
15 augustus 1997
De Heilige Geest doet ons onderscheid maken tussen de beproeving, die noodzakelijk is voor de groei van de inwendige mens Vgl. Lc. 8, 13-15 Vgl. Hand. 14, 22 Vgl. 2 Tim. 3, 12 met het oog op een "beproefde deugd" Vgl. Rom. 5, 3-5 en de bekoring, die leidt tot de zonde en tot de dood. Vgl. Jak. 1, 14-15 Ook moeten wij onderscheid maken tussen "bekoord worden" en "instemmen" met de bekoring. Door de onderscheiding van de Geest wordt tenslotte de leugen van de bekoring ontmaskerd. Ogenschijnlijk is het voorwerp ervan "goed, een lust voor het oog, aantrekkelijk" (Gen. 3, 6), terwijl de vrucht ervan in werkelijkheid de dood is.
God wil het goede niet afdwingen, Hij wil vrije wezens (...). De bekoring heeft een zeker nut. Niemand behalve God weet, wat onze ziel van God ontvangen heeft, ook wijzelf niet. Maar de bekoring brengt het aan het licht, om ons te leren tot zelfkennis te komen en op deze wijze onze ellende te ontdekken. Zo worden we verplicht om dank te zeggen voor het goede, dat de bekoring voor ons aan het licht heeft gebracht. Origenes van Alexandrië, Over het gebed, De Oratione. 29, vert. uit Gr.