CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
De
menselijke arbeid komt rechtstreeks van de mensen die geschapen zijn naar Gods beeld en die als opdracht gekregen hebben met en voor elkaar de aarde te onderwerpen en zo het scheppingswerk voort te zetten.
Vgl. Gen. 1, 28
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 34 H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 31 Werken is dus een plicht: "Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten" (
2 Tess. 3, 10).
Vgl. 1 Tess. 4, 11
De arbeid is een eerbetoon aan de gaven van de Schepper en aan de talenten die men gekregen heeft. Hij kan ook een verlossende waarde hebben. Door de last van de arbeid te verdragen
Vgl. Gen. 3, 14-19
in vereniging met Jezus, de werkman van Nazareth en de gekruisigde van Calvarië, werkt de mens in zekere zin mee met de Zoon van God aan het werk van de verlossing. Hij toont zich een leerling van Christus door elke dag het kruis op te nemen bij het uitvoeren van het werk dat hem is opgedragen.
Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 27 De arbeid kan een middel tot heiliging zijn en ertoe bijdragen de aardse werkelijkheid te bezielen in de Geest van Christus.
De
verantwoordelijkheid van de staat. "De economische activiteit, en in het bijzonder die van de vrije markteconomie, kan zich niet ontwikkelen in een institutioneel, juridisch en politiek vacuüm. Ze veronderstelt dat de individuele vrijheid en het eigendomsrecht gewaarborgd worden, afgezien nog van een stabiele munt en van doeltreffende openbare diensten. De essentiële taak van de staat bestaat er juist in deze waarborg te verstrekken, opdat wie werkt, van de vruchten van zijn arbeid kan genieten en zich dus aangespoord voelt, zijn arbeid efficiënt en eerlijk te verrichten. De staat heeft de verplichting na te gaan of de mensenrechten in de economische sector worden nageleefd en toe te zien op de toepassing ervan; de eerste verantwoordelijkheid hiervoor komt echter niet toe aan de staat maar aan de instellingen, de groepen en de verenigingen, die de samenleving vormen.
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48
De rechtmatige vrucht van de arbeid is een
rechtvaardig loon. Het is een ernstig onrecht het loon te weigeren of achter te houden.
Vgl. Lev. 19, 13
Vgl. Deut. 24, 14-15
Vgl. Jak. 5, 4
Om het juiste bedrag van het loon vast te stellen moet men zowel met ieders nood als met ieders bijdrage rekening houden. "De arbeid moet zo worden beloond, dat daardoor de mens de mogelijkheid geboden wordt zijn eigen leven en dat van de zijnen menswaardig uit te bouwen in materieel, sociaal, cultureel en geestelijk opzicht, waarbij men rekening moet houden met ieders functie en productiviteit en ook met de situatie van het bedrijf en met het algemeen welzijn".
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 67. § 2 Het feit alleen dat de partijen tot een akkoord zijn gekomen, volstaat niet om de hoogte van het loon moreel te rechtvaardigen.