
15 augustus 1997
"Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde Jezus vastberaden de reis naar Jeruzalem" (Lc. 9, 51). Vgl. Joh. 13, 1 Door deze beslissing gaf Hij te kennen dat Hij naar Jeruzalem opging, omdat Hij bereid was er te sterven. Driemaal had Hij zijn lijden en verrijzenis aangekondigd. Vgl. Mc. 8, 31-33 Vgl. Mc. 9, 31-32 Vgl. Mc. 10, 32-34 Wanneer Hij op weg gaat naar Jeruzalem, zegt Hij: "Het past niet dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt" (Lc. 13, 33).
Jezus herinnert aan de marteldood van de profeten die in Jeruzalem ter dood waren gebracht. Vgl. Mt. 23, 37. a Niettemin blijft Hij Jeruzalem ertoe oproepen zich rondom Hem te verzamelen: "Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een kloek haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild" (Mt. 23, 37, b). Wanneer Jeruzalem in zicht komt, weent Hij over de stad en brengt nogmaals zijn hartenwens tot uitdrukking: "Mocht ook gij op deze dag inzien, wat u tot vrede strekt. Maar nu is dat voor Uw ogen verborgen" (Lc. 19, 42).
Hoe gaat Jeruzalem zijn Messias ontvangen? Hoewel Jezus zich altijd onttrokken had aan de pogingen van het volk om Hem tot koning te maken, Vgl. Joh. 6, 15 kiest Hij wel het tijdstip uit van zijn Messiaanse intocht in de stad van "zijn vader David" (Lc. 1, 32) Vgl. Mt. 21, 1-11 en bereidt deze intocht tot in de details voor. Hij wordt toegejuicht als de zoon van David, Hij die het heil brengt (Hosanna wil zeggen: "red toch!", "geef het heil!"). De "koning der glorie" (Ps. 24, 7-10) gaat nu zijn stad binnen, "gezeten op een ezel" (Zach. 9, 9): Hij verovert de dochter van Sion, een voorafbeelding van zijn Kerk, niet met list of geweld, maar met een nederigheid die getuigt van de waarheid. Vgl. Joh. 18, 37 Daarom zijn de onderdanen van zijn koninkrijk op die dag, de kinderen Vgl. Mt. 21, 15-16 Vgl. Ps. 8, 3 en de "armen van God" die Hem toejuichen, zoals de engelen Hem verkondigden aan de herders. Vgl. Lc. 19, 38 Vgl. Lc. 2, 14 Hun toejuiching "Gezegend Hij die komt in de naam des Heren" (Ps. 118, 26) wordt door de Kerk in het "Sanctus" van de Eucharistieviering herhaald aan het begin van de herdenking van het Pasen van de Heer.