
15 augustus 1997
En gij nu die rijk zijt: weent en jammert om de rampen die over u komen. Uw rijkdom is verrot en uw mooie kleren zijn door motten aangetast. Uw goud en zilver is verroest. Die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw vlees verteren. Schatten hebt gij verzameld, terwijl het de laatste dagen zijn. Hoort, het loon dat gij hebt onthouden aan de arbeiders die uw velden hebben gemaaid, roept luid, en de kreten van uw oogsters zijn doorgedrongen tot de oren van de Heer der heerscharen. Gij hebt op aarde gezwelgd en gebrast, gij hebt u vetgemest voor de dag van de slachting. Gij hebt de rechtvaardige gevonnist en vermoord, hij heeft geen verweer tegen u (Jak. 5,1-6).
Wanneer wij aan de armen de voor hen onmisbare goederen bezorgen, zijn dat geen bewijzen van onze persoonlijke vrijgevigheid; we geven hun immers slechts wat hun toekomt. Het is veel meer een plicht van rechtvaardigheid die we vervullen, dan een daad van naastenliefde. H. Paus Gregorius de Grote, Herderlijke Regel, Regula pastoralis. 3,21
Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft, en wie voedsel heeft laat hij hetzelfde doen (Lc. 3, 11). Geef liever datgene wat ge bezit als aalmoes, dan is voor u alles rein (Lc. 11, 41). Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten, en iemand van u zou zeggen: "Geluk ermee! Houd u warm en eet maar goed" en hij zou niets doen om in hun stoffelijke nood te voorzien, wat heeft dat voor zin? (Jak. 2, 15-16). Vgl. 1 Joh. 3, 17
Vanaf het Oude Testament werden allerlei maatregelen genomen ten gunste van de armen (jaar van kwijtschelding van schulden, verbod om te lenen tegen rente en verbod van pandgeving, verplichting tienden te betalen, dagelijkse uitbetaling van de dagloner, recht van nalezen van wijndruiven en korenaren); al deze maatregelen waren een antwoord op de aansporing van Deuteronomium: "Armen zullen er altijd zijn in het land; juist daarom gebied ik u: doe uw beurs wijd apen voor uw behoeftige en arme landgenoot" (Deut. 15, 11). Jezus zegt hierover: "De armen houdt gij altijd bij u, Mij echter niet altijd" (Joh. 12, 8). Zo ontkracht Hij niet de scherpte van de aloude uitspraken: "Dan kopen wij de kleine man voor geld, de arme voor een paar schoenen..." (Am. 8, 6), maar nodigt Hij ons uit om in de armen, zijn broeders, zijn aanwezigheid te herkennen: Vgl. Mt. 25, 40
Toen de heilige Rosa van Lima door haar moeder werd berispt, omdat zij in haar huis armen en zieken opnam, antwoordde ze: "Wanneer we de armen en de zieken dienen, dienen wij Jezus. Daarom mogen wij het nooit nalaten onze naasten te helpen, want in hen dienen wij Jezus." H. Rosa van Lima, Vita mirabilis. P. Hansen (Louvain, 1668)