
H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1998
De christelijke openbaring is de ware leidstér voor de mens tussen de druk van een immanentistische denkwijze en de beperkingen van een technocratische logica; zij is de uiterste mogelijkheid die God biedt om het oorspronkelijke plan van de liefde, dat met de schepping begonnen is, volledig terug te vinden. Aan de mens die verlangt naar kennis van het ware wordt, in zoverre hij nog in staat is de blik boven zichzelf en zijn eigen plannen uit te verheffen, de mogelijkheid gegeven de natuurlijke verhouding tot zijn leven te herwinnen doordat hij de weg van de waarheid gaat. De woorden uit het boek Deuteronomium kan men goed op deze situatie toepassen: "De geboden die Ik u vandaag geef, zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik. Ze zijn niet in de hemel en u hoeft niet te zeggen: 'Wie zal naar de hemel gaan om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?' Ze zijn niet overzee en u hoeft niet te zeggen: 'Wie zal de zee oversteken om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?' Nee, het woord is dichtbij u, in uw mond en in uw hart. U kunt het dus volbrengen." (Deut. 30, 11-14). Bij deze tekst sluit de heilige Augustinus, wijsgeer en theoloog, aan met de beroemde gedachte: "Noli foras ire, in te ipsum redi. In interiore homine habitat veritas" (Ga niet naar buiten, keer tot jezelf terug. In het binnenste van de mens woont de waarheid). H. Augustinus, De vera religione. XXXIX, 72: CCL 32, 234.
In het licht van deze beschouwingen komt een eerste conclusie naar boven: de waarheid, die de openbaring ons laat kennen, is niet de rijpe vrucht of het hoogtepunt van een door het verstand ontwikkeld denken. Ze verschijnt integendeel als iets onverschuldigds, wekt het denken op en verlangt om als uitdrukking van de liefde te worden aangenomen. Deze geopenbaarde waarheid is de in onze geschiedenis gelegde voorsmaak van die uiteindelijke en definitieve aanschouwing van God, die is voorbehouden aan hen die in Hem geloven of Hem met oprecht hart zoeken. Het laatste doel van het menselijke bestaan als persoon is dus studieobject van zowel de wijsbegeerte alsook de theologie. Beide tonen ons, zij het met verschillende middelen en inhouden, deze 'weg ten leven' (Ps. 16,11), die tenslotte, zoals het geloof ons zegt, uitkomt in de volle en eeuwigdurende vreugde van de aanschouwing van de drie-ene God.