Summi Dei Verbum
x
Informatie over dit document
Summi Dei Verbum
Bij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente
Paus Paulus VI
4 november 1963
Pauselijke geschriften - Apostolische Brieven
1965, Ecclesia Docens 0712, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 9-38
Vert. uit het Latijn
Tussentitels, alineaverdeling en -nummering: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Tussentitels, alineaverdeling en -nummering: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1965
Dr. M.H. Mulders C.ss.R.,
Dr. J. Kahmann C.s.R.
Dr. J. Kahmann C.s.R.
30 maart 2023
1012
nl
Referenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
1
Het Woord van God, „het ware Licht, dat iedere mens verlicht door zijn komst in deze wereld” (1 Joh. 1, 9) [b:1 Joh. 1, 9], heeft om wille van ons eeuwig heil de menselijke natuur willen aannemen en onder ons willen verblijven om ons te tonen „zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol van genade en waarheid”. (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14] Hij heeft het ook niet beneden zich geacht, dertig jaar lang verborgen te leven in het nederig huis van Nazareth om door gebed en arbeid zijn apostolische zending waardig voor te bereiden en ons het voorbeeld te geven van alle deugden. Want onder de liefdevolle blik van zijn voedstervader Jozef en van zijn allerheiligste Moeder Maria „nam het Kind Jezus met de jaren toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen”. (Lc. 2, 52) [b:Lc. 2, 52]
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Als nu allen, die zich met Christus verbonden hebben, het mensgeworden Woord dienen na te volgen, dan toch zeker zij, die Christus eens voor de mensen zullen vertegenwoordigen, evenzeer door heiligheid van leven als door de verkondiging van de leer van het Evangelie en het toedienen van de Sacramenten.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 De seminaries
- Artikel 1 Historische precedenten van de oprichting van de seminaries
3
In de vaste overtuiging, dat de medehelpers van Christus Jezus de plicht hebben de mensen te vormen tot deugd allereerst door hun voorbeeld en dan door hun woord, om zo inderdaad „het zout der aarde” en „het licht der wereld” (Mt. 5, 13.14) [b:Mt. 5, 13.14] te zijn, heeft de Kerk vanaf de eerste eeuwen van haar bestaan een bijzondere zorg getoond voor een degelijke opleiding en vorming van de priesterkandidaten. Hieromtrent hebben wij het gezagvol getuigenis van de H. Leo de Grote, die schrijft:
„Met recht hebben de eerbiedwaardige voorschriften van de Vaders, die handelen over de keuze van de priesters, de kandidaten dan pas geschikt geacht voor de heilige bedieningen, als zij bij het opklimmen door de verschillende wijdingsrangen, over een lange tijd, een deugdelijk bewijs van hun geschiktheid hadden geleverd door een gedrag nl., waardoor ieder getuigenis aflegde omtrent zijn leven.” 12: P.L. 54, 650-651 [[914]]Om aan de aloude tradities vastere vorm te geven hebben algemene en bijzondere Concilies geleidelijk aan een wetgeving en een praktijk in het leven geroepen, die de gehele Kerk later als heilige normen heeft overgenomen. In dit verband volstaan wij met te herinneren aan de precieze bepalingen van het Derde en Vierde Lateraans Concilie. Mansi, Amplissima Concil... Mansi, Amplissima Concil. Collect. XXII, 227, 999, 1013)
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Motieven voor de oprichting van de seminaries
4
Maar toen helaas het zedelijk bederf van de wereld ook de geestelijkheid zelf steeds meer aantastte, en op de scholen, waar de jeugd werd onderricht, een heidense geest scheen te herleven, beschouwde men de normen, die de Kerk tot dan toe had gegeven voor de opleiding van de toekomstige priesters, als beslist onvoldoende. Daarom achtten zeer velen in de vijftiende en zestiende eeuw het absoluut noodzakelijk om vooreerst het zedelijk leven in heel de Kerk van Christus te hervormen en verder de priesterkandidaten tegen de dreigende gevaren te beschermen en hun in daartoe geschikte huizen een passende vorming te geven onder de leiding van wijze opvoeders en leraren.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De oprichting van de seminaries door het concilie van Trente
5
In deze dringende en essentiële behoefte hebben in de vijftiende eeuw te Rome kardinaal Domenico Capranica en kardinaal Stefano Nardini trachten te voorzien door het stichten van colleges, die naar hen genoemd zijn. In de zestiende eeuw deed de heilige Ignatius van Loyola hetzelfde door in Rome het Romeins en het Germaans college op te richten, het eerste voor de opleiding van leraren, het tweede voor de opleiding van de priesterkandidaten. Rond dezelfde tijd spoorde kardinaal Reginald Pole, aartsbisschop van Canterbury, de bisschoppen van Kamerijk en Doornik aan, het voorbeeld van de H. Ignatius te volgen, en ontwierp hij voor Engeland het bekende decreet over de seminaries, dat door de synode van Londen in 1556 werd bekrachtigd en dat op 10 februari van dat jaar werd gepubliceerd. Naar het model van dit decreet stelde het concilie van Trente enkele jaren later een wet op voor de universele Kerk, vervat in Caput XVIII De Reformatione. Dit decreet werd op 15 juli 1563 goedgekeurd. Zie Roccaberti, Bibliotheca.. Zie Roccaberti, Bibliotheca maxima Pontificia, XVIII, 362; Ludw. von Pastor, Geschichte der Päpste, VI, S. 647 ff, 664, 667; VII, § 204 ff.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het is thans vierhonderd jaar geleden, dat dit hoogst belangrijke decreet werd uitgevaardigd, en dit is des te gedenkwaardiger omdat het samenvalt met de viering van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. De Kerk heeft immers bij dit Concilie als eerste doel, door juiste voorschriften het zedelijk leven van het christenvolk te vernieuwen, en het zal daarom zeker een zeer bijzondere zorg wijden aan een punt, dat van vitaal belang is voor het leven van heel het mystieke Lichaam van Christus, nl. de vorming van de jonge mensen, die zich in de seminaries op het priesterschap voorbereiden.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Betekenis van de seminaries in de geschiedenis van Kerk en maatschappij
7
Het is hier niet onze bedoeling, de voorgeschiedenis van het decreet over de oprichting van de seminaries te behandelen of in te gaan op de afzonderlijke voorschriften ervan. Wij geloven veeleer, dat de herdenking van dit decreet meer vruchten zal opleveren, als wij de gunstige resultaten ervan voor de katholieke Kerk en de samenleving duidelijk in het licht stellen en daarbij tevens kort de aandacht vestigen op enkele punten aangaande de geestelijke, intellectuele en pastorale vorming van de priesterkandidaten, want dit alles vraagt in onze tijd meer nog dan vroeger een aandachtige beschouwing.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 1 Betekenis voor de Kerk
8
Dat de seminaries een grote weldaad zouden betekenen voor de afzonderlijke diocesen, konden de vaders van Trente gemakkelijk voorzien, toen zij in de 23ste zitting het desbetreffende Caput met algemene stemmen goedkeurden. Hieromtrent schrijft kardinaal Sforza Pallavicino:
„Allereerst werd de oprichting van de seminaries goedgekeurd; en velen zeiden zonder aarzeling: had dit concilie verder geen enkel ander resultaat opgeleverd, dan waren hierdoor reeds alle moeiten en zorgen beloond geweest, want dit mocht men beschouwen als het enige afdoende middel om het zedelijk verval te herstellen. Het is immers een vaste regel voor iedere gemeenschap, dat de leden ervan zó zijn als men ze vormt.” Zie P. Sforza Pallavicino,.. Zie P. Sforza Pallavicino, Istoria del Concilio.di Trento, uitg. van A. M. Zaccaria, t. IV, Roma 1833, p. 344
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Welke hoge verwachtingen de kerkelijke overheid van de oprichting van de seminaries had voor de vernieuwing van de Kerk en voor een heiliger leven van de priesters, blijkt uit de onvermoeide ijver, waarmee men reeds aanstonds na het concilie, ondanks allerlei hinderpalen trachtte de voorschriften van het decreet uit te voeren. Een van de eersten, die hier het voorbeeld gaf, was onze voorganger Pius IV z.g. door de opening van een seminarie voor zijn bisdom Rome op 1 febr. 1565. Hierin was zijn neef, de H. Carolus Borromeus, hem reeds voorgegaan door de stichting van een seminarie te Milaan in 1564. Dit geldt ook, in meer bescheiden vorm, voor de bisschoppen van Rieti, Larino, Camerino en Montepulciano. Daarna hebben andere bisschoppen met het oog op de hervorming van hun diocees seminaries opgericht, bijgestaan door een groot aantal vooraanstaande mannen, wie het welzijn van de Kerk zeer ter harte ging. Onder hen noemen wij voor Frankrijk kardinaal Petrus de Bérulle, Adrianus Bourdoise, Sint-Vincentius a Paulo en de leden van zijn Congregatie van de Missie; verder de H. Joannes Eudes en Joannes Jacobus Olier met zijn Societeit van St. Sulpice. In Italië is het vooral de verdienste geweest van de H. Gregorius Barbarigo, dat hij op het eind van de zeventiende eeuw zijn voortdurende en onvermoeide zorgen heeft gewijd aan de reorganisatie van de seminaries van Bergamo en Padua volgens de voorschriften van het concilie van Trente en naar het voorbeeld van de H. Carolus Borromeus, waarbij hij echter tevens rekening hield met de geestelijke en culturele behoeften van zijn tijd. Het voorbeeld, door deze ijverige herder gegeven aan de andere bisschoppen van Italië heeft nog volledig zijn waarde voor onze tijd, omdat hij het onderhouden van de traditionele normen wist te verenigen met nieuwe initiatieven, zoals de verplichte studie van de oosterse talen. Hij zag hierin een belangrijk middel om de werken van de oosterse Vaders en kerkelijke schrijvers beter te leren kennen en zó geleidelijk te komen tot een hereniging van de afgescheiden oosterse christengemeenschappen met de katholieke Kerk. Onze voorganger Johannes XXIII z.g. heeft in zijn homilie bij gelegenheid van de heiligverklaring van Gregorius Barbarigo gewezen op de verdiensten van deze grote bisschop van Padua. Zie Z. Paus Johannes XXIII,.. Zie Z. Paus Johannes XXIII, A.A.S. 52 (1960) 458-459)
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Met het volste recht kan men dus zeggen, dat uit dit decreet van het Concilie van Trente, als uit een zaad op de rijke akker van de Kerk, de bloemen zijn voortgekomen van seminaries en colleges met een speciaal doel. Hiertoe behoren het college van de Propaganda Fide te Rome en het college van de buitenlandse missies te Parijs. Verder colleges voor verschillende landen, opgericht in Rome, in Spanje of in Vlaanderen. Men kan dan ook al de seminaries, die als een heilig cenakel in de gehele Kerk bestaan, vergelijken met de boom, waarover de parabel van het Evangelie spreekt, die, gegroeid uit een onbeduidend zaadje, zó hoog is opgeschoten en zich zó wonderbaar heeft verbreit, dat hij in zijn takken de ontelbare vogels van de hemel als zijn gasten kan opnemen. (Mt. 13, 31-32) [[b:Mt. 13, 31-32]]
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Wij moeten dus God onze hoogste dank brengen, dat in de volgende eeuwen, ondanks het feit, dat zich in vele landen theorieën en praktijken verbreidden, die in strijd waren met de leer en de heilzame zending van de Kerk, toch het aantal van nieuwe seminaries steeds is gegroeid. En dit niet alleen in Europa, maar ook in de beide Amerika’s en in de missielanden werden er, zodra het katholieke geloof er wortel had geschoten, seminaries opgericht. De apostolische Stoel heeft steeds met de grootste ijver richtlijnen uitgevaardigd omtrent de seminaries overeenkomstig de geestelijke en culturele behoeften van tijd en plaats. Nu wij dit punt, dat veel wijsheid vraagt, aanraken, een punt, dat de Heilige Geest, de goddelijke bewerker van alle heilzame conciliebesluiten, op de eerste plaats aan de opperherder van de Kerk heeft toevertrouwd (Hand. 15, 28) [[b:Hand. 15, 28]], voelen wij ons gedrongen, de uitstekende verdiensten op dit gebied te prijzen van onze voorgangers, vooral van Gregorius XIII, Sixtus V, Clemens VIII, Urbanus VIII, Innocentius XI, Innocentius XIII, Benedictus XIII, Benedictus XIV, Clemens XIII, Pius VI, Gregorius XVI, Pius IX, Leo XIII, de H. Pius X, Benedictus XV, Pius XI Pius XII en Johannes XXIII.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Betekenis voor de maatschappij
12
Het is dan ook niet te verwonderen, dat de seminaries, die het voorwerp waren van de grote en voortdurende zorg van de heilige Stoel en van de waakzaamheid van de bisschoppen over heel de wereld, tot hoge bloei zijn gekomen en groot voordeel hebben opgeleverd voor Kerk en maatschappij. Aan deze grote en heilzame voordelen van de seminaries in de voorbije eeuwen heeft onze voorganger Pius IX z.g. willen herinneren door zijn apostolische brief Cum Romani Pontifices van 28 juni 1853, waarbij hij het Seminarium Pianum oprichtte. In deze brief heeft hij de burgerlijke overheid en allen, wie het welzijn van de samenleving ter harte gaat, erop gewezen, „hoezeer een degelijke en zorgvuldige opleiding van de geestelijkheid bijdraagt tot het behoud en de bloei van godsdienst en maatschappij”. Zie Pii IX P.M. Acta I,.. Zie Pii IX P.M. Acta I, 1846-1854, p. 473
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 De actuele betekenis van de seminaries
13
Dit nauwe en vruchtbare verband tussen de vooruitgang van de mensheid op godsdienstig, zedelijk en cultureel gebied enerzijds, en een voldoend aantal heilige en goed onderlegde priesters anderzijds, heeft Pius XI op zijn beurt onderstreept met deze gedenkwaardige woorden:
„Het gaat immers over iets, dat beslissend is voor de waardigheid, de invloed en het leven zelf van de Kerk, en van de grootste betekenis voor het heil van de mensheid. Want de onmetelijke weldaden, die onze Verlosser Jezus Christus voor de wereld heeft verworven, worden aan de mensen slechts meegedeeld door de dienaren van Christus en de beheerders van Gods geheimen.” Officiorum Omnium [[1013]]Op het voorbeeld van onze voorganger Pius XII maken wij dus graag het wijze woord van de roemrijke paus Leo XIII omtrent de seminaries tot het onze: „met hun bloei is het welzijn van de Kerk ten nauwste verbonden”. Paternae providaeque [[1014]] vgl: Per hos postremos [[[1015]]]
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
Wij vragen daarom als onze eerbiedwaardige broeders in het episcopaat, de priesters en de gelovigen, aan God, de Gever van alle goed, de verschuldigde dank te willen brengen voor de grote weldaden, die de providentiële oprichting van de seminaries aan de Kerk heeft geschonken. Tevens maken wij van dit eeuwfeest gaarne gebruik om tot allen een vaderlijk woord van aansporing te richten. Wij willen nl. alle leden van de katholieke Kerk hun gemeenschappelijke plicht voorhouden om de seminaries te steunen, in welke vorm dan ook. Ongetwijfeld is het eerst en vooral de taak van de bisschoppen, de directeuren van de seminaries, de geestelijke leiders en de leraren van de verschillende vakken, zich in te zetten voor het veelomvattende werk van het onderhoud, het onderricht, de bescherming en de vorming van de priesterkandidaten. Maar hun activiteit zou tevergeefs zijn of althans veel moeilijker en minder succesvol, als ze voorafgegaan en begeleid werd door de ijverige en voortdurende medewerking van de pastoors, de priesters, de religieuzen en de leken, die met de opvoeding van de jeugd zijn belast, en heel bijzonder van de christelijke ouders.
Referenties naar alinea 14: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De roeping tot het priesterschap
- Artikel 1 Het scheppen van een gunstige sfeer voor het ontluiken van priesterroepingen
15
Inderdaad, bij een aandachtig volgen van de roeping tot het priesterschap, vanaf het begin tot aan haar volledige ontplooiing, zien men, dat ze, hoewel op de eerste plaats een geschenk Gods, toch de edelmoedige steun nodig heeft van velen uit de geestelijkheid en de lekenstand. Want, terwijl de moderne beschaving bij het christenvolk de appreciatie en het zoeken van de stoffelijke goederen sterk heeft verhoogd, is bij velen de waardering voor de onvergankelijke en bovennatuurlijke goederen afgenomen.
Referenties naar alinea 15: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Hoe kan in zulke omstandigheden bij veel jongens van goede wil de roeping rijpen tot het priesterschap, als zij thuis en op school alleen maar horen spreken over de waarde en de voordelen van de burgerlijke beroepen? Jammer genoeg denken maar weinig christenen ernstig na over de vermaning na over de vermaning van onze Verlosser: „Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?” (Mc. 8, 36) [b:Mc. 8, 36] Het is inderdaad moeilijk om temidden van de vele genoegens van deze wereld met hun grote aantrekkingskracht de woorden te beleven van de apostel: „Wij houden het oog gericht niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; wat wij zien gaat voorbij, maar de onzichtbare dingen duren eeuwig.” (2 Kor. 4, 18) [[b:2 Kor. 4, 18]] Heeft Christus de Heer, toen Hij de arme vissers van Galilea riep om zijn medehelpers te worden bij zijn goddelijke zending, hun hart niet gericht op de beschouwing en de verwachting van het hemelse loon? Want, toen Hij de twee broers, Simon en Andreas, bezig zag met het vissen, zei Hij hun: „Komt, volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken.” (Mt. 4, 19) [b:Mt. 4, 19] En aan Petrus, die Hem in naam van de andere apostelen vroeg, wat voor loon zij zouden ontvangen, omdat zij toch ter wille van Hem alles hadden verlaten, gaf Jezus Christus de plechtige belofte: „Voorwaar, Ik zeg u: Bij de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon zal gezeten zijn op de troon zijner heerlijkheid, zult ook gij die Mij gevolgd zijt, gezeten zijn op twaalf tronen en heersen over de twaalf stammen van Israel.” (Mt. 19, 28) [b:Mt. 19, 28]
Referenties naar alinea 16: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
Wil men dus aan de kinderen en jongens de mogelijkheid geven, hoogachting en steeds groeiende waardering op te vatten voor het priesterleven en daarvoor een heilig enthousiasme op te brengen, dan moet men daarvoor zowel in het gezin als op school een gunstige sfeer scheppen. Ofschoon slechts weinig christenen worden geroepen tot het priesterschap of het kloosterleven, dienen allen toch te leven en te denken overeenkomstig de geest van het bovennatuurlijk geloof (Hebr. 10, 38) [[b:Hebr. 10, 38]]; en daarom moeten zij de grootste hoogachting en eerbied hebben voor hen, die heel hun leven wijden aan hun eigen heiliging, het geestelijk heil van de mensheid en aan de meerdere eer van God. Zó alleen zal het christenvolk steeds meer worden doordrongen van de gevoelens van Christus (1 Kor. 2, 16) [[b:1 Kor. 2, 16]] en zal het aantal priesterroepingen gemakkelijker stijgen.
Referenties naar alinea 17: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Het wezen van de roeping, Haar eerste bron: God. Plicht tot gebed
18
Om het aantal priesterroepingen te doen toenemen, moeten de gelovigen dit op de eerste plaats aan God vragen door hun gebed, volgens het bevel van Christus: „De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst, arbeiders te sturen om te oogsten” (Mt. 9, 37-38) [b:Mt. 9, 37-38] Uit deze woorden van de goddelijke Verlosser blijkt duidelijk, dat de eerste bron van het priesterschap is: de barmhartige en vrije uitverkiezing van God. Daarom zei Christus tot zijn apostelen: „Niet Gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn.” (Joh. 15, 16) [b:Joh. 15, 16] En ofschoon Sint-Paulus het priesterschap van Jezus Christus in waardigheid stelde boven dat van het Oude Testament, leerde hij toch ook, dat elk wettig priesterschap, omdat het van nature een middelaarfunctie is tussen God en de mensen, vooral afhangt van Gods wil: „Elke hogepriester, uit de mensen genomen, wordt aangesteld voor de mensen ten behoeve van hun verhouding tot God... En niemand eigent zich deze waardigheid toe, maar men wordt evenals Aäron door God geroepen” (Hebr. 5, 1.4) [b:Hebr. 5, 1.4] Des te meer moet men dus de roeping om te delen is het priesterschap van Christus beschouwen als iets hoogs en als onverdiend. Over dit priesterschap van Christus schrijft dezelfde apostel: „Zo heeft ook Christus zichzelf niet tot de eer van het hogepriesterschap verheven;... en tot volkomenheid gebracht en door God uitgeroepen tot Hogepriester naar de wijze van Melchisedek, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwig heil.“ (Hebr. 5, 5.9-10) [b:Hebr. 5, 5.9-10] Met recht dus schrijft Sint-Johannes Chrysostomus in zijn werk Over het priesterschap:
„Het priesterschap wordt uitgeoefend op aarde, maar wordt in rang gerekend tot de hemelse orde, en terecht. Want niet een mens, niet een engel, niet een aartsengel, geen enkele andere aardse macht, maar de Heilige Geest zelf heeft dit ambt ingesteld. Hij gaf aan stervelingen het verlangen in naar een bediening van engelen.” III, n. 4: P.G. 48, 642 [[1016]]
Referenties naar alinea 18: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
Men moet er echter aan denken, dat deze goddelijke roeping tot het priesterschap niet alleen te maken heeft met de geestelijke vermogens, d.i. het verstand en de vrije wil van de kandidaten, maar ook met de psyche en het lichaam zelf; want de gehele mens moet opgewassen zijn tegen de zware verplichtingen van dit heilig ambt, verplichtingen, die vaak gepaard gaan met grote ongemakken en die soms zelfs, op het voorbeeld van de Goede Herder Jezus Christus, het offer van het leven vragen. Daarom moeten jongens of jonge mensen geacht worden geen roeping tot het priesterschap te hebben, als zij geen voldoende gaven van verstand en wil bezitten of een aangeboren psychische zwakheid of lichaamsgebrek hebben; want dan zijn zij niet in staat de talrijke verplichtingen van hun ambt waardig te vervullen en de lasten van geestelijke stand te dragen. Daartegenover staat de troostvolle uitspraak van de H. Thomas, die verklaart, dat voor iedere priester geldt, wat de apostel zegt over de eerste evangeliepredikers, Sint-Thomas schrijft aldus:
„Aan, hen, die God tot iets uitverkiest, geeft Hij zulk een voorbereiding en zulke kwaliteiten, dat zij geschikt zijn voor datgene, waartoe zij worden uitverkoren, volgens het woord van 2 Kor. 3, 6:: Hij is het die ons bekwaam heeft gemaakt dienaars te zijn van een nieuw verbond.” iiia q. 27 a. 4 co. [[t:iiia q. 27 a. 4 co.]]
Referenties naar alinea 19: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Noodzaak en plicht van een tijdige zorg voor de roeping
20
Daarom moeten de ouders, de zielzorgers en allen, die belast zijn met de opvoeding van de jeugd, niet alleen een gunstige sfeer scheppen voor priesterroepingen en Gods genade afsmeken voor een groter aantal roepingen, maar ook op verstandige manier moeite doen om de jongens te plaatsen in een seminarie of religieus instituut, zodra zij duidelijk blijk geven van verlangen naar het priesterschap en van geschiktheid daarvoor. Want zó alleen zullen zij meer beveiligd zijn tegen de verleiding van de wereld en in een geschikt milieu de kiem van de roeping kunnen ontwikkelen. Daar begint dan de eigen taak van directeuren, de geestelijke leiders en de leraren nauwkeuriger op grond van bepaalde aanwijzingen te beoordelen, of Christus deze jongens werkelijk uitverkiest tot zijn priesters, en verder om de kandidaten te helpen zich waardig voor te bereiden op hun verheven ambt. Dit grootse en moeilijke werk van de fysieke, religieuze, morele, intellectuele vorming van de kandidaten in het seminarie wordt zeer juist getekend door de woorden van het decreet van Trente in het desbetreffende hoofdstuk: onderhoud, godsdienstige vorming en onderricht in de kerkelijke wetenschappen. Mansi, o.c. XXIII, 147 Mansi, o.c. XXIII, 147
Referenties naar alinea 20: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Priesterroeping en de juiste bedoeling
21
Hier stelt zich de zeer belangrijke vraag: wat is het meest karakteristieke en het onontbeerlijke teken van de roeping tot het priesterschap? En van welk criterium vooral moeten dus de personen uitgaan, die in het seminarie belast zijn met de vorming en het onderricht van de kandidaten, allereerst de geestelijke leider? Dit criterium bestaat ongetwijfeld in de juiste bedoeling, d.i. de duidelijke en besliste wil om zich geheel te wijden aan de dienst van God. Dit blijkt uit het voorschrift van de canon van Trente, waarin bepaald wordt, dat alleen de jongens in het seminarie mogen worden opgenomen, „wier karakter en wil de verwachting wettigt, dat zij zich altijd aan de kerkelijke bediening zullen blijven wijden”. Concil. Oecumen. Decr.:.. Concil. Oecumen. Decr.: Centro di Documentazione, Instituto per le Scienze Religiose, Herder 1962, p. 726, 38-39 Vandaar dat onze voorganger Pius XI z.g., waar hij spreekt over de juiste bedoeling in zijn beroemde encycliek Ad Catholici Sacerdotli, niet aarzelt te verklaren:
„Wie naar deze heilige levensstaat streeft, uitsluitend om deze edele beweegreden, nl. zich te wijden aan de dienst van God en het heil van de zielen, en dan tevens een degelijke godsvrucht, een beproefde reinheid van leven en een behoorlijke wetenschap in de bovengenoemde zin bezit of tracht te verkrijgen, die is zeer zeker, gelijk duidelijk blijkt, door God tot de priesterlijke bediening geroepen.” Ad Catholici Sacerdotii fastigium [[1017]]
Referenties naar alinea 21: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 De morele zekerheid van de priesterroeping en de roepstem van de bisschop
22
Maar al is het voor de toelating tot het seminarie voldoende, dat de jongens althans de eerste tekenen vertonen van een juiste bedoeling en van een karakter, dat geschikt is voor het priesterschap en de daaraan verbonden lasten, toch mogen de seminaristen slechts dan worden toegelaten tot de heilige wijdingen en vooral tot het priesterschap, als de bisschop of de religieuze overste in hen zulk een rijpheid constateert van heilige voornemens, dat zij in geweten de zekerheid hebben, dat zij, die voor hen staan, Gods uitverkorenen zijn. (1 Sam. 16, 6) [[b:1 Sam. 16, 6]]
Referenties naar alinea 22: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
Er rust op de Ordinarii een zware en ontzagwekkende last en verantwoordelijkheid, want zij hebben de taak, het definitief oordeel uit te spreken over de tekenen van roeping in de kandidaten voor de heilige wijdingen, en zij alleen hebben het recht, hen tot het priesterschap te roepen, waardoor zij dan voor de Kerk de goddelijke roeping tot het priesterschap bekrachtigen en in werking stellen, die in de jonge mensen langzaam tot rijpheid is gekomen. Dit is de zin van de woorden uit de catechismus van het concilie van Trente: „Zij worden geacht door God geroepen te worden, die geroepen worden door de wettige dienaren van de Kerk.” p. III, de Ordine, 3 [[830]] Gezien het droevige feit, dat verschillende priesters ontrouw zijn geworden aan hun plichten – een ongeluk, dat misschien voorkomen had kunnen worden door een grotere gestrengheid bij de selectie en de opleiding van de priesterkandidaten – dienen de bisschoppen ook in onze tijd de ernstige vermaning van Sint-Paulus aan Timoteus voor ogen te houden: „Leg niemand overijld de handen op en maakt u niet medeplichtig aan andermans zonden.” (1 Tim. 5, 22) [b:1 Tim. 5, 22]
Referenties naar alinea 23: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 6 Andere noodzakelijke factoren voor de rijpheid van de roeping
24
Na deze summiere uiteenzetting omtrent de meest wezenlijke voorwaarde voor de roeping tot het priesterschap, nl. de duidelijke, besliste en sterke wil om het priesterschap te aanvaarden en dit vooral met het oog op de grotere eer van God, het persoonlijk eeuwig heil en dat van zijn broeders en van allen, die door het kostbaar Bloed van de goddelijke Zaligmaker zijn verlost, achten wij het nuttig, in het kort ook de andere factoren aan te geven, die waardevol zijn voor een volledige en perfecte opleiding van de priesterkandidaten. Vanwege het hoge belang van deze factoren voor het leven van de Kerk hebben onze voorgangers er dikwijls over gehandeld. Wij vermelden hier de nieuwere documenten, die u allen bekend zijn: De encycliek Ad Catholici Sacerdotii fastigium [1017] van Pius XI, de Adhortatio apostolica Menti Nostrae [678] van Pius XII en de encycliek Sacerdotii Nostri primordia [154] van Johannes XXIII. Bovendien zal het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie de Constitutie Over de vorming van de priesterkandidaten [675] in behandeling nemen. Wordt deze Constitutie aangenomen, dan zal ze de providentiële bepalingen van het concilie van Trente en de latere voorschriften van de H. Stoel aanvullen; en ongetwijfeld zal dit een grote vooruitgang betekenen voor de werving van priesterroepingen en, wat nog van meer belang is, voor de ascetische, liturgische, intellectuele en pastorale vorming van de priesterkandidaten.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
In afwachting dus van de wijze richtlijnen van het oecumenisch Concilie omtrent de seminaries achten wij het in onze functie van Opperherder onze hoogste plicht, allen, die zich wijden aan de vorming van de seminaristen, aan te sporen om terdege enkele gevaren onder ogen te zien, die de vormingsmethode, thans in de seminaries gebruikelijk, en de doeltreffendheid ervan kunnen verzwakken, en om tevens de punten na te gaan, die men bij de vorming van de seminaristen met grotere ijver moet behartigen.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 7 Gevaren en afdwalingen
26
Onder de gevaren, die thans nog meer dan vroeger als een schadelijk onkruid de akker van het jonge mensenhart, die open ligt voor ieder zaad, dreigen te overwoekeren, noemen wij die besmettende geest van kritiek op alles en allen. Verder is het te betreuren, dat zelfs de jeugdigste persoon geen enkele binding verdragen, hetzij deze wordt opgelegd door de natuurwet hetzij door de kerkelijke of burgerlijke overheid, en een zucht vertonen naar een ongebreidelde vrijheid van handelen. Wordt aldus de kracht van de ziel verzwakt in haar opgang naar het ware en goede, dan mogen wij ons niet verwonderen, dat de innerlijke en uiterlijke zintuiglijke vermogen zich losmaken van de leiding van het gezond verstand en de goede wil, omdat ze zich onttrekken aan de voortdurende en krachtige werking van de genade en de bovennatuurlijke deugden. Dit heeft tot gevolg, dat de jonge mensen vaak de neiging vertonen tot een manier van spreken en handelen, die in strijd is met de eisen van nederigheid, gehoorzaamheid, bescheidenheid en kuisheid, zoals die passen bij de waardigheid van redelijk schepsel en vooral van christen, wiens lichaam zelf door de goddelijke genade een lidmaat van Jezus Christus en een tempel van de Heilige Geest is geworden. Iedereen begrijpt uit dergelijke uitingen van jeugdige oppervlakkigheid en zelfs van onbeheerstheid, dat dergelijke jonge mensen later erg zullen staan op hun rechten, maar weinig zullen voelen voor hun plichten. Vandaar de gegronde vrees voor het verdwijnen van overtuigde en edelmoedige priesterroepingen. Men moet daarom alles voorkomen, wat een gezonde opvoeding van de jeugd bedreigt, vooral waar het gaat over jonge mensen, die door Christus Jezus worden geroepen om zijn verlossingswerk voort te zetten.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 8 Het geneesmiddel: het cultiveren van de natuurlijke en bovennatuurlijke deugden
27
Maar met welke middelen kan men dit doel bereiken? Allereerst moeten de ouders en opvoeders hun kinderen en leerlingen, vooral hen, die een evenwichtiger en edelmoediger karakter vertonen, met een neiging tot het priesterschap, vormen tot nederigheid, gehoorzaamheid, geest van gebed en offervaardigheid. Verder moeten de oversten en leraren van de seminaries de genoemde deugden bij hun jonge mensen in stand houden en ontwikkelen en tevens ervoor zorgen, dat de priesterkandidaten met het groeien van de jaren zich nog andere solide kwaliteiten eigen maken, die onontbeerlijk zijn voor een degelijke en volledige morele vorming.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Hieronder zijn naar onze mening de meest belangrijke: de geest van bezinning, de goede mening bij het handelen, het vrij en persoonlijk kiezen van het goede en zelfs van het betere, de innerlijke en uiterlijke zelfbeheersing tegenover de ongeordende eigenliefde, tegenover het slechte voorbeeld van anderen en tegenover de neiging tot het kwaad als gevolg van de door de erfzonde belaste menselijke natuur of van de omgang met verkeerde personen, of als gevolg van de slechte en verderfelijke geest, die het in onze tijd bijzonder fanatiek gemunt heeft op Gods speciale uitverkorenen.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
Wat de verhouding tot de evenmens betreft moeten degenen, die met Christus en voor Christus onder de mensen willen getuigen voor de evangelische waarheid, die bevrijdend en reddend werkt (Joh. 18, 37; Joh. 8, 32) [[b:Joh. 18, 37; Joh. 8, 32]], worden gevormd tot waarachtigheid in spreken en handelen, en dus tot eerlijkheid, loyaliteit, karaktervastheid en trouw, volgens de aansporing van Sint-Paulus tot zijn geliefde Timoteus: „Bezweer hen voor Gods aangezicht woordentwisten te vermijden die nergens toe dienen dan tot verderf van de hoorders. Beijver u om uzelf deugdelijk te betonen voor God, als een arbeider die zich niet hoeft te schamen en het Woord der waarheid rechtuit spreekt.” (2 Tim. 2, 14-15) [b:2 Tim. 2, 14-15]
Referenties naar alinea 29: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 9 Een harmonisch samengaan van de vorming tot mens, christen en priester
30
Teneinde het karakter van de jonge mensen succesvol te verbeteren, hen te bewaren voor alles, wat een oorzaak kan zijn van zonde en ondeugd, en het goede zaad in hen volledig te doen uitgroeien, moet men ook rekening houden met de gezonde krachten van de menselijke natuur, om zó aan het werk van de priesterlijke volmaaktheid een hechte grondslag te geven in de natuurlijke deugden.
Referenties naar alinea 30: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
Hier zijn zeer juist van toepassing de wijze woorden van de engelachtige leraar:
„Omdat de genade de natuur niet opheft, maar vervolmaakt, moet de natuurlijke geneigdheid van het verstand een hulp zijn voor het geloof, gelijk ook de natuurlijke geneigdheid van de wil samengaat met de liefde” ia q. 1 a. 8 co. [[t:ia q. 1 a. 8 co.]]
Referenties naar alinea 31: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
32
Toch mag men de gezonde krachten van de mens en de natuurlijke deugden niet overschatten, alsof het echte en duurzame resultaat van het apostolaat op de eerste plaats zou afhangen van menselijke pogingen. Tevens dient men voor ogen te houden, dat men de jonge mensen onmogelijk ook de natuurlijk deugden volledig kan bijbrengen, nl. de prudentie, de rechtvaardigheid, de sterkte, de zelfbeheersing, de bescheidenheid, de zachtmoedigheid en de andere verwante deugden, door alleen maar de beginselen te volgen van het gezond verstand en de regels van de menselijke wetenschappen, zoals de experimentele psychologie en de pedagogie.
Referenties naar alinea 32: 1
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Want volgens de katholieke leer is de mens niet in staat, zonder de genezende genade van onze Verlosser alle geboden zelfs van de natuurwet te onderhouden en dus zich volmaakte en solide deugden eigen te maken. vgl: ia-iiae q. 109 a. 4 co. [[[t:ia-iiae q. 109 a. 4 co.]]]
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Dit onomstotelijk beginsel heeft een belangrijke praktische consequentie voor het priesterlijk leven, nl. dat de menselijke vorming gelijk op moet gaan met de christelijke en priesterlijke vorming. Dan zullen de krachten van de menselijke natuur worden geadeld en versterkt door het gebed, door de genade van de veelvuldige biecht en communie en door de stimulans van de bovennatuurlijke deugden, die een steun en hulp moeten vinden in de beoefening van de natuurlijke deugden.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
35
Dit is nog niet voldoende. Want, gelijk de apostel zegt, de natuurlijke krachten van verstand en wil moeten onderworpen zijn aan de regels van het geloof en de impuls van de liefde; zó alleen kunnen onze handelingen, verricht uit liefde tot onze Heer Jezus Christus, verdienstelijk zijn voor het eeuwig geluk. (Kol. 3, 17; 1 Kor. 13, 1-3) [[b:Kol. 3, 17; 1 Kor. 13, 1-3]]
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 10 Vorming tot offervaardigheid en tot navolging van Christus
36
Wat wij hebben gezegd moet uiteraard goed ter harte worden genomen door hen, die geroepen zijn om zich in vereniging met onze Verlosser als slachtoffer van liefde en gehoorzaamheid te wijden aan het heil van de mensen, en om een zuiver en maagdelijk leven te leiden, innerlijk en uiterlijk onthecht aan de vergankelijke goederen van deze wereld. Zo zullen zij hun ministerie waardiger vervullen en vruchtbaarder maken. Eens zal vanwege hun heilig ambt van hen gevraagd worden niet alleen de inzet van hun beste kwaliteiten, maar ook het offer van bepaalde rechtmatige verlangens van de natuur en het aanvaarden van lijden en vervolging, om zó getrouw en edelmoedig de taak van de Goed Herder te kunnen vervullen. Want iedere trouwe dienaar van Jezus Christus moet van zichzelf kunnen getuigen met Sint-Paulus: „Met de zwakken ben ik zwak geworden, om de zwakken te winnen. Alles ben ik voor allen, om er tot elke prijs enkelen te redden. En ik doe alles ter wille van het Evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.” (1 Kor. 9, 22-23) [b:1 Kor. 9, 22-23]
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
37
Zo hebben gehandeld al die bisschoppen en priesters, die de Kerk, door hun heiligverklaring, aan alle geestelijken tot voorbeeld stelt.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 11 Samenwerking tussen overste en docenten van het seminarie
38
Dit zijn in het kort de voornaamste punten van de hoogst belangrijke taak van disciplinaire en geestelijke vorming, die onder de opperste leiding van de bisschop is toevertrouwd aan de overste en de spirituaal van het seminarie.
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
39
Met hen moeten samenwerken de docenten van de verschillende vakken wat betreft de juiste en volledige ontwikkeling van de verstandelijke kwaliteiten van de priesterkandidaten.
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
De vrucht van deze verstandige en eensgezinde samenwerking tussen overste en docenten van het seminarie zal zijn: een in alle opzichten volmaakte vorming van de jonge mensen. Zo zullen zij uitgroeien tot echte persoonlijkheden, niet alleen als mens en als christen, maar vooral als priester. De priester immers moet geheel doordrongen zijn van het licht van de goddelijke openbaring; dit vooral zal tot resultaat hebben, dat hij „als man Gods volkomen zij, volkomen toegerust tot elk goed werk”. (2 Tim. 3, 17) [b:2 Tim. 3, 17] Want men moet goed voor ogen houden wat de heilige Joannes Chrysostomus schreef: „de ziel van de priester moet schitteren als een licht, dat heel de wereld verlicht.” VI, n. 4; P.G. 48, 681 [[1016]]
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 12 De wetenschappelijke vorming
41
Studia Latinitatis ->=geentekst=
De intellectuele uitrusting van de jonge geestelijkheid moet omvatten een behoorlijke kennis van de verschillende talen, speciaal van het Latijn, vooral waar het priesters betreft van de Latijnse ritus. Verder de kennis van de hoofdpunten van de geschiedenis, de natuurkunde, de wiskunde, de aardrijkskunde en de kunst, die gemeengoed zijn van de moderne intellectueel overeenkomstig het peil van de verschillende landen. Maar de voornaamste rijkdom van de geest van de priester ligt in de menselijke en christelijke wijsheid, de vrucht van een solide en veilige filosofische en theologische vorming volgens de methode, de leer en de beginselen van Sint-Thomas, met gewetensvolle eerbiediging van de leer van de goddelijke openbaring en het kerkelijk leerambt. Wezenlijke of aanvullende elementen van deze vorming zijn verder nog de volgende vakken: de bijbelse exegese, volgens de regels van de katholieke hermeneutica, de liturgie, de gewijde muziek, het kerkelijk recht, de kerkgeschiedenis, de archeologie, de patrologie, de dogmageschiedenis, de ascetische en mystieke theologie, de hagiografie, de gewijde welsprekendheid, de regels van de kunst en dergelijke.
Referenties naar alinea 41: 2
Optatam Totius Ecclesiae ->=geentekst=Studia Latinitatis ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 13 Deelname aan het diocesane leven
42
In de tijd vlak vóór zijn hogere wijdingen en in de eerste jaren na de priesterwijding moet de jonge geestelijke ingewijd worden in de pastoraal-theologie, en moet men hem zo goed mogelijk steeds meer actief laten deelnemen aan het leven van zijn diocees, nl. aan de liturgische eredienst, het catechetisch onderricht en het missie-apostolaat, om zo de toekomstige zielzorger geleidelijk en tevens tijdig toevertrouwd te maken met zijn taak en zijn ministerie en hem daarop behoorlijk voor te bereiden. Hierbij zal een degelijke kennis en beoefening van de gregoriaanse zang en de gewijde muziek hem van groot nut zijn. Dan alleen zullen zijn studies een grotere eenheid krijgen en zijn werkzaamheid een meer directe gerichtheid op het zielenheil. Hij moet er immers van overtuigd zijn, dat het doel van als zijn werken is: de vestiging van het rijk van Christus en van God volgens het woord van de heilige Paulus: „Want alles is van u, maar gij zijt van Christus, en Christus is van God.” (1 Kor. 3, 22-23) [b:1 Kor. 3, 22-23] Hoe meer de moderne mensen schijnen te vergeten, dat alles van God is, des te meer moet de priester zich in de wereld tonen als een andere Christus en als een man Gods. (1 Tim. 6, 11) [[b:1 Tim. 6, 11]]
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 14 Grote heiligheid
43
Wie geroepen wordt om de gezondene en de dienaar te zijn van het Woord van God, de Verlosser van de mensheid, moet zich onderscheiden door heiligheid en wetenschap. Eerst en vooral door een grote heiligheid, groter, nl. dan die van de leken en de religieuze niet-priesters. Want, gelijk de engelachtige leraar juist opmerkt:
„Tegenover een kloosterling, die geen priester is, staat evident de priester door zijn wijding hoger in waardigheid. Want door de priesterwijding wordt iemand bestemd voor de hoogste bedieningen, waardoor Christus zelf in het Altaarsacrament wordt gediend.” iia-iiae q. 184 a. 8 co. [[t:iia-iiae q. 184 a. 8 co.]]Daarom moet het leven van hem, die verlangt eens dit verheven sacrament te mogen voltrekken en uitdelen, zich kenmerken door een vurige godsvrucht tot de heilige Eucharistie. Met deze godsvrucht tot het Lichaam en Bloed van Christus moeten nog andere devoties samengaan, die er zeer goed bij aansluiten, de devotie nl. tot de heilige naam Jezus en tot het Heilig Hart.
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 15 Waardering en aansporing
44
Tot besluit van onze aansporingen, willen wij onze vaderlijke waardering uitspreken voor alle priesters, seculieren en regulieren, die met zoveel ijver en met grote offers arbeiden voor het werven van priesterroepingen en voor het bijeenbrengen en het vormen van de kandidaten. Een bijzonder woord van lof willen wij richten tot hen, die deze taak vervullen in landen, waar een nijpend priestergebrek heerst en waar het werven van nieuwe priesterroepingen voor de Kerk grotere moeilijkheden en dikwijls zelfs gevaren met zich meebrengt. Eveneens schenken wij onze lof aan hen, die volgens de aansporingen en richtlijnen van de Congregatie van de Seminaries en Universiteiten met grote energie door geschriften en congressen de vorming van de priesterkandidaten trachten te perfectioneren overeenkomstig de behoefte van tijd en plaats en de vooruitgang van de pedagogische wetenschap, altijd met eerbiediging van het eigen doel en de eigen aard van het priesterleven, en dit tot voordeel en tot grote eer van de Kerk.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 16 Aansporing tot de seminaristen
45
Tenslotte richten wij ons tot u, beminde zonen, die, gelijk eens de apostelen in het cenakel, u binnen de gewijde muren van het seminarie, onder de moederlijke bescherming van de koningin der apostelen, zo vol ijver voorbereidt op het ontvangen van de bovenmenselijke macht, het Lichaam en Bloed van Christus de Heer te consacreren en de zonden te vergeven, op het ontvangen ook van een overvloediger genade van de Heilige Geest, die u beter in staat moet stellen, de dienst van de verzoening (2 Kor. 5, 18) [[b:2 Kor. 5, 18]] waardig te vervullen. Wij zeggen tot u met de woorden van de apostel: „Laat iedereen in de staat blijven, waarin hij geroepen werd.” (1 Kor. 7, 20) [b:1 Kor. 7, 20] Want allen, die in nauwe vereniging met Christus willen werken aan het heil van de mensen en voor zichzelf een heerlijke kroon van eeuwige glorie willen verwerven, moeten met alle volgzaamheid en trouwe gehoorzaamheid beantwoorden aan de roepstem van God. 46. Waardeert dit wonderbare geschenk van God en „dient Hem met blijdschap en elan” (Ps. 99, 2) [[b:Ps. 99, 2]] vanaf uw jonge jaren.
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 17 Slot en zegen
47
Tenslotte sporen wij u, eerbiedwaardige broeders, aan om deze richtlijnen, die ons alleen door liefde tot de Kerk zijn ingegeven, naar best vermogen door te voeren in uw diocees. Wij betuigen u en de u toevertrouwde gelovigen, vooral de seminaristen, onze diepe genegenheid, en als blijk hiervan schenken wij met vaderlijke liefde aan allen en ieder afzonderlijk onze apostolische zegen.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
Gegeven te Rome, bij Sint-Pieter, op het feest van de heilige Carolus Borromeus, 4 november 1963, in het eerste jaar van ons pontificaat.
Paus Paulus VI
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 6
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/1012-summi-dei-verbum-nl