
15 augustus 1997
De bezitters van productiegoederen, stoffelijke of onstoffelijke, zoals grond of fabrieken, deskundigheid en artistieke aanleg, moeten deze zorgvuldig beheren opdat de opbrengst aan zoveel mogelijk mensen ten goede kan komen. Wie in het bezit is van gebruiks- of verbruiksgoederen moet er met matigheid gebruik van maken en het beste deel ervan voorbehouden aan de vreemdelingen, de zieken of de armen.