkt. Het zou, wat dit betreft bijzonder betekenisvol zijn als men gemeenschappelijk de heiligheid van christenen zou gaan erkennen die in de laatste decennia, met name in de Oost-Europese landen, hun bloed hebben gestort omwille van het éne geloof in Christus.
Een andere vorm van contact bestaat in het ontvangen van orthodoxe professoren en studenten in de pauselijke universiteiten en in de andere katholieke academische instituten. Wij zullen doen wat wij kunnen opdat dit op ruimere schaal kan plaatshebben.
Moge God daarnaast zijn zegen schenken aan het stichten en uitbouwen van plaatsen die juist bestemd zijn om onze oosterse broeders gastvrijheid te verlenen, ook in deze stad Rome, waar de levende en gemeenschappelijke herinnering voortleeft aan de prinsen der apostelen en aan zoveel martelaren.
Het is belangrijk dat de kerkelijke gemeenschappen bij de initiatieven tot onderling ontmoeting en uitwisseling in ruime mate en op zoveel mogelijk wijzen betrokken worden: wij weten bijvoorbeeld hoezeer contacten tussen parochies die een soort ‘partnerschap’ zijn aangegaan, een positieve betekenis blijken te hebben voor wederzijdse culturele en spirituele verrijking, en ook voor de beoefening van de naastenliefde.
Ik heb grote waardering voor de initiatieven om gezamenlijk te pelgrimeren naar plaatsen die bijzonder geheiligd zijn door de gedachtenis aan de mannen en vrouwen die, alle eeuwen door, de Kerk met het offer van hun leven hebben verrijkt. Het zou, wat dit betreft bijzonder betekenisvol zijn als men gemeenschappelijk de heiligheid van christenen zou gaan erkennen die in de laatste decennia, met name in de Oost-Europese landen, hun bloed hebben gestort omwille van het éne geloof in Christus.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Een bijzondere gedachte gaat uit naar de diasporagebieden waar veel gelovigen van de Oosterse Kerken die hun moederland hebben verlaten, in een hoofdzakelijk Latijnse omgeving wonen. Deze plaatsen, waar vreedzame contacten binnen een pluralistische maatschappij gemakkelijker tot stand komen, zouden een ideaal klimaat kunnen bieden om, bij de vorming van de toekomstige priesters, bij pastorale en charitatieve ondernemingen, de samenwerking tussen de kerken te verbeteren en te versterken, mede ten gunste van de landen in het Oosten waaruit zij afkomstig zijn.
Ik dring bij de Latijnse ondinarissen van die landen aan op aandachtige bestudering, goed verstaan en getrouwe toepassing van de beginselen die de Heilige Stoel heeft gegeven over de oecumenische samenwerking vgl: V [[[1089]]] en over de pastorale zorg voor de gelovigen van de oosterse katholieke kerken, vooral wanneer zij geen eigen hiërarchie hebben.
Ik nodig de hiërarchen en de oosterse Katholieke geestelijkheid uit tot nauwe samenwerking met de Latijnse ordinarissen om te komen tot een doeltreffende niet verbrokkelde pastoraal, vooral als hun ambtsgebied zeer uitgestrekt is, en daardoor het ontbreken van contact in feite tot isolement leidt.
De oosterse Katholieke hiërarchen mogen geen middel ongebruikt laten om een klimaat te scheppen van broederlijkheid, oprechte wederzijdse hoogachting en samenwerking met hun broeders uit de kerken waarmee wij nog niet in volledige communio verenigd zijn, in het bijzonder met hen die tot dezelfde kerkelijke traditie behoren.
Op plaatsen waar in het Westen geen oosterse priesters mochten zijn om te zorgen voor de gelovigen van de oosterse Katholieke kerken, dienen de Latijnse ordinarissen en hun medewerkers ervoor zorgen dat bij die gelovigen het besef en de kennis van hun eigen traditie groeit, en dat ze worden uitgenodigd om op hun specifieke wijze bij te dragen tot de groei van de christelijke gemeenschap.
Ik dring bij de Latijnse ondinarissen van die landen aan op aandachtige bestudering, goed verstaan en getrouwe toepassing van de beginselen die de Heilige Stoel heeft gegeven over de oecumenische samenwerking vgl: V [[[1089]]] en over de pastorale zorg voor de gelovigen van de oosterse katholieke kerken, vooral wanneer zij geen eigen hiërarchie hebben.
Ik nodig de hiërarchen en de oosterse Katholieke geestelijkheid uit tot nauwe samenwerking met de Latijnse ordinarissen om te komen tot een doeltreffende niet verbrokkelde pastoraal, vooral als hun ambtsgebied zeer uitgestrekt is, en daardoor het ontbreken van contact in feite tot isolement leidt.
De oosterse Katholieke hiërarchen mogen geen middel ongebruikt laten om een klimaat te scheppen van broederlijkheid, oprechte wederzijdse hoogachting en samenwerking met hun broeders uit de kerken waarmee wij nog niet in volledige communio verenigd zijn, in het bijzonder met hen die tot dezelfde kerkelijke traditie behoren.
Op plaatsen waar in het Westen geen oosterse priesters mochten zijn om te zorgen voor de gelovigen van de oosterse Katholieke kerken, dienen de Latijnse ordinarissen en hun medewerkers ervoor zorgen dat bij die gelovigen het besef en de kennis van hun eigen traditie groeit, en dat ze worden uitgenodigd om op hun specifieke wijze bij te dragen tot de groei van de christelijke gemeenschap.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Met betrekking tot het monnikenwezen hopen wij dat, gezien zijn belang voor het Christendom in het Oosten, het in de Oosterse Kerken weer tot bloei mag komen, en dat allen die daaraan hun krachten willen wijden, daarbij steun zullen ondervinden vgl: Oproep tot de mannelijke en vrouwelijke religieuzen van de Oosterse Kerken [[[3730]]]. Het liturgisch gebed, de geestelijke traditie en het monniksleven in het Oosten zijn immers intrinsiek met elkaar vervlochten. Juist daarom zou een goed opzette en gemotiveerde vernieuwing van het monniksleven ook voor hen kunnen leiden tot een werkelijke kerkelijke bloei.
Men moet niet denken dat dit zou gaan ten koste van de pastorale bediening, integendeel, deze zal door een zo sterke spiritualiteit worden versterkt, en zo zijn ideale plaats kunnen vinden.
Deze wens betreft ook de gebieden van de oosterse diaspora, waar de aanwezigheid van oosterse kloosters aan de Oosterse Kerken in die landen een grotere stabiliteit zou geven, en daarnaast een kostbare bijdrage zou leveren aan het religieuze leven van de Christenen in het Westen.
Men moet niet denken dat dit zou gaan ten koste van de pastorale bediening, integendeel, deze zal door een zo sterke spiritualiteit worden versterkt, en zo zijn ideale plaats kunnen vinden.
Deze wens betreft ook de gebieden van de oosterse diaspora, waar de aanwezigheid van oosterse kloosters aan de Oosterse Kerken in die landen een grotere stabiliteit zou geven, en daarnaast een kostbare bijdrage zou leveren aan het religieuze leven van de Christenen in het Westen.
Referenties naar alinea 27: 1
Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit Canoniek wetboek van de Oosterse Kerken ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Samen op weg naar het ‘Orientale Lumen’
28
Bij het besluiten van deze brief gaan mijn gedachten naar mijn dierbare broeders en zusters patriarchen, bisschoppen, priesters en diakens, monniken en monialen uit de kerken in het Oosten.
Op de drempel van het derde millennium horen wij allen in onze residenties de noodkreet van mensen die gebukt gaan onder de last van ernstig dreigende gevaren, en die, misschien zonder het zelf te weten, toch de door God gewilde geschiedenis van de liefde willen leren kennen. Deze mensen voelen aan, dat een straal van licht, als ze wordt opgevangen, de duisternis kan verdrijven waardoor het zicht op de tederheid van de Vader wordt versluierd.
Maria, “moeder van het nooit ondergaande hemellicht” Horologion, Akathist-hymne.. Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “dageraad van de mystiek dag” Horologion, Akathist-hymne.. Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “opgaan van de zon der heerlijkheid” Horlogion, Completen van de.. Horlogion, Completen van de zondag (1 ste toon) in de byzantijnse liturgie, wil ons het Orientale Lumen laten zien.
Iedere dag opnieuw verschijnt vanuit het Oosten de zon van hoop, het licht dat de mensheid weer tot leven wekt. En volgens een lieflijk beeld zal onze Heiland juist vanuit het Oosten wederkeren (Mt. 24, 27) [[b:Mt. 24, 27]].
De mannen en vrouwen uit het Oosten zijn voor ons tekenen van de Heer die wederkeert. Wij mogen hen niet vergeten, niet alleen omdat zij ons dierbaar zijn als broeders en zusters die door dezelfde Heer zijn vrijgekocht, maar ook omdat een heilig heimwee naar de vele eeuwen waarin wij in volledige communio van geloof en liefde leefden, ons beweegt, en ons onze zonden en ons wederzijds onbegrip verwijtend voor ogen houdt. Wij hebben de wereld een gemeenschappelijk getuigenis onthouden waardoor zoveel tragedies voorkomen hadden kunnen worden, en de geschiedenis wellicht zelfs een andere wending zou hebben genomen.
Met droefheid beseffen wij nog niet te kunnen delen in dezelfde Eucharistie. Nu het millennium ten einde loopt en onze blik zich geheel toewendt naar de opgaande Zon, vinden wij, overal waarheen wij onze blikken en hart laten weiden, deze mannen en vrouwen vol dankbaarheid weer.
De echo van het evangelie – dat woord dat nooit teleurstelt – blijft krachtig klinken, en wordt alleen afgezwakt door onze scheiding: Christus roept luid, maar de mens heeft moeite zijn stem te horen, omdat wij er niet in slagen met één stem te spreken. Laten we samen luisteren naar het smeken van de mensen die Gods Woord in zijn volle omvang willen horen.
De woorden van het Westen hebben de woorden van het Oosten nodig opdat Gods Woord steeds verder zijn ondoorgrondelijke rijkdommen kan openbaren. Onze woorden zullen elkaar voor eeuwig in het hemelse Jeruzalem ontmoeten, maar wij vragen en willen dat op deze ontmoeting reeds vooruit wordt gelopen in de heilige Kerk die op weg is naar het volledige Koninkrijk.
Moge God de tijdsduur en afstand verkorten. Moge Christus, het Orientale Lumen, spoedig, zeer spoedig, ons geven te ontdekken dat wij, ondanks vele eeuwen van verwijdering, elkaar zeer nabij waren, omdat wij samen, misschien zonder het te beseffen, op weg waren naar de éne Heer, en dus naar elkaar.
Mogen de mensen van het derde millennium van deze ontdekking profiteren, wanneer zij eindelijk geraakt worden door een woord dat eenstemmig en dus geheel geloofwaardig is, gesproken door broeders en zusters die elkaar liefhebben en elkaar dankbaar zijn voor alles wat zij elkaar hebben gebonden. Zo zullen wij met de zuivere handen van de verzoening komen te staan voor God, en de mensen van deze wereld zullen een nieuwe geronde, reden hebben om te geloven en te hopen.
Samen met deze wensen geeft ik u allen mijn zegen.
Op de drempel van het derde millennium horen wij allen in onze residenties de noodkreet van mensen die gebukt gaan onder de last van ernstig dreigende gevaren, en die, misschien zonder het zelf te weten, toch de door God gewilde geschiedenis van de liefde willen leren kennen. Deze mensen voelen aan, dat een straal van licht, als ze wordt opgevangen, de duisternis kan verdrijven waardoor het zicht op de tederheid van de Vader wordt versluierd.
Maria, “moeder van het nooit ondergaande hemellicht” Horologion, Akathist-hymne.. Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “dageraad van de mystiek dag” Horologion, Akathist-hymne.. Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “opgaan van de zon der heerlijkheid” Horlogion, Completen van de.. Horlogion, Completen van de zondag (1 ste toon) in de byzantijnse liturgie, wil ons het Orientale Lumen laten zien.
Iedere dag opnieuw verschijnt vanuit het Oosten de zon van hoop, het licht dat de mensheid weer tot leven wekt. En volgens een lieflijk beeld zal onze Heiland juist vanuit het Oosten wederkeren (Mt. 24, 27) [[b:Mt. 24, 27]].
De mannen en vrouwen uit het Oosten zijn voor ons tekenen van de Heer die wederkeert. Wij mogen hen niet vergeten, niet alleen omdat zij ons dierbaar zijn als broeders en zusters die door dezelfde Heer zijn vrijgekocht, maar ook omdat een heilig heimwee naar de vele eeuwen waarin wij in volledige communio van geloof en liefde leefden, ons beweegt, en ons onze zonden en ons wederzijds onbegrip verwijtend voor ogen houdt. Wij hebben de wereld een gemeenschappelijk getuigenis onthouden waardoor zoveel tragedies voorkomen hadden kunnen worden, en de geschiedenis wellicht zelfs een andere wending zou hebben genomen.
Met droefheid beseffen wij nog niet te kunnen delen in dezelfde Eucharistie. Nu het millennium ten einde loopt en onze blik zich geheel toewendt naar de opgaande Zon, vinden wij, overal waarheen wij onze blikken en hart laten weiden, deze mannen en vrouwen vol dankbaarheid weer.
De echo van het evangelie – dat woord dat nooit teleurstelt – blijft krachtig klinken, en wordt alleen afgezwakt door onze scheiding: Christus roept luid, maar de mens heeft moeite zijn stem te horen, omdat wij er niet in slagen met één stem te spreken. Laten we samen luisteren naar het smeken van de mensen die Gods Woord in zijn volle omvang willen horen.
De woorden van het Westen hebben de woorden van het Oosten nodig opdat Gods Woord steeds verder zijn ondoorgrondelijke rijkdommen kan openbaren. Onze woorden zullen elkaar voor eeuwig in het hemelse Jeruzalem ontmoeten, maar wij vragen en willen dat op deze ontmoeting reeds vooruit wordt gelopen in de heilige Kerk die op weg is naar het volledige Koninkrijk.
Moge God de tijdsduur en afstand verkorten. Moge Christus, het Orientale Lumen, spoedig, zeer spoedig, ons geven te ontdekken dat wij, ondanks vele eeuwen van verwijdering, elkaar zeer nabij waren, omdat wij samen, misschien zonder het te beseffen, op weg waren naar de éne Heer, en dus naar elkaar.
Mogen de mensen van het derde millennium van deze ontdekking profiteren, wanneer zij eindelijk geraakt worden door een woord dat eenstemmig en dus geheel geloofwaardig is, gesproken door broeders en zusters die elkaar liefhebben en elkaar dankbaar zijn voor alles wat zij elkaar hebben gebonden. Zo zullen wij met de zuivere handen van de verzoening komen te staan voor God, en de mensen van deze wereld zullen een nieuwe geronde, reden hebben om te geloven en te hopen.
Samen met deze wensen geeft ik u allen mijn zegen.
Gegeven in het Vaticaan, 2 mei 1995, gedachtenisviering van de heilige Athanasius, bisschop en kerkleraar, in het zeventiende jaar van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/1180-orientale-lumen-nl